Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BEDE OM SCHULDVERGEVING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BEDE OM SCHULDVERGEVING.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

meditatie

III.

Zondag 51.

De schuld van land en volk en van de kerk in haar geheel moet onze schuld voor God worden. De profeet Micha mocht zeggen: „Ik zal des Heeren gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd." En datzelfde zien we bij al de profeten. Het is Jeremia niet anders gegaan op de puinhopen van Jeruzalem. En zullen we vrijuit kunnen gaan wat de schuld betreft die er rust op land en volk, kerk en staat } De ware levende kerk wordt juist tot oprechte schulderkenning geroepen. „Wat klaagt dan een levend mens } Een ieder klage vanwege zijne zonden." Wat biedt ons deze bede dan toch overvloedig stof ! En zeker ook wel in de tijd die wij beleven. Moeten we niet met de profeet uitroepen: „De kroon onzes hoof ds is afgevallen; o wee nu onzer, dat wij zo gezondigd hebben ! .? "

Voor een mens die zich schuldig kent onder het algeheel verval van het land en de kerk, zal het een wonder worden als de Heere hem onder het oordeel nog genadig wü zijn. Dat heeft de zoeven genoemde profeet Micha doen uitroepen: „Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat} Hij houdt Zijn toom niet in eeuwigheid, want Hij heeft lust aan goedertierenheid."

O, die grootheid van Gods schuldverzoenende liefde en genade in Christus ! Christus heeft het Zijn discipelen geleerd om te bidden om de vergeving van hun schulden. Neen, niet in het enkelvoud wordt er over schuld gesproken, maar in het meervoud over schulden. Hoe verzondigd gedurig ook alles ligt, de veelheid en grootheid van onze schuld behoeft ons niet terug te houden van te naderen tot Gods troon in de bede om schuldvergeving om des bloeds van Christus' wil. „Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd." Hier mag men naderen met die geloofszekerheid in de ziel, gelijk we die in het gebed van het zoeven door ons genoemde Avondmaalsformulier vinden, als daar zo wordt gezegd: „en dat" wij niet meer in onze zonden, maar Hij in ons, en wij in Hem leven, en zo waarachtiglijk het Nieuwe en eeuwige Testament en Verbond der genade deelachtig zijn mogen, dat wij niet twijfelen of Gij zult eeuwig onze genadige. Vader zijn, ons onze zonden nimmermeer toerekenende, en met alle dingen aan lichaam en ziel verzorgen, als Uwe lieve kinderen en erfgenamen."

Zo mag die ware bidder met die bede om schuldvergeving tot zijn genadige Vader in Christus naderen. Die genadige Vader blijft met vaderlijk mededogen op hem neerzien. „Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de Heere over degenen, die Hem vrezen. Want Hij weet, wat maaksel wij zijn, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn." Om des bloeds van Christus' wil zal Hij ons onze misdaden en de boosheid, die ons altijd aanhangt, niet toerekenen. „Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden." Zo kan er een vrijmoedigheid zijn in het naderen tot Gods troon met deze bede om schuldvergeving. Bij die vrijmoedigheid in deze bede moeten we u ook nog even bepalen.

De bede luidt: „En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren." Daarom lezen we hier ook in het antwoord: „alzo wij ook het getuigenis Uwer genade in ons bevinden, dat ons ganse voornemen is, onze naaste van harte te vergeven." Het behoeft ons toch wel niet gezegd te worden, dat de toevoeging bij deze bede om schuldvergeving ons niet zegt dat God nu maar zo vergevensgezind moet zijn als dat wij het zijn. Neen, we zijn zo vergevensgezind niet. Als we onze naaste vergeven wat hij ons aangedaan heeft, moeten wij zelf ook van de troon af. Menigmaal gebeurt het, dat iemand het in waarheid erkent verkeerd gedaan te hebben, wat voor zulk een persoon een hele vernedering is, maar de verongelijkte partij blijkt toch niet zo vergevensgezind te zijn. Men wil met alle geweld zijn recht en zijn eer blijven handhaven. Of anders wü men iemand nog wel vergeven wat hij misdaan heeft, maar dan slechts formeel, niet in waarheid. Men bHjft dan met een wrok tegen die persoon in het hart lopen. Men heeft het zogenaamd wel vergeven, maar is het niet vergeten. Of anders kan het ook wel zijn, dat men iemand iets vergeeft, maar waar diezelfde persoon zich een volgende keer weer op de een of andere wijze misdraagt, daar vnl men het hem dan niet meer vergeven. En dat terwijl de Heere Jezus toch gesproken heeft over een zeventigmaal zevenmaal vergeven. We zijn dus niet zo vergevensgezind. Het is wel waar, dat het karakter hier ook veel in zegt en dat de één wat gemakkelijker over iets heenstapt dan de ander. Ook is de één meer haatdragend dan de ander. Maar als het er op aankomt zijn we allen toch dezelfde. Onze vergevensgezindheid kan dus niet een pleitgrond zijn in de bede om schuldvergeving. De ontdekte bidder is zich dat echter wel bewust. Maar ware ontdekking geneest hem toch ook van zijn hartvochtigheid.

Als de ontdekking ontbreekt, kunnen we meest nergens overheen stappen. Wat is toch de mens zonder zelfkennis ! Die moet het zelf nooit eens een keer verliezen en schuldenaar worden, ook al heeft men geen schuld. Maar daar weet Gods volk wat van. Ook al staat men vrij in een zaak, dan wil de Heere toch de mens op dat plaatsje hebben dat hij de minste wordt. Zo zal hij daarin toch ook de voetstappen van de grote Herder der schapen moeten drukken. Die zonder zonde met de misdadigers is gerekend en Zijn mond niet opendeed.

We zijn er altijd goed mee, als we de minste mogen worden. Het is een goed plekje als we schuld mogen erkennen indien we waarlijk schuld hebben en onze naaste iets hebben misdaan. En ook zijn we op een goed plekje, als we onze naaste van harte mogen vergeven. Daar ervaren we de vrede Gods over in onze ziel. In dit antwoord lezen we van het getuigenis van Gods genade dat we in ons bevinden. Dat is wat anders dan een werkheilige grond. De genade Gods doet ons alleen in waarheid vergevensgezind tegenover onze naaste zijn. Het is dus niet zo'n goed teken, als we nooit van iets anders dan van zelfhandhaving weten. Als we elke gelegenheid te baat moeten nemen om onze gram te halen. Dit antwoord spreekt over ons ganse voornemen om onze naaste van harte te vergeven. Zal het tot een echte verzoening komen, dan moet er ook erkenning van de schuld bij de naaste zijn. Komt het tot zulk een erkenning niet, dan kan dat hem die dat getuigenis van Gods genade in zich bevindt, dat hij zijn naaste de misdaden van harte vnl vergeven, alleen maar tot smart zijn. Hij ziet er naar uit, dat het nog eens tot een ware schulderkenning bij zijn naaste mocht komen. En och, dan wil hij ook wel graag zijn eigen schuld erkeimen, want men komt er toch zelf ook meest niet geheel onschuldig uit.

Zo is het dus zijn ganse voornemen om zijn naaste van harte te vergeven. Dit getuigenis van Gods genade vervrijmoedigt alleen

in de toegang tot Gods troon met de bede om schuldvergevtng. Dat kunnen we toch allen wel begrijpen. Jezus heeft gezegd: „Want indien gij de mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven. Maar indien gij de mensen hun misdaden niet vergeeft zo zal ook uw Vader uwe misdaden niet vergeven." Hoe kan men aan de Heere om vergeving vragen, als onze naaste de hand van verzoening naar ons heeft uitgestoken en als we die afgeslagen hebben ? „Een onbarmhartig oordeel zal gaan over degene, die geen barmhartigheid gedaan heeft." Dit kan men in het leven nog wel eens aanschouwen. Maar de apostel Jacobus zegt er ook nog wat bij. „En de barmhartigheid roemt tegen het oordeel."

In de weg der ware schulderkenning zal de oprechte bidder dat mogen ondervinden, zodat hem dat met de dichter weer zal kunnen doen instemmen, uit het 2e vers van Psalm 65:

Een stroom van ongerechtigheden Had d'overhand op mij; Maar ons weerspannig overtreden Verzoent en zuivert Gij. Welzalig, die Gij hebt verkoren. Die G'uit al 't aards gedruis Doet naad'ren en Uw heilstem Ja, wonen in Uw huis. (horen.

Toepassing.

Waar blijven nu toch de volmaaktheidsdrijvers, die leren dat de volmaaktheid hier in het leven al te vinden is ? Als men hier op aarde al tot de volmaaktheid kon komen, dan had de Heere Jezus Zijn discipelen deze bede niet behoeven te leren. Och, laten we die mensen met zulk een in het oog lopende dwaling verder maar laten rusten. De onderwijzer heeft in deze zondagafdeling uit het hart van Gods ware ontdekte volk gesproken, als hij zo in een enkele zin het zuivere, ware, arme zondaarsleven heeft verklaard.

Welk een kostelijk onderwijs toch! Dit is taal naar het hart van Jeruzalem. Arme zondaren maakt God van Zijn volk. Arme zondaren, met al de genade die reeds in de ziel verheerlijkt is. Een gerechtvaardigde ziel, die dus met wetenschap voor zichzelf deel heeft ontvangen aan de genadige vergeving van alle schuld, moet toch nog met deze bede om schuldvergeving zich wenden tot Gods troon.

Dit moet ons weer doen denken aan het bekende woord van de apostel: „En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen ? "

O onbekeerden van hart, dit ernstige woord mocht u toch eens aangrijpen ? Ge gaat daar met uw hemelhoge en onverzoende schuld op die grote eeuwigheid aan! Straks krijgt ge met God als uw Rechter te doen. Vreselijk zal het zijn om onverzoend in Zijn handen te vallen. Ziet dan toch eens in, wat deze bede om schuldvergeving u te zeggen heeft. Ge mist nog het getuigenis van Gods genade in uw hart. Hoevele zonden hebt ge al niet bedreven tegen een heilig en rechtvaardig God! En dagelijks maakt ge de schuld maar meerder. We hebben er u op gewezen, dat ge reeds met erfschuld in de wereld zijt gekomen. Schuldig staat ge aan Gods wet en ge zijt nog schuldig de eeuwige straf te dragen. En moet ge nu al zondigende op de eeuwigheid aan blijven reizen en met elke voetstap die ge op de aarde zet uw oordeel over u verzwaren ? Houdt er toch rekening mee, dat God geen ledig Aanschouwer van al uw daden is.

Geen zondaar zal 't gewis verderf ontkomen; Als in 't gericht door God wordt wraak genomen.

Zo staat ge schuldig tegenover God, terwijl ge tevens misschien ook uw naaste nog veel kwaad en verdriet hebt aangedaan. En ook zijt ge wellicht niet bereid geweest om uw naaste de misdaden te vergeven. We hebben ze zien liggen op hun sterfbed met een geopende consciëntie, smekende om bekering die in hun leven hardvochtig elke poging tot verzoening met hun naaste van de hand gewezen hadden. Nu moest God maar gereed staan om hun de schuld te vergeven. Arme mensen ! Ze stierven zoals ze geleefd hadden. Is God dan af te meten aan de mens ? Wordt in deze bede dan de vergevensgezindheid van God aan die van de mens gelijkgesteld, als er gesproken wordt over een vergeven van onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren ? Neen, gelukkig niet. Als God zo vergevensgezind was als wij, dan was het voor ons voor eeuwig verloren.

Maar we zullen het getuigenis van Gods genade in ons leven deelachtig moeten worden, dat ons ganse voornemen is, onze naaste van harte te vergeven. We moeten schuldenaar voor God worden. Geen mens heeft er dan zo gezondigd als wij. Zoudt ge denken dat we dan niet vergevensgezind zullen zijn ? Och, wat de mensen ons dan aangedaan hebben, dat tellen we niet. Het wordt een wonder als nog één mens zich met ons in wil laten. We hebben dan meer oog voor onze eigen schulden dan voor die van anderen. Bij Simon de farizeeër was het anders. Als er een zondares was die de voeten van Jezus zalfde en nat maakte met haar tranen en ze afdroogde met het haar van haar hoofd, dan sprak hij bij zichzelf: „Deze, indien Hij een profeet ware, zou wel weten, wat en hoedanige vrouw deze is, die Hem aanraakt." Maar Jezus zeide tot hem: „Simon, Ik heb u wat te zeggen. Een zeker schuldheer had twee schuldenaars; de één was schuldig vijfhonderd pen­ ningen, en de ander vijftig; en als zij niet hadden om te betalen, schold hij het hun beiden kwijt. Zeg dan, wie van deze zal hem meer liefhebben ? En Simon antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is, die hij het meeste kwijtgescholden heeft."

We kermen verder de geschiedenis en weten wat de Heere Jezus nog tot Simon heeft gezegd. Maar die •vrouw mocht het uit Zijn mond horen: „Uwe zonden zijn u vergeven." En ze mocht ook ervaren dat die veel vergeven is, ook veel lief zal hebben.

O jong en oud, hier is nog de geopende fontein, waarin ge verzoening van al uw schuld kunt vinden ! Hoe vreseHjk toch, als ge als een Simon de farizeeër altijd nog beter dan een ander bUjft. Ge hebt dan dat verzoenende en reinigende bloed niet nodig. Maar straks komt ge in uw schuld voor eeuwig om. Neen, in de hel ligt er niet één voor wie de rijkdom van Gods genade te kort geschoten is. Die in de hel liggen, zijn allen te goed voor de vrije genade gebleven. Dat hebben we u te prediken.

Wat is ons dan nodig ? Ware schuldontdekking! Niet genoeg kunnen we vragen om ontdekkend licht. De oude christenen hielden dat altijd aan anderen voor. Ontdekkend licht hebben we allen nodig. Daardoor ontvallen ons alle valse gronden. Buiten ware zielsontdekking bouwen we altijd maar op een werkheilige grondslag. Nooit vallen we recht als schuldenaar voor God in.

En dat zal ons toch nodig zijn. We moeten als een doodschuldige voor God leren invallen met de koorden der veroordeling om de hals. Dan zullen we ervaren dat het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, ons reinigt van alle zonden. Hoe ruim wordt de weg der verzoening in dat bloed de schuldige zondaar ontsloten !

Dit is de enige weg. Alleen om des bloeds van Christus' wil, kan de Heere ons alle schulden vergeven. Zo wordt de rechtvaardige nauwelijks en toch zeker zalig. Dat we alle gronden buiten de enige grond van verzoening dan toch maar verliezen mochten! Omdat de ontdekking zo ontbreekt, is er zo weinig toenemende geloofskennis en wasdom in de genade. Maar vandaar is er ook zulk een verdeeldheid in Gods kerk. We kunnen elkander de misdaden niet vergeven. En we zijn er toch zo goed mee, als we dat nog eens mogen doen. Hier mag twist en wrok weer eens verdwijnen. We kunnen dan elkanders voeten weer eens wassen. Het wordt dan het grootste wonder voor ons, als de Heere met ons persoonlijk weer eens bemoeienissen wil maken. Dan moeten we altijd maar weer uitroepen: „En dat voor zó één !" O, die grootheid toch van Gods genade, die altijd blijft triumpheren tegenover de schuld! „Waar de zonde meerder is geworden, daar, is de genade veel meer overvloedig geweest."

Er zal voor de kerk geen andere roem dan in vrije genade overschieten. Zo zal de hoofdsteen worden voortgebracht, met toeroepingen: Genade, genade zij dezelve. En men zal met geen ander gebedje kunnen sterven dan met het gebedje: „En vergeef ons onze schulden." Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE BEDE OM SCHULDVERGEVING.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 oktober 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's