Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer L. K. te G.,

Het wordt hoog tijd dat ik nu eerst uw brief eens beantwoord. Uw schrijven betrof een meditatie die al bijna een jaar geleden in het ons bekende dagblad heeft gestaan en waarop van bepaalde zijde in een kerkelijk blaadje aanmerking was gemaakt. Ik heb dat kerkelijk blaadje, dus die aanmerking niet gelezen. Wel de meditatie. De aanmerking die in dat kerkelijk blaadje gemaakt werd, betrof de rechtvaardigmaking. Volgens de schrijver in dat kerkelijk blaadje zou er in die meditatie niet zuiver volgens Gods Woord over de rechtvaardigmaking zijn geschreven. Nu wil ik u op de voorgrond wel zeggen, dat de mening van de schrijver van dat kerkelijk blaadje me niet veel zegt, want die schrijver is een man die ook graag zo reformatorisch mogelijk wil zijn, maar tegelijk ook altijd nog de afwijkingen van de reformatoren weet aan te wijzen. Ook andere oude schrijvers, waar hij soms nog wel hoog mee staat, hebben altijd nog weer bepaalde dingen geschreven waar hij het niet mee eens kan zijn. Kortom, de schrijver van dat kerkelijk blaadje is een man met bijzonder veel licht, want als ik zijn schrijven zo naga, dan is er buiten hem niet één predikant te vinden die nog zoveel zuiver Schriftuurlijk licht bezit, ja, is er ook in vroeger tijd nog nimmer zo'n hoogverlicht persoon opgestaan. Maar wat deze hoogverlichte predikant klaarmaakt, is me dan ook echt het zout in de pap niet waard.

In de door u genoemde meditatie komt de volgende passage voor: „Maar wanneer ze in het omhelzend recht de deugden Gods liever krijgen dan hun eigen zaligheid, in dat punt des tij ds, waarin zelfs geen gedachte is aan hel of hemel, aan verdoemenis of zaligheid, daar worden ze achter de woestijn geleid en ontvangen ze Christus, Die de Wet Gods droeg in het midden Zijns ingewands, uit handen van de Rechter. Daar wordt een vertoornd Rechter een verzoend Vader in Christus."

Deze woorden werden door die „hoogverlichte" schrijver in zijn kerkelijk blaadje bestreden, want de uitverkorene zou gerechtvaardigd worden door Christus en niet door de Vader. Daartoe beroept hij zich op de Kanttekeningen, en wel in het bijzonder op no. 18 bij Zacharia 3 : 4, waar we lezen: Te weten Christus, Die de zonden vergeeft en de onrechtvaardige rechtvaardig spreekt."

Voor de duidelijkheid wil ik de lezers even in de gedachten brengen, dat in Zacharia 3 dat bekende gezicht beschreven staat waarin aan Zacharia de hogepriester Jozua werd getoond, staande met vuile klederen voor het aangezicht des Heeren. De satan stond aan zijn rechterhand om hem te wederstaan. Satan werd door de Heere gescholden. We lezen zo in het 2e vers van Zacharia 3: „Doch de Heere zeide tot de satan: De Heere schelde u, gij satan, ja de Heere schelde u. Die Jeruzalem verkiest." De kanttekening zegt ons, dat Christus dit tot de satan zeide. Hij zeide dus tot de satan: , De Heere schelde u." En volgens de kanttekening wordt met de Heere Die de satan scheldt. God de Vader bedoelt. Christus als de Engel des Heeren heeft het dus satan doen weten dat hij door God de Vader gescholden werd. Dat houdt vanzelf ook in, dat God de Vader Jozua vrijverklaarde. We moeten niet uit het oog verliezen dat het Christus als de Engel des Heeren was. Die aan Zacharia dit alles toonde. Maar tegelijk moeten we in Jozua de hogepriester ook een type van de Middelaar zien. In die Jozua, die met vuile klederen was bekleed, zien we Christus ons voorgesteld, beladen met de schuld Zijns volks. Daar is natuurlijk ook weer veel van te zeggen. Ik hoop juist in het eerstvolgende jaarboekje een preek van mij voor de advent over Jozua de hogepriester te plaatsen, dus ik zal daarom ook nu niet uitvoerig op heel dit gezicht ingaan. Maar Jozua staat dus in dat gezicht als voorbeeld van Christus, met vuile klederen bekleed, voor Christus als de Engel des Heeren. Christus als de Engel des Heeren toont dit ook in dit gezicht aan Zacharia. En Christus als de Engel des Heeren laat hem dan ook aan het einde van dat hoofdstuk weten, dat eenmaal de Middelaar in de wereld zal komen. En zo is het ook Christus als de Engel des Heeren, Die degenen die voor Zijn aangezicht stonden, het bevel gaf om de vuile klederen van Jozua weg te doen. En Hem horen we dan ook zeggen: „Zie, Ik heb uwe ongerechtigheid van u weggenomen, en Ik zal u wisselklederen aandoen."

Vandaar is het dat de kanttekening die opmerking maakt, dat het hier Christus is Die de zonden vergeeft. Voor die predikant, die de genoemde aanmerking maakte in zijn krantje op die meditatie, is dit blijkbaar een heel gelukkige vinding voor zijn vreemde voorstelling die hij er op na houdt van het leerstuk van de rechtvaardigmaking. Zijn voorstelling zal wel verband houden met zijn oppervlakkig geloof in de Zalif^maker. Met zulk een oppervlakkig geloof in Jezus als de Zaligmaker, behoeft men immers met God als Rechter niet in aanraking te komen. Als men maar in Jezus gelooft, dan is dat voldoende. Dat is vanzelf wel waar want die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven. Maar aan dat geloven in de Zoon is toch wel wat verbonden. Volgens die predikant wellicht niet, maar daarmee zit hij dan toch geheel in het Remonstrantse spoor.

Het zal hem niet gemakkelijk vallen, om op grond van Gods Woord staande te houden dat niet de Vader, maar de Zoon de zonden vergeeft. Ik zou hem alleen maar willen verwijzen naar Romeinen 3, waar we lezen: „God is het. Die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoemt ? Christus is het. Die gestorven is; ja meer is. Die ook opgewekt is. Die ook ter rechterhand Gods is. Die ook voor ons bidt." Duidelijk wordt daar dus gezegd, dat God (de Vader) op grond van de genoegdoening Zijns Zoons de schuldige zondaar rechtvaardigt. Nu is het wel zo, dat de rechtvaardigmaking een daad is van de drieënige God. De Vader rechtvaardigt daadwerkelijkerwijze. De Zoon rechtvaardigt verdienenderwijze. De Heilige Geest rechtvaardigt toepassenderwijze.

Maar dan kunnen we ook nog doorgaan, want dan is het Woord ook zelfs niet uit te sluiten, want dat Woord rechtvaardigt middelijkerwijze. En het geloof, hoewel het niet als iets verdienstelijks in de rechtvaardigmaking in aanmerking komt, rechtvaardigt aannemender of ontvangenderwijze. En de Sacramenten rechtvaardigen verzegelenderwijze.

De goede werken rechtvaardigen verklarenderwijze, als vrucht van de rechtvaardigmaking in de heiligmaking.

Heeft de Heere Jezus nu de zonden nooit vergeven ? Dit is een vraag waar velen moeilijk mee zitten. Immers lezen we in Mattheus 9 bij die genezing van de geraakte, dat Jezus zeide: „Zoon, wees welgemoed, uwe zonden zijn u «vergeven." En dan lezen we ook dat Hij gezegd heeft: „Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot de geraakte): Sta op, neem uw bed op en ga henen naar uw huis."

Als Christus zo de zonden vergaf, heeft Hij daarmede een blijk van Zijn waarachtige Godheid gegeven en heeft Hij als God er het krachtig getuigenis van gegeven dat de Vader als de Rechter de zonden vergeven had. Zo ook geeft de

Heilige Geest inwendig getuigenis van de Goddelijke vrijspraak. Maar zo wordt dan toch de rechtvaardigmaking, bestaande in de vrijspraak van schuld en straf en het rechtgeven tot het eeuwige leven, in het bijzonder de Vader toegeëigend. „Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekende." 2 Cor. 5 : 19.

In de rechtvaardigmaking des zondaars vinden we alle delen van een rechtspleging. God de Vader is de Rechter, als de enige Wetgever, Die behouden kan en verderven, volgens Jac. 4 : 12. De uitverkoren, ontdekte en schuldige zondaar is de gedaagde of de beschuldigde. Zijn aanklagers, en getuigen tegen tegen hem zijn: e satan, de wet en zijn eigen consciëntie, Openb. 12 : 10; Zach. 3:1; Rom. 1 : 32; 2 : 14, 15. De Borg en Voorspraak, Die hij in geloof ontvangen mag en Wiens gerechtigheid hem toegerekend wordt, is Jezus Christus de Rechtvaardige, volgens 1 Joh. 2:1. Duidelijk wordt er in die tekst over Christus als de Voorspraak bij de Vader gesproken. Wat wil die predikant nu nog meer klaarmaken over een vergeven van de zonden door Christus en niet door de Vader ?

Waarom is Christus de Voorspraak bij de Vader ? Omdat de Vader de Rechter is. Die uitspraak moet doen en Die dus op grond van de gerechtigheid van de Borg de schuldige zondaar van schuld en straf ontslaat en een recht geeft tot het eeuwige leven.

Ik heb nu steeds Gods Woord maar laten spreken. Maar wat Gods Woord ons alzo zegt van de rechtvaardigmaking, zal men mogen ondervinden, als het de Heere behaagt om een mens als een dood-en doemschuldige \an de weldaad van de vergeving der zonden te verzekeren. In onze verklaring van zondag 23 en 24 van de Catechismus kunt u verder de bevindelijke kennis van deze weldaad toegelicht vinden. Deze verklaring heeft dus al in „De Wachter Sions" gestaan, maar daar ik zeer spoedig aan het eind van dit omvangrijke werk hoop te zijn gekomen, zullen er dan gelijk ook al toebereidselen gemaakt worden om deze Catechismusverklaring uit te , geven. Inmiddels staan dan de meditaties over de Catechismus in ons kerkelijk blad er nog regelmatig in, want er gaat toch ook nog weer wat tijd mee heen eer de uitgave van geheel deze Catechismusverklaring zal zijn klaargekomen. Ik heb er hard aan gewerkt de laatste tijd, om die verklaring zo spoedig mogelijk klaar te krijgen, ook al omdat ik de dag der doods niet verre van me stelde.

Maar Gods weg is in het heiligdom. Verder hoop ik in de beantwoording van een andere brief cp de weg der bevinding, leidende tot een bewuste kennis van de weldaad van de vergeving der zonden, nog wel wat dieper te mogen gaan.

Eén ding moet me nog even van het hart. Wij allen staan schuldig tegenover God als onze hemelse Rechter. Elk ogenblik kunnen we de dagvaarding krijgen. Dan moeten we voor die geduchte Rechter van hemel en aarde verschijnen. En als we dan geen Borg hebben .mogen vinden voor onze schuld, zullen we geen ogenblik in dat ontzaglijke gericht kunnen bestaan. Daarom mocht er maar geen rust meer zijn voor we het zeker mogen weten, vergeving der zonden om het bloed en de gerechtigheid des Middelaars te hebben mogen ontvangen. We kunnen het met niet minder doen. Maar o eeuwig wonder, als het de mens gebeuren mag. „Welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is."

Ik besluit hiermede mijn schrijven, u Gode en Zijn genade bevelend.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 april 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's