Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer L. M. te M.,

De vraag die u me hebt gesteld, is werkelijk geen onbelangrijke vraag Zulke vragen wil ik graag proberen te beantwoorden. Als de Heere het geeft, wil ik in het beantwoorden van uw vraag zo praktisch mogelijk .zijn, want immers raakt uw vraag regelrecht het bevindelijk leven van het volk van God. U hebt mij een vraag gesteld over de vrijsteden die God aan Israël had gegeven voor de niet-moedwillige doodslager. Waa volgens uw schrijven niet uit kunt komen, dat is het geval van een onopzettelijke doodslager, die naar de vrijstad gevlucht was en die misschi al oud was, terwijl de hogepriester wellicht nog jong was. Dus uw vraag komt heel eenvoudig hierop neer, dat het zou kunnen gebeurd zijn dat de doodslager eerder stierf dan de hogepriester. We weten immers wél, da de doodslager alleen de vrijstad mocht verlaten, als de hogepriester ge storven was.

Zoals u me hebt laten weten, hebt u wel wat nagezien, hierover in verschillende verklaringen, maar geen antwoord kunnen vinden op uw vraag. Als ik niet mistast, hebt u mij deze vraag gesteld, omdat u bent gaan doordenken over de geestelijke betekenis van die vrijsteden en van het sterven van de hogepriester. Daarom kunnen we rustig buiten beschouwing laten, of die hogepriester jong was en de doodslager oud. Afgezien van het verschil in leeftijd, was de mogelijkheid niet uitgesloten dat de doodslager stierf voordat de hogepriester stierf. Bij het nazien van verschillende verklaringen, bent u wel iets wijzer geworden, als u in een verklaring vermeld vond, dat van een doodslager die eerder gestorven was dan de hogepriester, hët gebeente later werd opgegraven en naar het graf van zijn vaderen overgebracht. Dat mocht dan ook pas gebeuren na de dood des hogepriesters. En hier blijft u nu steken volgens uw schrijven. Eigenlijk blijft u niet helemaal steken, want u trekt hieruit de conclusie dat die doodslager met eigen bewustheid niet uit de vrijstad was gekomen, hoewel hij toch wel beveiligd was voor de doodslager. Ik meen te mogen aannemen dat u dus toch wel, een eigen mening hierover gevormd hebt. Of heb ik dat mis ? U zult me wellicht deze vraag hebben voorgelegd, omdat u het wel nuttig vond om daar in ons blad eens over te schrijven. En inderdaad, zulke vragen kunnen aanleiding tot een nuttige bespreking geven.

Ik kan natuurlijk niet uitvoerig op de wet van die vrijsteden ingaan, want dan zou ik er een preek van moeten maken. Daarom wil ik me in mijn toelichting zoveel mogelijk tot uw vraag beperken. Uit deze wet die God aan Israël gegeven had, blijkt het ook weer dat Israël leefde onder de dienst der schaduwen. Christus als de grote tegenbeeldige Hogepriester moest nog in het vlees verschijnen en Zich tot een offerande voor de zonden stellen. De dood des hogepriester, die tot vrijlating diende van de met-moedwillige doodslager, wees naar de dood van Christus als de grote toekomstige Hogepriester heen.

En och waarde vriend M., er liggen dan toch in die wet van de vrijsteden wel zeer rijke geestelijke leringen. Allereerst moeten we niet uit het oog verliezen, dat men buiten het recht om geen ontkoming kon vinden voor de bloedwreker in de vrijsteden. We lezen immers duidelijk in Numeri 35:22-25: Maar indien hij hem met der haast zonder vijandschap gestoten heeft, of enig instrument zonder opzet op hem geworpen heeft, of onvoorziens met enige steen, waarvan men zoude kunnen sterven, en hij die op hem heeft doen vallen, dat hij gestorven is, zo hij toch geen vijand was, noch zijn kwaad zoekende; zo zal de vergadering richten tussen de slager, en tussen de bloedwreker, naar deze zelve rechten. En de vergadering zal de doodslager redden uit de hand des bloedwrekers, en de vergadering zal hem doen wederkeren tot zijn vrijstad, waarhenen hij gevloden was; en hij zal daarin blijven tot de dood des hogepriesters, die men met de heilige olie gezalfd heeft.”

. Nu mocht de doodslager dus in de vrijstad blijven tot de dood' des hogepriesters. De vergadering moest eerst recht gedaan hebben. Buiten het recht om komt men tot Christus niet. Misschien zit ge nu nog wel gelijk met een vraag, want immers alleen de niet-moedwillige doodslager vond ontkoming in de vrijstad. En wij zijn allen moed-en vrijwillig van God r u afgevallen. Maar in die niet-moedwillige doodslager hebben we het beeld te zien van een ware boetvaardige zondaar, terwijl de moedwillige dood­ en slager ons de mens voorstelt in zijn onboetvaardigheid, die zich om geen bloedwreker bekommert en op zulk een grote zaligheid geen acht geeft. De door Gods Geest aan zijn schuld ontdekte zondaar ziet zich immers t door de bloedwerker achtervolgd en zal buiten de vrijstad geen rust kun­ ­ nen vinden. Hij komt er echter niet buiten het recht om.

Maar nu komt toch de vraag nog aan de orde: hoe moeten we het nu verklaren, dat de doodslager wel eens eerder kon sterven dan de hogepriester ?

Op deze vraag moet ik u dadelijk antwoorden, dat ons dit nu juist ter waarschuwing zeer veel te zeggen heeft. Die doodslager mocht dus nu wel veilig zijn in die vrijstad voor het wrekend zwaard van de bloedwreker ^maar hij moest het niet wagen om buiten de stad te komen. We lezen dan ook verder in Numeri 35: „Doch indien de doodslager enigszins zal gaan uit de palen zijner vrijstad, waarheen hij gevloden was, en de bloedwreker hem zal vinden buiten de palen zijner vrijstad: zo de bloedwreker de doodslager zal doden, het zal hem geen bloedschuld zijn; want hij moest in zijn vrijstad gebleven zijn tot de dood des hogepriesters. Maar na de dood des hogepriesters zal de doodslager wederkeren tot het land zijner bezitting.”

De veiligheid van die doodslager in de vrijstad betekende dus toch nog geen vrijheid en was vandaar ook nog niet zulk een aangename veiligheid. Hij leefde daar als een balling, verwijderd van zijn vrienden en maagschap, van de tempel en van de feestvieringen en andere godsdienstige verrichtingen.

Geachte Vriend, dat heeft ons heel wat te zeggen. Het is waar wat u opgemerkt heeft, namelijk, dat men er uit zien kan dat men met bewustheid soms nog de vrijheid missen moet en toch beveiligd is tegen de doodslager. En die waarlijk door een rechte weg in de vrijstad mag zijn gekomen, zal nooit meer vallen onder de hand des bloedwrekers tot zijn eeuwig verderf. God doet geen half werk.

Maar dat is het dan ook juist waar die wetgeving op wijst. Israël leefde onder de dienst der schaduwen en altijd maar weer werd er naar de dood van de grote tegenbeeldige Hogepriester heengewezen. Die Hogepriester moest nog in de wereld komen. Maar die zou ook in de wereld komen. Die komst was noodzakelijk. Het bloed van stieren en bokken koq de zonden niet wegnemen. Door de gedurige herhaling van al de offeranden geschiedde er steeds weder gedachtenis der zonden. Het handschrift der: zonden was dus nog niet uitgewist aan het kruis. De vrijsteden waren

dus wel plaatsen van veiligheid voor de ongelukkige doodslagers. Zij vonden daar ook het nodige tot hun onderhoud. De gelovigen van de oude dag werden door de Godspraken der profeten en de schaduwen der wet, zowel als door veel andere zakelijke en persoonlijke voorbeelden, door de inwerkende genade van Gods Geest geestelijk gevoed en gesterkt. Zo waren ze dus gebondenen door hoop, volgens Zacharia 9 : 12. Maar ze hebben toch uitgezien naar de komst van de Hogepriester, want door Zijn dood moest de schuld worden verzoend en weggenomen. Die nu met minder dan de tussenkomende zoendood van de Hogepriester gerust kan zijn, mag zich wel eens ernstig bedenken of hij ooit wel op een rechte wijze in de vrijstad gekomen is. Heeft ooit de bloedwreker hem wel achtervolgd tot in de vrijstad toe ? Is hem wel op een rechte wijze de toegang tot de vrijstad ontsloten?

Ge zult mijn bedoeling nu misschien wel gaan begrijpen. In de Oud-Testamentische bedeling zien we de stand der ware zielsbekommering ons duidelijk voorgesteld. Neen, we mogen natuurlijk ook niet van het standpunt uitgaan, dat de gelovigen van het Oude Verbond niet bewust deel gehad hebben aan de weldaad van de vergeving der zonden. Alleen Psalm 32 laat ons dienaangaande al niet in het onzekere. De gelovigen van het Oude Verbond hebben dienaangaande wel een ruimer getuigenis mogen afleggen dan thans vele gelovigen van de tijd van het Nieuwe Verbond. Maar Oud-Testamentisch moest toch de dood van de Hogepriester nog tussenbeide komen. En zo zien we in die Oud-Testamentische bedeling een duidelijke voorstelling van een overeenkomst met het innerlijk zielsgemis van degenen, die al leven ze nu onder het Evangelie der vervulling, het voor zichzelf niet kunnen doen met een heenwijzing naar het enige Offer der verzoening. Er moet meer gebeuren. De ziel gevoelt zich net als die ongelukkige doodslager in de vrijstad. Ze is nog onder de wet in bewaring gesteld. Ze is dus gevangen in de vrijstad.

Och vriend, dat wordt toch zo weinig recht verstaan. De meesten zijn met hun beschouwing geholpen. Maar met die beschouwing kan men het dan wel met wat minder dan met de dood van de Hogepriester doen. God heeft het echter met niet minder kunnen doen.

Ge moet eens goed doordenken over wat ons van die vrijsteden beschreven staat. De moedwillige doodslager moest dus gedood worden. En de niet-moedvwllige doodslager mocht gedood worden buiten de vrijstad. De doodstraf moet er dus zijn. God heeft die doodstraf ingesteld. In Genesis 9 lezen we: „Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal cfoor de mens vergoten worden" Dat is duidelijke taal. Dit is geen bepaling die bij de dood van Christus weggevallen is, want die bepaling behoort bij het Noachitische verbond. In dat verbond heeft God ook beloofd, dat zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, en dag en nacht niet zullen ophouden. Wat God dus in dat verbond bepaald heeft, gaat door tot het einde. Het recht eist dus dat met de dood voor de dood van iemand die door een doodslager is omgebracht, geboet zal worden.

Nu zat de ongelukkige doodslager in de vrijstad, maar tot zijn volkomen vrijheid moest toch de dood van de hogepriester tussenbeide komen. En die dood wees heen naar het borgtochtelijk sterven van de Middelaar. Het recht moest dus toch zijn loop hebben doordat de dood met de dood gestraft werd. Geen behoudenis is er dus buiten de dood van de Hogepriester. Zo is in de wet van de vrijsteden dus toch het ene onafscheidenlijk aan het andere verbonden. Het ene is dus van het andere niet te scheiden. Houd daar erg in, vriend ! Geen ware rust kan er zijn buiten de vrijheid die verkregen wordt door de dood van de Hogepriester. Er zijn nog zielen die.er wat van inleven, dat alles buiten de tussenkomende en toegerekende gerechtigheid des Middelaars tot verzoening en behoudenis ongenoegzaam is. De doodslager kon niet buiten de vrijstad komen als op gevaar van zijn leven. En op een voor de ziel soms smartelijke wijze wordt er iets van gevoeld bij ogenblikken, dat al heeft men aanvankelijk wel ontkoming mogen vinden voor het wrekend zwaard van de bloedwreker, dat men toch de vrijheid mist en dus ook nog van het heiligdom Gods en alzo van die gunst en gemeenschap Gods en van de erfenis verstoken is.

Daarom wordt het ook de bede van de ziel: „Gedenk mijner, o Heere, naar het welbehagen tot Uw volk; bezoek mij met Uw heil, opdat ik aanschouwe het goede Uwer uitverkorenen, opdat ik mij verblijde met de blijdschap Uws volks; opdat ik mij beroeme met Uw erfdeel.”

Maar daartoe moet nu de dood van de Hogepriester tussenbeide komen, ook al is de Hogepriester al gestorven. De heilsfeiten moeten betekenis krijgen voor onze ziel. Voor velen heeft de Middelaar voor niets aan het kruis gehangen. Ze kunnen het wel met minder dan een gekruiste Jezus doen. We zullen het echter met niet minder kunnen doen. O die dood van de Hogepriester toch ! Heeft die al rechte waarde voor onze ziel gekregen .? Nu, geachte Heer L. M. te M., ik meen zo duidelijk mogelijk in mijn toelichting te zijn geweest. Mijn brief is al weer aardig lang geworden. Daarom moet ik afbreken. Mocht er nog iets onduidelijk voor u zijn, dan wil ik graag proberen te antwoorden. En voor dergelijke vragen als deze, ben ik zeer ontvankelijk. Daar hebben we meer aan dan aan allerlei vragen uit het werkhuis. Ik besluit dus deze brief ook weer met hartelijke groeten, u Gode bevelend.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 december 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 december 1972

De Wachter Sions | 8 Pagina's