Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE Bijbelse Geschiedenis 357

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE Bijbelse Geschiedenis 357

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 496 t.m. 500.

496. .vlet de uitermate wrede koning bedoelen we Menahem. Van hem staat opgetekend dat hij een hele stad (Tifsah) met de grond gelijk maakt», en haar inwoners doodde omdat men niet voor hem had opengedaan. Daarbij spaarde hij zelfs de ongeboren vrucht der moeder niet. Door dit bericht krijgen we enige indruk van de toestand waarin land en volk zich bevond in die tijd. Vroeger kon van de koningen Israels gezegd worden dat zij goedertieren koningen waren, maar nu waren het wreedaards. Wanneer een stad enigszins aarzelde om zich aan de overweldiger te onderwerpen werd zij op barbaarse wijze gestraft. Menahem zal wel de bedoeling gehad hebben het volk schrik aan te jagen en zodoende zijn troon te bevestigen maar dat is hem niet gelukt. Toen de koning van Assyrië tegen hem optrok had hij zo weinig vertrouwen in zijn onderdanen dat hij vreesde dat zij hem aan de vijand zouden uitleveren. Daarom kocht hij de oorlog af en... ^t/ gaf aan Pul duizend talenten zilvers opdat zyn hand met hem zoude zijn, om het koninkrijk in zijn hand te sterken. In heel zijn beleid toonde hij zich meer een verdrukker van zijn volk dan een beschermer, want dit grote bedrag perste hij van zijn uitgemergelde onderdanen af en gaf het aan de vreemden.

497. Pekah wordt (tesamen met Rezin van Syrië) bij staarten van rokende vuurbranden vergeleken (Jes. 7:4), Wanneer we de kanttekening opslaan kunnen we de verklaring van deze vergelijking vinden. Aldus yioemt de profeet, zo staat daar, verachtelijk de koning van Syrië en de koning van Israël en hy geeft te kennen dat hun toorn (die als een brandend vuur scheen te zijn en alsof zij de gehele wereld zouden in brand gebracht hebben) weinig te achten was en haast vergaan of geen kracht meer hebben zou, hen vergelijkende bij een

hout, dat schier verbrand was en weinig of geen vuur meer had, maar alleenlijk nog rook van zich gaf. De koning van Syrië was bijna uitgebrand, of ten onder gebracht door Joas, de zoon van Joahas. De koning van Israël was schier teniet gekomen door inlandse muiterij en krijg en zy beiden door Pul, de koning van Assyrië.

498. Het was de profeet Oded die het leger van Pekah vermaande om barmhartigheid te bewijzen aan hun gevangenen, de kinderen van Juda. Pekah had zich verbonden met de erfvijanden van Gods volk. Samen met ae Syriër was hij, in Juda getrokken en had een groot bloedbad in Juda aangericht en veel gevangenen gemaakt. Onder Pekah was Israe' dus zo ver gekomen dat het de val en de vernietiging van het huis van David zocht te bewerken. Maar door middel van het woord van de profeet belette de Heere hem zijn boosheid ten volle te botvieren. Hoe dit zich heeft toegedragen vinden we in 2 Kron. 28. En de kinderen Israels voerden van hun broederen gevankelyk weg tweehonderd duizend, vrouwen, zonen en dochteren ... (vers 8). Maar aldaar was een profeet des Heeren, aldus volgt er in vers 9, wiens naam was Oded, die ging uit het heir tegen en zeide tot hen. .. Ziet, de Heere heeft hen in uw hand gegeven en gij hebt hem doodgeslagen in toornigheici, die tot aan de hemel raakt. Daartoe denkt gij nu de kinderen van Juda en Jeruzalem tot slaven en tot slavinnen te onderwerpen. .. Nu dan, hoort mij, en brengt de gevangenen weder.. . want de hitte van des Heeren toorn is over u. Het gevolg was dat de gevangenen gekleed en geschoeid werden en dat zij ze voerden op ezelen, allen die zwak waren, en brachten hen te Jericho, de Palmstad, bij hun broederen. Hierin zien we de goede hand Gods over Juda, want Hij zag de benauwdheid aan van Zijn volk en Hij gaf hen barmhartigheid voor het aangezicht van allen die hen gevangen hielden. Maar Pekah heeft al spoedig daarna de straf voor zijn aanslag op dat volk moeten ondergaan, zoals Jesaja voorzegd had in hfd. 8 : 4.

499. Van geen enkele koning van Israël kunnen we de leeftijd vinden. Van de koningen van Juda wordt meestal vermeld hoe oud ze waren toen ze aan de regering kwamen en hoelang ze geregeerd hebben. We weten daarmee hoe oud ze waren toen ze stierven. Maar van de koningen Israels wordt alleen maar opgegeven hoelang zij geregeerd hebben. Op de koningen van het huis van David heeft God dus een eer gelegd, die Hij koningen uit andere geslachten onthouden heeft. Alleen Davids huis had de belofte van bestendigheid en hoewel de Heere toeliet dat de anderen soms tien of twintig jaar «-egeerden, zo was hun koningschap toch van geen hunner in Zijn gunst.

500. Van de laatste koning (Hoséa) staat opgetekend dat hij niet zo goddeloos was als de andere koningen van Israël geweest waren. De kanttekening meent dat hij zich niet aan de gruwelijke afgoderij der heidenen heeft schuldig gemaakt en dat hij mogelijk ook het verbod om naar Jeruzalem te gaan heeft opgeheven zodat het onder zijn regering toegelaten was de Heere te aanbidden overeenkomstig Zijn instellingen. We moeten echter niet denken dat er tekenen van oprechte bekering bij de koning of bij het volk aanwezig waren. Het is wel merkwaardig dat juist onder Hoséa's bewind de gerichten op het koninkrijk neerkwamen. Wat had de Heere daarmee te zeggen ? In de eerste plaats toonde Hij dat Hij ging afrekenen niet alleen met de zonden van dat geslacht maar ook met de zonden van de voorvaderen, die toorn als een schat hadden vergaderd. Vervolgens liet de Heere gevoelen dat de straf niet slechts kwam vanwege de zonden der koningen, maar vooral ook wegens de ongerechtigheid van het volk. Mocht Hoséa al minder slecht geweest zijn dan zijn voorgangers, het volk was even goddeloos gebleven. In 2 Kon. 17 : 4 wordt met enkele trekken de afloop medegedeeld: oséa werd gevangen genomen, Samaria belegerd en ingenomen, het volk weggevoerd. En daarna volgt in vers 7 het redengevende woordje „Want". De reden van de ondergang worden uitvoerig opgesomd en verklaard. Zij zijn niet ontleend aan ondergeschikte oorzaken, zoals zwakheid van het leger, onstaatkundig beleid van Hoséa, toenemende macht van Assyrië enz. Het is of de gewijde geschiedschrijver dit alles voorbij ziet en alleen de eerste oorzaak vermeldenswaard acht. Wie heeft Jakob tot een plundering overgegeven, en Israël den rovers ? Is het niet de Heere, Hij, tegen Wien zij gezondigd hebben ? Want zij wilden niet wandelen in Zijne wegen, en zij hoorden niet naar Zyne wet.

'k Liet hen dies veracht Naar 't hun goeddacht hand'len. 'k Liet dit boos geslacht. Naar de keuze viel Van hun dwaze ziel, In hun wegen wand'len.

Ps. 81 : 14.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE Bijbelse Geschiedenis 357

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 februari 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's