Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

CATECHISMUS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

CATECHISMUS

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

I. HET GEBED IN DE DANKBAARHEID.

Zondag 45.

Als er ooit iets is waarover we zeer veel kunnen lezen in de Schrift, dan is het wel het gebed van Gods volk. Zo kunnen we bijvoorbeeld in de meeste Psalmen een gebed vinden. Maar ook in de geschiedenissen van het Oude-en het Nieuwe Testament vinden we vele gebeden van de Bijbelheiligen opgetekend. En we zien dan ook steeds, hoe de Heere Zijn volk in de weg des gebeds uitkomst wilde schenken uit de bange nood waarin men zich bevond.

Het gebed van de Kananese vrouw is ons ook allen welbekend. Door het toevluchtnemend geloof heeft deze vrouw uit haar nood zich tot Christus mogen wenden. Haar dochter was deerlijk van de duivel bezeten. Dat er nood bij deze vrouw was, bleek duidelijk uit haar bede en ook uit haar aanhouden in het gebed. Ze kwam uit haar landpale tot Jezus en riep tot Hem: „Heere, Gij Zone Davids, ontferm

U mijner ! Mijn dochter is deerlijk van de duivel bezeten."

Maar deze vrouw werd in haar komen tot Jezus zwaar beproefd. Hij antwoordde haar niet één woord. We zien in deze vrouw, hoe Gods volk in de weg des gebeds door de Heere nogal eens beproefd wordt. De Heere geeft niet altijd dadelijk antwoord op het gebed. Verder lezen we nog dat ook de discipelen een gebed deden: „En Zijn discipelen tot Hem komende, baden Hem, zeggende: Laat haar van U, want zij roept ons na." Er zijn er die menen, dat de discipelen gewild hebben dat de Heere Jezus het ze verbieden zou om Hem nog langer na te roepen. In dat geval deden de discipelen dan wel een gebed tegen het gebed van die vrouw in.

Dit blijft de zware bidder ook geen onbekende zaak. Men krijgt soms ook nog met tegenbidders te doen. Van zulke tegenbidders heeft men dus ook al geen hulp. En van binnen worden er op het gebed ook heel wat pijlen afgeschoten.

Het kan ook zijn, dat de discipelen gevraagd hebben of de Heere Jezus haar maar zo spoedig mogelijk helpen wilde, opdat zij dan van haar ontslagen zouden zijn en niet langer door haar zouden worden nageroepen. In ieder geval wilden de discipelen van deze vrouw toch liefst maar zo gauw mogelijk verlost zijn.

En de Heere Jezus wilde juist die vrouw door die beproeving te meer aan Zich binden, want ze mocht Hem zomaar niet loslaten. Hij heeft tot Zijn discipelen ge­ zegd: „Ik ben niet gezonden dan töt de verloren schapen van het huis Israels." Welnu, die vrouw was een Kananese vrouw. Zij behoorde niet tot het huis Israels. Zo kon ze dus weten waar ze aan toe was. Voor haar was er geen open oor bij Christus te vinden. En toch hield, die vrouw aan, omdat de nood haar drong. „En zij kwam en aanbad Hem, zeggende: Heere, help mij !" En dan heeft Hij haar daarop geantwoord: „Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en de hondekens voor te werpen." Maar dit antwoord van de Heere Jezus mocht die vrouw nu juist aangrijpen om te meer aan te houden, want ze zeide: „Ja, Heere, doch de hondekens eten ook van de brokskens die daar vallen van de tafel hunner heren." En daarop heeft de Heere Jezus haar gezegd: „O vrouw, groot is uw geloof; u geschiede, gelijk gij wilt."

Het is een zeer aantrekkelijke geschiedenis, deze geschiedenis van de Kananese vrouw. Maar we kunnen er duidelijk in zien, waarin het gebed bestaat. Dat gebed wordt uit de nood opgezonden. Dat gebed geschiedt ook in het geloof. Dat geloof breekt door alle onmogelijkheden heen, als men in zijn gebedsleven zwaar beproefd wordt. Ook zien we in die vrouw een diep gevoel van eigen onwaardigheid om nog door God verhoord te worden. Die vrouw werd er niet boos om, als ze bij een hondeke vergeleken werd. Maar het geloofslicht brak in haar ziel door, waardoor ze, _, mocht aanhouden en er de Heere om mocht smeken of Hij voor zo'n hondeke dan ook nog een brokske van Zijn tafel zou willen doen vallen. Deze verwachting van die vrouw werd niet beschaamd.

We zien bij deze vrouw dus wat er nodig is tot het ware gebed en ook waarin dat gebed bestaat en tevens hoe zulk een gebed beproefd en toch ook verhoord wordt. Dit nu wordt ons duidelijk ook zo aangaande het gebed verklaard in de 45e zondagsafdeling van onze Heidelbergse Catechismus, die aan de orde van behandeling is.

Zondag 45.

Daar wordt gevraagd:

Vraag 116.:

Waarom is het gebed de Christenen van node .?

Antwoord:

Daarom, dat dit het voornaamste stuk der dankbaarheid is, hetwelk God van ons vordert, en dat God Zijn genade en de Heilige Geest alleen diegenen geven wil, die Hem met hartelijk zuchten zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken.

Vraag 117:

Wat behoort tot zulk een gebed, dat Gode aangenaam is en van Hem verhoord wordt ?

Antwoord:

Eerstelijk, dat wij alleen de enige ware God, Die Zich in Zijn Woord ons geopenbaard heeft, om al hetgeen dat Hij ons geboden heeft Hem te bidden, van harte aanroepen. Ten andere, dat wij onze nood en ellendigheid recht en grondig kennen, opdat wij ons voor het aangezicht Zijner majesteit verootmoedigen. Ten derde, dat wij deze vaste grond hebben, dat Hij ons gebed, niettegenstaande wij zulks onwaardig ' zijn, om des Heeren Christus' wil, zekerlijk wil verhoren, gelijk Hij ons in Zijn Woord beloofd heeft.

Vraag 118:

Wat heeft ons God bevolen van

Hem te bidden ?

Antwoord:

Alle geestelijke en lichamelijke nooddruft, welke de Heere Christus begrepen heeft in het gebed, dat Hij ons Zelf geleerd heeft.

Vraag 119:

Hoe luidt dat gebed ?

Antwoord:

Onze Vader, Die in de hemelen zijt! 1. Uw Naam worde geheiligd. 2. Uw koninkrijk kome. 3. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op de aarde. 4. Geef ons heden ons dagelijks brood. 5. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren. 6. En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.

We worden hier dus bepaald bij het gebed in de dankbaarheid.

En dan bij:

1. Een noodzakelijk gebed. 2. Een Godebehagelijk gebed. 3. Een door Christus voorgeschreven gebed.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 maart 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's

CATECHISMUS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 maart 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's