Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

I. ONS DAGELIJKS BROOD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

I. ONS DAGELIJKS BROOD.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

meditatie

Zondag 50.

In het leven van de mens zijn vele bekommernissen. Die zijn er ook zeer |eel in het leven van Gods volk. Gods Woord zegt ons dat de mens tot aoeite geboren is en dat hij kort van dagen is en zat van onrust. Het kan lus niet missen of hij moet ook vele bekommeringen hebben. En die bekommeringen hebben Gods kinderen niet alleen over zichzelf, maar ^ok over anderen. Zo kan men zich bekommeren over het land wraarin len woont en het volk waartoe men behoort, als men dat land steeds leer ziet wegzinken in de ongerechtigheid. Men is dan met grote vrees lervuld voor de oordelen Gods die over de zonden niet kunnen uitblijven.

Bekommernis kan er verder ook lijn over de staat van Gods kerk, lis die kerk in een diep verval gelomen is en als er zeer weinig verkingen van Gods Geest meer lijn te bespeuren. Het is geen goed Seken, als we ons daarover niet be-||ommeren. Gods Woord spreekt Éver degenen die wijn uit schalen prinken en zich zalven met de Voortreffelijkste oHe, maar zich iet bekommeren over de verreking Jozefs. Dat zijn de geruslen te Sion en de zekeren op de aerg van Samaria, over wie God jet wee uitspreekt,

Maar nu zijn er verder ook bekomlernissen over zichzelf in betrekling tot het leven hier op aarde, ïat vol wederwaardigheden is. Als |r tijdelijke armoede is, zou men |an maar onbekommerd kunnen even ? Als men niet weet hoe men lan de ene dag in de andere moet |omen, zou er dan geen bekomlernis zijn ? Ook kan men met Irankheid zijn bezocht, zodat men iaardoor niet in staat is zijn dage-|jkse arbeid te verrichten. Daarbij laakt men zich in vele gevallen er jan toch ook wel bezorgd over, dat fien die gevreesde ziekte zal hebben waar zovele mensen thans van ieengaan. Trouwens de dood kan lan elke ziekte verbonden zijn. En lis het sterven wordt, hoe is het lan met onze ziel gesteld voor die Irote eeuwigheid ? Zou men zich laarover niet bekommeren ? Die |oit het gewicht der eeuwigheid echt gevoeld hebben en de noodlakeHjkheid er van hebben gezien om deel aan die gerechtigheid, te krijgen, die alleen redt van de dood, zullen zich gewis over hun ziel bekommeren, daar die toch gered zal moeten zijn. Zo zijn er dus nogal wat bekommernissen op te noemen, die als een zware last kunnen drukken op de mens, te zwaar om te dragen. Maar wat zegt nu de apostel Petrus in het 5 e hoofdstuk van zijn eerste zendbrief ? In het 7e vers van dat hoofdstuk zegt hij: „Werpt al uwe bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u."

De gelovigen in Petrus' dagen waren ook niet vrij van bekommernissen. Ze werden verdrukt en vervolgd. Tot op heden blijven we daar nog voor bewaard, hoewel het voor de ware kerk toch altijd blijft gelden, dat ze in de wereld verdrukking zal hebben. Men zal door de wereld gehaat worden om Zijns Naams wil. En zo kan afgezien van een vervolging, het leven van een kind van God toch ondragelijk worden gemaakt.

We kunnen echter te veel met bekommernis vervuld zijn. Met al die bekommernis kunnen we ook geen haar wit of zwart maken. Mogen we dan over al die dingen die we genoemd hebben, niet bekommerd zijn ? Ja zeker, mogen we daarover bekommerd zijn. Maar we zullen met onze bekommernis toch eens op de rechte plaats moeten komen. En daar wijst de apostel ons op. „Werpt al uw bekommernis op Hem", zegt hij.

Kan de mens dat zomaar uit zich­ zelf ? Och, een kind van God komt er wel achter, hoe moeilijk, ja hoe onmogelijk het is om al die bekommernis van zichzelf af te werpen en die op de Heere te werpen. Men kan zichzelf zomaar niet van die bekommernis ontdoen. Al die bekommeringen zijn als de golven der zee; ze houden het gemoed in een gedurige onrust. De Spreukendichter zegt ervan: „Bekommernis in het hart des mensen buigt het neder." Hij voegt er echter ook aan toe: „maar een goed woord verblijd het."

Zulk een goed woord is toch het woord van de apostel Petrus. Een uitnemender weg kan hij nooit wijzen. Al is er genade toe nodig om er te komen, de weg moet ons toch worden aangewezen. De Heere Jezus heeft ook Zijn discipelen het verkeerde van een onnodige bezorgdheid onder het oog gebracht, als Hij tot hen gezegd heeft: „Daarom zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden ? Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft." We mogen niet zorgeloos leven, maar we mogen ook niet op een verkeerde wijze bezorgd zijn.

En toch, de raadgeving van een apostel mogen we niet te oppervlakkig opvatten. Er is immers zulk een gelovig christendom in deze tijd, dat zo heel gemakkelijk alle bekommernis op de Heere kan werpen. Men weet echter niets van wat de apostel aan deze raadgeving doet voorafgaan, als hij zegt: „Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd." Het zal zo nodig zijn, dat we eens tot die buigende gestalte der ziel zullen komen waarin we al de slagen die ons treffen en de tegenheden die ons overkomen, mogen aanvaarden als de gevolgen van onze eigen zonden. Dan kan God ons geen kwaad meer doen. Komen we daar niet, dan blijft God met ons twisten, waarom de apostel ook in ditzelfde verband zegt: „want God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft Hij genade."

Die nederigen geeft Hij die ge­ nade van al hun bekommernis op Hem te werpen. De apostel spreekt wel in het enkelvoud over bekommernis maar spreekt toch tegelijk over al onze bekommernis. De bekommernissen kunnen zich zo opeen stapelen, dat ze bij elkaar een grote en zware last vormen waaronder we denken te bezwijken. Maar neemt de Heere die bekommernis van ons over, dan raken we ook al de bekommernis aan Hem kwijt. We vragen dan onszelf af, waarover we ons toch zo bezorgd hebben gemaakt. Een wonderlijke zaak toch, om zo al zijn bekommernis eens op de Heere te mogen werpen! Maar dan neemt de Heere ook die bekommernis van ons over. Om onze zaken over te kunnen geven, moeten we een Overnemer hebben. Dat wordt de ervaring van Gods ware volk. Men mag dan ook vast geloven, wat de apostel aan die raadgeving verbindt, als hij zegt: „want Hij zorgt voor u."

Er is van dat werpen van al onze bekommernis op de Heere en van Zijn zorg over Zijn volk, heel wat te zeggen. We willen trachten er iets van te zeggen aan de hand van ons Catechetisch onderwijs, daar thans de 50e zondagsafdeling aan de orde van behandeling is.

Zondag 50.

Daar wordt gevraagd:

Vraag 125:

Welke is de vierde bede ?

Antwoord:

Geef ons heden ons dagelijks brood. Dat is: Wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen, opdat wij daardoor bekennen, dat Gij de enige Oorsprong alles goeds zijt, en dat noch onze zorg en arbeid, noch Uw gaven, zonder Uw zegen ons gedijen, en dat wij derhalve ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken en op U alleen stellen.

We worden dus nu bepaald bij de bede om ons dagelijks brood. En we worden dan nader stilge^ houden:

1. Bij een kinderlijk recht;

2. Bij een afhankelijk leven;

3. Bij een ootmoedige erkenning.

We zijn dus nu gekomen tot het tweede drietal beden van het gebed des Heeren. Het eerste drietal beden is gericht op Gods eer en het tweede drietal op de nooddruft van het schepsel. En in het bidden om eigen nooddruft, wordt nu de tijdelijke nooddruft voor de geestelijke geplaatst.

In zondag 45 werd de vraag gesteld: „Wat heeft ons God bevolen van Hem te bidden .? " En daarop was het antwoord: „Alle geestelijke en lichamelijke nooddruft, welke de Heere Christus begrepen heeft in het gebed, dat Hij ons Zelf geleerd heeft." Daar wordt dus de geestelijke nooddruft eerst genoemd. En de Heere Jezus Zelf heeft ook gezegd, dat mefl eerst het koninkrijk Gods moet zoeken en zijn gerechtigheid. Alle andere dingen worden ons dan toegeworpen. Is de Middelaar dan met deze uitspraak Zelf niet in strijd gekomen, als Hij in het „Onze Vader" ons eerst heeft leren bidden om de tijdelijke nooddruft en daarna om wat wij voor de ziel behoeven ? Neen, dit strijdt niet met elkaar. Het gebed dat we thans bespreken is een gebed voor de ware christenen. Voor hem staat het tijdelijke met het geestelijke leven zeer nauw in verband. Bij de behandeling van de volgende zondagsafdeling hopen we daar nog op terug te komen. Het behaagt de Heere om Zijn volk door allerlei tijdelijke omstandigheden gedurig aan Zijn troon te binden. Het zijn niet vele rijken en edelen die door God verkoren zijn. Veeltijds worden Gods kinderen bezocht met tijdelijke armoede. Maar al is er van zulk een armoede zozeer geen sprake, dan is het leven nog vol wederwaardigheden en zijn ook juist Gods kinderen in dit leven vele tegenheden onderworpen. In de bede om ons dagelijks brood wordt dan ook gevraagd om uitkomst uit alle moeilijke levensomstandigheden en om gesterkt te worden onder het kruis dat door God is opgelegd.

Zo houdt dus de bede om dagelijks brood ook zeer veel in. Met het woord brood wordt bedoeld al wat voor dit tijdelijk leven nodig is. We mogen het woord brood daarom ook niet in oneigenlijke of overdrachtelijke zin opvatten, alsof hier het ware Brood des levens voor de ziel bedoeld zou worden. We zullen het er allen wel over eens zijn, dat onze ziel bovenal zal moeten hongeren naar Christus als het ware Brood des levens. Echter kunnen we ook allen wel begrijpen, dat de bede die we thans overdenken, een bede is om brood dat we tot ons tijdelijk onderhoud niet kunnen missen. En zo wordt dan met het woord brood alles bedoeld wat we tot onderhouding van dit leven nodig hebben, zoals kleding, deksel, allerlei voedsel en wat we ook verder tot onze gezondheid nodig hebben. Zo is dus deze bede een bede om tijdelijke gaven. We mogen dus wel wat meer hebben dan alleen brood. De Heere Jezus heeft Zelf Zijn discipelen om enige toespijs gevraagd. Het aardrijk brengt ook niet voor niets zoveel andere vruchten voort. We mogen daar gebruik van maken en ze zijn ons zelfs voor een goede gezondheid onmisbaar.

Maar wel is het opmerkelijk dat de Heere Jezus Zijn discipelen toch .juist om brood heeft leren bidden. We moeten ook weer matig zijn in het vragen om aardse dingen en in het gebruik daarvan. Ook deze bede zegt ons weer zo duidelijk, dat Gods kinderen als vreemdelingen hier op aarde moeten leven. We hebben hier geen blijvende stad. En iedere keer doen zich weer omstandigheden voor, waardoor men moet ervaren dat het aardrijk om onzentwil vanwege de zonde vervloekt is en doornen en distelen voorbrengt. Opmerkelijk is dan ook wel, dat de Heere Zijn volk slechts brood en water heeft toegezegd, want het is die bekende belofte uit Jesaja 33 die ons zegt: „zijn brood wordt hem gegeven zijn wateren zijn gewis."

De korte bede, die we thans overdenken, heeft Gods volk voor dit leven dan ook zeer veel te zeggen. Elk woord heeft betekenis in deze bede. Zo zouden we gemakshalve en ook met het beluisteren van de verklaring van deze bede nog wat aantrekkelijker maken, deze bede in haar betekenis van woord tot woord kunnen nagaan.

Het woordje „geef" vrijst ons op God als de Oorsprong alles goeds en de Bron van alle zegeningen, vaii Wie we het leven ontvangen en door Wie het leven ook wordt onderhouden. Zo wordt met dat woordje erkend, dat we in alles van God zo diep afhankelijk zijn. Het antwoord dat we in deze zondag ter verklaring van deze vierde bede kunnen vinden, zegt ons dan ook dat deze bede betekent: „Wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen, opdat wij daardoor bekennen, dat Gij de enige Oorsprong alles goeds zijt." Ja, met dat woordje „geef" wordt erkend, dat we in onszelf alle tijdelijke weldaden gans onwaardig zijn. Geen recht of aanspraak kunnen we daarop dus laten gelden, want door onze val hebben we geen ander recht meer overgehouden dan op de eeuwige rampzaligheid. Al wat God boven de hel ons schenkt, zijn onverdiende weldaden en zegeningen. Maar in het woordje „geef" ligt tevens de erkenning van de trouwe onderhoudende zorg des Heeren, die Hij Zijn volk in dit leven steeds wil doen ervaren. Hij bezit het vermogen om Zijn kinderen rijkelijk te schenken wat voor dit tijdelijk leven nodig is en Hij is daar ook gewillig toe. Als we tot onze tweede gedachte gekomen zijn, hopen we daar echter nog wat nader op in te gaan.

Alle weldaden, ook voor de tijd, liggen dus verzondigd. Toch mogen Gods kinderen vragen om hun dageUjks brood. De bede luidt immers: „Geef ons heden ons dagelijks brood? ' De ware christen nadert in dit gebed niet alleen voor zichzelf voor het aangezicht des Heeren. Hij draagt de noden van het ganse geestelijke huisgezin aan de Heere op. „Geef ons heden ons dagelijks brood", zo horen wij hem zeggen. Het egoïsme is hier uitgesloten. Bij de behandeling van de aanspraak in dit gebed hebben we daar al op gewezen. God is de Vader van het ganse geestelijke huisgezin. Maar dat ganse geestehjke huisgezin deelt ook in hetzelfde kinderrecht. Dat is het geestelijk recht dat Gods volk op de tijdelijke weldaden heeft ontvangen. Daar moeten we nu in het bijzonder wel even onze aandacht aan geven.

Bij de behandeling van het achtste gebod hebben we daar al iets van aangestipt en beloofd om hierop bij deze gelegenheid terug te komen. We moeten dan voor de duidelijkheid begiimen met erop te wijzen, dat de mens vóór de val een zeker recht had op het aardse goed, voortvloeiende uit de schepping naar Gods Beeld. Dit recht is de mens door de val verloren. Wel ontvangt de gevallen mens onder de beschikking van Gods algemene voorzienigheid een natuurlijk recht op het aardse goed. Alszodanig kan hij ook over Zijn dagelijks brood spreken en daarop zijn recht laten gelden tegenover degenen voor vrie hij zijn arbeid heeft verricht of ook tegenover degenen die hem zijn rechtmatig bezit ontroven. Het geesteHjk recht op het aardse goed heeft Christus echter alleen voor Zijn volk verworven in de weg van Zijn dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid. Dit moet voor ons allen toch wel een overduidelijke waarheid zijn.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's

I. ONS DAGELIJKS BROOD.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 september 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's