Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

375 DE Bijbelse Geschiedenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

375 DE Bijbelse Geschiedenis

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 561 t.m. 566.

561. Neen, het was geen gunstig teken dat sommige koningen een andere naam kregen op het moment dat zij aan de regering kwamen, want er blijkt uit dat zij ondergeschikt waren aan een vreemde mogendheid. Zo heette Jojakim oorspronkelijk Eljakim. Naar de letter onderging zijn naam geen grote verandering, zelfs naar de letterlijke betekenis niet, want slechts El (= God) werd vervangen door Jo ( = Jehova). Maar het feit dat Farao de bevoegdheid bleek te bezitten de naam van Juda's koning te veranderen, was voor ieder een teken dat Jojakim een vazal van Egypte was. Deze symbolische handeling was van groot belang en betekende niet alleen dat Farao het recht had van naamgeving, doch eveneens het recht van aanstelling en afzetting van de vorsten van Juda (2 Kon. 23 : 34). Verder vinden we Jojachin in Jer. 24 : 1 en in Est. 2:6 aangeduid met de naam Jechonia door een omzetting van de lettergrepen. In Jer. 22 : 24, 28 wordt deze koning Chonia genoemd, hetgeen vermoedelijk een verkleinwoord is van Jojachin. De laatste regerende koning heette oorspronkelijk Matthanja, en kreeg bij zijn troonsbestijging van Nebukadnezar de naam Zedekia. Deze naam had een schone betekenis nl. De Heere is myn gerechtigheid, maar ook hier was de overheersing van de vreemde mogenheid weer de achtergrond van de naamsverandering. Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat Joahaz vóór zijn koningschap Sallum wordt genoemd (Jer. 22 : 11 en 1 Kron. 3 : 15).

562. Neen, dit deed niet dezelfde koning. De boekrol van Jeremia werd met een schrijfmes versneden en in het vuur geworpen door Jojakim en de koning, die Jeremia in de kuil liet werpen, was Zedekia. Jojakim wilde de profeet ook wel gevangen nemen, maar dat gelukte hem niet omdat de Heere Jeremia verborgen had (Jer. 36 : 26). De geschiedenis van Jeremia in de kuil vond ongeveer 15 jaar later plaats.

563. In het algemeen waren zowel de vorsten des konings als de koning-zelf vijandig gezind jegens de profeet Jeremia, doch de ene keer overtrof de koning zijn raadslieden in boosheid en op een - andere keer waren de vorsten meer op hem gebeten. Toen Jojakim de rol versneden en in het vuur verbrand had zagen allen die misdaad onbewogen aan: ij verschrikten niet, en scheurden hunne klederen niet, de koning noch al zijn knechten, (Jer. 36 : 24). Toch wordt er melding gemaakt van drie raadslieden, die zoveel verstand en eerbied hadden, dat zij hun best deden om het verbranden van de boekrol te voorkomen. Hun namen worden uitdrukkelijk genoemd in Jer. 37:25. Het waren E'lnathan, Delaja en Gemarja. Verder lezen we, nog ergens dat de vorsten Jeremia rechtvaardigden bij Jojakim tegen de beschuldigingen die de valse profeten en priesters tegen hem inbrachten, (hfd. 26 : 17). Maar later - onder Zedekia - waren het weer de vorsten die de dood van de profeet eisten. De koning zelf was toen in zijn geweten overtuigd dat Jeremia het woord Gods bracht maar hij had geen moed tegen de argwaan van zijn vorsten in te gaan. Deze raadsheren beschouwden de profeet als een gevaarlijk man, als een landverrader. Hy is in uw hand, zo besliste de koning. En Jeremia zou omgekomen zijn indien de Heere het niet verhoed had. Zo moest Gods knecht het ondervinden dat de groten der aarde hem naar het leven stonden maar hij mocht ook getuigen dat de Heere met hem was als een verschrikkelijk Held, (20 : 11).

564. Ja, de profeet Uria verkondigde evenals Jeremia de zuivere waarheid. Ook hij had het oordeel vanwege de zonden in getrouwheid voor ogen gesteld, (zie Jer. 26 : 20). De toorn van koning Jojakim was zo hevig dat hij deze man Gods ter dood veroordeelde. Toen Uria dit hoorde vluchtte hij naar Egypte. Jojakim was met zijn verbanning echter niet tevreden. Met geweld werd Uria teruggehaald om te boeten voor zijn prediking. Zij brachten hem tot de koning Jojakim, zo lezen we in vers 23, en hij sloeg hem met het zwaard, en hij wierp zyn dood lichaam in de graven van de kinderen des volks. Met dit laatste wordt te kennen gegeven dat de koning zo onverzoenlijk verbitterd op de man Gods was dat hij, na hem voor zijn ogen te hebben laten vermoorden, zijn lijk nog overlaadde met schande, zodat er geen gelegenheid was tot een behoorlijke begrafenis.

565. Weent niet over de dode en beklaagt hem niet, sprak Jeremia volgens hfd. 22 : 10, en hij doelt daar op koning Josia. Over deze godzalige vorst had de profeet veel rouw gedragen en hij had ook het volk aangespoord zulks te doen. Nu wil hij dat er mee opgehouden wordt. Waarom } Dat lezen we in het vervolg van het hoofdstuk. Er was nu iets veel ergers. Weent vry over dien, die weggegaan is, zegt de profeet, want hij zal nimmermeer wederkomen .... Deze profetie heeft zonder twijfel betrekking op de beklagenswaardige Joahaz. Joahaz was de zoon van Josia die hem onmiddellijk na zijn dood was opgevolgd en die slechts drie maanden regeerde. Toen nam Farao Necho hem gevangen en liet hem binden te Ribla. In ketenen werd hij naar Egypte gevoerd. Hij zag zijn land niet weer terug want hij stierf in ballingschap. Ezechiël bedoelt dezelfde koning als hij zegt... en zt/ brachten hem. met haken naar Egypteland (19 : 4).

Welk een smaad betekende dit voor een vorst van Juda. Zijn vader Josia was als een held in de strijd gevallen en was in vrede en ere ten grave gedragen. Zo had de profeet de juiste toon getroffen als hij sprak: Beklaagt hem (Josia) niet; weent over dien, die weggegaan is nl. zijn ongelukkige zoon Joahaz. Niet dat het algemeen belang zoveel aan hem verloren had, maar omdat zijn einde zoveel treuriger was dan dat van zijn vader.

566. De koning die een ezelsbegrafenis heeft gehad was Jojakim. Jeremia heeft dit over hem geprofeteerd volgens hfd. 22 : 19. In vers 18 heet het: ij zullen hem niet beklagen: ch, myn broeder, of och zuster! Zij zullen hem niet beklagen: ch heer! of, och zijne majesteit! Deze woorden bewijzen reeds, dat nóch in de kring van zijn familie, noch in de kringen van het volk, droefheid of rouwbetoon bij zijn sterven zal zijn. Als daarna in vers 19 gezegd wordt: et een ezelsbegrafenis zal hy hegraven worden: en zal hem slepen en daarheen werpen, verre weg van de poorten van Jeruzalem, dan kan de betekenis niet anders zijn, dan dat er zelfs geen plechtige begrafenis zal zijn, geen lijkstoet zal het stoffelijk overschot volgen op de weg naar het graf. Het lijk zal op smadelijke wijze daarheen geworpen worden en daar liggen, ver van de graven der koningen van Juda. Zoals men over de dood van een ezel geen rouw maakt, maar het cadaver uit de stal of weide ergens heen sleept naar een kuil of mesthoop, zo zou het ook met koning Jojakim gaan als hij gestorven zal zijn. Volgens de kanttekening bij 2 Kon. 24 : 2 en 2 Kron. 36 : 6 is dit vonnis in vervulling gegaan in Babel of op weg daarheen. Heel goed mogelijk dat de Chaldeën hun wraak gekoeld hebben aan het lijk van de ontrouwe vazal die zelf zoveel onschuldig bloed vergoten had.

Nebukadnezar was echter slechts een instrument in de hand Gods en hij werd gebruikt om de straf uit te voeren op de veelvuldige gruwelen die deze verharde zondaar bedreven had, en wel in het bijzonder vergelding te doen wegens de moord op de profeet Uria, alsmede de smaad die hij deze knecht had aangedaan door zijn dood lichaam te doen werpen in de graven der kinderen des volks. Zijn einde was geheel verschillend van dat van Uria, want hij stierf onder het oordeel van een rechtvaardig God als een gevloekte, terwijl de dood van Gods knechten geen straf is maar een doorgang tot het eeuwige leven waar hen de kroon der overwinning wacht.

God slaat een gram gezicht Op bozen, die Hem tegenstaan; Hy doet hun naam met hen vergaan Door 't hoogste strafgericht. Maar Hij ziet gunstig neer Op hem, die naar Zyn wetten leeft; God is het, die hem uitkomst geeft, Zyn groten naam ter eer.

Psalm 34 : 8.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's

375 DE Bijbelse Geschiedenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 augustus 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's