Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

9 De herkomst van de BIJBEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

9 De herkomst van de BIJBEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is de wetgeleerde Ezra geweest, die in 444 het Joodse volk bewoog deze wetten, die alle • op naam van Mozes werden gesteld, als goddelijk te aanvaarden. Zo werd het laatste stuk aan de „Wet" toegevoegd en het geheel ongeveer in het jaar 400 gekanoniseerd.

Van een zweren bij de letter was toen nog geen sprake. Uit een vergelijk van de Griekse vertaling (de-z.g. LXX) met onze Hebreeuwse tekst, bijvoorbeeld in Genesis 47 vers 4-6 en Exodus 35 - 40, blijkt, dat zelfb na de totstandkoming van die vertaling (± 250 voor Chr.) nog wijzigingen in de oorspronkelijke tekst zijn aangebrachr Dit verhinderde niet dat de Wet steeds meer aanzien kreeg en meer en meer als „heilige schrift" vercei-d werd. Het aanraken van een wetsrol was een dusdanig feit dat men daardoor verontreinigd werd, zodat de priester na het gebruik zijn handen moest wassen.

De Thora werd het voornaamste deel van de ganse Oud-Testamentische Kanon. En dat is voor de Joden zo gebleven tot de huidige dag. Dat is dan ook de reden dat in het Nieuwe Testament „Wet" en „Schrift" op één lijn worden gesteld en door elkaar gebruikt worden. In Johannes 7 vers 49 zeggen de overpriesters tot de uitgezonden dienaren om de Heere Jezus gevangen te nemen: „Maar de schare die de wet niet weet, is vervloekt." Zij, doelen daar niet op de wetten des lands, maar alleen op het Oud Testamentische gedeelte van de Bijbel. In Johannes 10 vers 34 zeide de Heere Jezus: „Is er niet geschreven in uwe wet: Ik heb gezegd Gij zijt Goden ? Deze woorden zijn genomen uit Psalm 82 vers 6.

De Psalmen worden echter gerangschikt onder de „Schriften". In Johannes 12 vers 34 antwoorde de schare of anders uitgedrukt het volk dat Hem hoorde: Wij hebben uit de wet gehoord dat de Christus blijft in der eeuwigheid; en hoe zegt gij dat de Zoon des mensen moet verhoogd worden. Deze woorden slaan op Psalm 110 vers 4. Paulus haalde ook het Oude Testament in Romeinen 3 vers 19 aan en in 1 Cor. 14 vers 21 nogmaals, waar de apostel alleen spreekt over de wet. Daarmede werd dus niet alleen het werkelijk boek „wet" bedoeld maar de gehele Oud Testamentische Bijbel.

DE PROFETEN.

Het tweede deel van de Oud Testamentische kanon vormen de „profeten". We hebben reeds eerder verteld dat de „profeten" in twee groepen gescheiden werden, de z.g. vroegere ~ (Jozua/2 Koningen) en de latere (Jesaja/ Maleachi). Het eerste deel bevat een verzameling van boeken, die allen min of meer de profetische geest ademen. Welke ook in het boek Deuteronomium wordt bespeurd. Onze gedachten van profetische geschriften is anders dan bedoeld in het Oude Joodse Testament. De geschiedschrijving of verhalen welke in de vroegere profeten voorkomen zijn bedoeld als toelichtingen of illustraties van de profetische prediking. Wanneer bijvoorbeeld verhaald wordt de overwinningen welke onder het bevel van Jozua behaald werden, dan is dit bedoeld om het latere geslacht te wijzen op de daden des Heeren de God van Israël. Om Hem te dienen en in Zijne wetten te wandelen, dan zou er verwachting zijn dat de Heere Zijn volk van alle vijanden rondom vrilde verlossen en hun leiden in gebaande wegen.

Het tweede deel omvat de geschriften van de eigenlijke profeten. Het is opmerkelijk dat van de oudste profeten (Samuel, Elia en Elisa) geen letter schrift over is, aannemende dat zij werkelijk ook geschreven hebben. Het kan best zijn dat zij alleen gesproken hebben en hunne woorden voortleven in de gedachten van tijdgenoten en nakomelingen. De latere profeten kwamen er steeds meer toe hunne prediking te gaan opschrijven. Daardoor zijn hun profetieën ook voor het nageslacht bewaard gebleven, terwijl van Samuel, Elia en Elisa aUen de geschiedenissen op schrift werden gesteld. Dat het nageslacht er mee gediend zou zijn dat het geschreven woord na de dood van de schrijver er nog zou zijn, kunnen we lezen in Jesaja 8 vers 1 waar staat: „Voorts zeide de Heere tot mij: Neem u ene grote rol, en schrijf daarop met eens mensen griffel: Haastende tot de roof, is hij spoedig tot de buit." Hier krijgt de profeet de duidelijke opdracht van de Heere om een grote schrijftafel of rol te nemen en die met het gangbare „volksschrift" zodat het voor ieder leesbaar zou zijn, te beschrijven.

In hoofdstuk 30 vers 8 wordt nogmaals de opdracht herhaald: „Nu dan, ga henen, schrijf voor hen op ene tafel en teken het in een boek, opdat het blijve tot de laatste dag, voor altoos tot in eeuwigheid." In bepaalde gevallen schreven de profeten zelf, maar soms lieten zij hun leerlingen het schrijfwerk verrichten. Dat lezen we duidelijk bij de profeet Jeremia die Baruch dicteerde wat het volk Israël aangezegd moest worden. Baruch moest een gehele boekrol volschrijven. Als de koning Jojakim die rol stuksnijdt en in het vuur werpt, krijgt Jeremia bevel een nieuwe rol te nemen en daarop al de woorden te schrijven die op de eerste rol stonden.

Deze tweede rol zal wel zo goed voor de koning Jojakim verborgen zijn gehouden dat hij voor het nageslacht bewaard is gebleven. In ieder geval bleven de woorden van de grote Godsmannen op deze wijze onder het nageslacht voortleven. Niet altijd geheel zuiver daar hunne leerlingen ze menigmaal naar eigen inzicht kleurden, en zelfs in bepaalde gevallen hun eigen stempel erop drukten.

In de tijd dat er telkens nieuwe profeten opstonden die tot het volk spraken en soms in gewichtige aangelegenheden van hun voorgangers verschilden, zoals bijvoorbeeld Jeremia en Jesaja ten opzichte van het voortbestaan van Jeruzalem, kon de profetische kanon niet afgesloten worden. De behoefte daaraan ontstond eerst toen na de ballingschap het profetisme uitstierf en vervangen werd door de studie van de wetgeleerden. Het profetische woord zou met de loop der tijden geheel verloren raken als er niet voor gezorgd werd dat een bepaalde uitgelezen verzameling saamgebundeld werd. Men was er goed van overtuigd dat door het profetische woord de Joodse gemeente kon worden gesticht en opgebouwd in haar geloof. Toch was deze verzamelingalthans wat de vroegere profetie aangaat - omstreeks 300 nog niet tot „heilige schrift" verheven. Dat bewijst het ontstaan van het boek' Kronieken, waarvan de schrijver naar zijn inzicht de stof van de boeken Samuel en Koningen, daarin verwerkt heel vrij in pries- •terlijke geest bearbeidde.

De Joodse Kanon is waarschijnlijk eerst ongeveer 200 afgesloten. Bijbelonderzoekers gronden dit daar Daniël in zijn boek (165 voor

Christus) de woorden van Jeremia aangaande de 70-jarige ballingschap vond in de „heilige boeken."

„In het eerste jaar zijner regering merkte ik, Daniël, in de boeken, dat het getal der jaren, van dewelke het woord des Heeren tot de profeet Jeremia geschied was, in het vervullen der verwoestingen Jeruzalems, zeventig jaar was."

Ook vermeldt Jezus ben Sirach (180 voor Christus) in zijn „hymne op de grote mannen" (cap. 50) niet alleen de wet, maar ook de profeten, de vroegere en de latere tot en met Maleachi, uitgezonderd Daniël. Juist het feit dat dit boek in de rij der profeten ontbreekt, bewijst duidelijk, dat de verzameling reeds was afgesloten, toen Jezus ben Sirach zijn Spreuken schreef.

Voor we de bespreking „De Profeten" afsluiten moeten we enige passages die mogelijk verwarring kunnen verwekken, nader toelichten.

Bij de beschrijving van „De herkomst van de Bijbel" stelden we in de inleiding voorop dat we met klem vasthouden dat de Bijbel het Woord van God is en tot stand gekomen door Goddelijke inspiratie, met gebruikmaking van mensen. De Heere had dit ook anders kunnen beschikken, want Hij is machtig te doen alles was Hem behaagt. God heeft het dus gewild dat de Bijbel op deze wijze tot stand kwam. Wij zien daarom des Heeren trouwe zorg over Zijn volk door het mensdom toen het op de aarde vermenigvuldigde een geschreven Goddelijk Woord te geven in de plaats van dromen, visioenen, gezichten of Godsopenbaring. (Zie Gen. 18 vers 1).

Nu zijn er in de loop der tijden verschillende schriftkritische geleerden geweest die steeds weer, elk op zijn beurt, gepoogd hebben door ingewikkelde stellingen en spitsvondige bewijsredenen, duidelijk te maken dat de Bijbel in haar ontstaan voornamelijk in haar eerste begin, niet direkt door God geïnspireerd zou zijn, in ieder geval niet de gehele tekst. Er zouden volgens deze geleerden nogal wat menselijke zaken doorgemengd zijn, terwijl eerst eeuwen later de Bijbel als regel des levens werd aanvaard. Wij zijn het beslist niet eens met deze schriftkritische stellingen. (Op de schrift- en tekstkritiek komen we in het vervolg nog nader terug). Hoewel de Bijbel met de huidige inhoud in de loop der eeuwen is ontstaan en eerst bij het definitief vaststellen van de kanon werd afgesloten, houden wij vast dat vanaf de eerste beschreven bladzijden de Bijbelschrijvers door Gods Geest geïnspireerd zijn, en dus van meet af aan'De Torach een „regel des levens" is geweest.

Om de geschiedenis tot haar recht te laten komen, hebben we verteld dat Franse geleerden bij Susa een blok dioriet hebben gevonden beschreven met spijkerschrift van de Babylonische koning Hammoerapie, die 2000 jaar voor Christus heeft geregeerd. De wetten van deze koning vertonen overeenkomst met de wetten welke door de Heere op de Sinaï werden gegeven, maar daarmee houdt de overeenkomst op. De lezers moeten dus niet gaan veronderstellen dat Mozes - geleerd als hij was - van deze wetten geweten heeft en ze daarna in gewijzigde vorm voor het volk Israël heeft overgeschreven. Duidelijk hebben wij gesteld dat de voorschriften beschreven in Exodus en de andere daarop volgende bijbelboeken op naam staan van Mozes, die ze op zijn beurt rechtstreeks van God op de Sinaï beeft ontvangen. Dat moet men vasthouden. ^lede in het licht van de geschiedenis hebben We geschreven dat in de alleroudste tijden de Wetten én de losse verhalen aanvankelijk door de Israëlieten niet als Heilige Schrift werden beschouwd. Zij beschouwden deze geschriften wel als een richtsnoer des levens, maar als „regel des levens" hielden zij er zich niet aan. Nu kan men aanvoeren dat er geen onderscheid is tussen een „richtsnoer" en een „regel". Wij zien wel verschil, echter vanuit het gezichtspunt (de naleving) van de Israëlieten. De onderscheidene wetten die God zelf aan Mozes heeft gegeven zijn in elk opzicht van meet af aan een vast uitgestippelde regel des levens geweest. Wij lezen in Deut. 26 vers 16: Te dezen dage gebiedt u de Heere, Uw God, deze inzettingen en rechten te doen; houdt dan en doet dezelve, met uw ganse hart en met uw ganse ziel." Daar ligt o.i. meteen de verklaring van hetgeen we bedoelen met een „richtsnoer" en een „regel". De Heere gaf Zijn wetten als een leefregel, maar het volk Israël leefde er niet naar. Zij beschouwden telkens weer de gegeven wetten als een „richtlijn", een aangegeven voorbeeld. Als hun handelingen maar zo ten naaste bij de „leefregel" kwam was het ook wel goed. En zo verlaagden zij de „leefregel" tot een „richtsnoer" of „richtlijn." Dit is steeds een terugkerend kwaad geweest. Zie Joz. 24 de verzen 14 enz. Richt. 3 vers 7 en vervolgens. Onder de vrome koning Josia was het zover gekomen dat de gehele Thora, waarschijnlijk door het woeden van Josia's grootvader Manasse, zoek was geraakt. Zoiets moet men zich eens indenken. Onder het volk zal er misschien nog wel een rol verborgen zijn geweest, maar in de tempel, het centrale punt van de eredienst en in het paleis van de koning was de Thora niet voorhanden, totdat de priester Hilkia het wetboek vond en het aan Safan gaf (Zie 2 Kron. 34). De uitwerking was geweldig en legde zoveel beslag op de koning en het volk dat het terstond een hervorming van de eredienst, die ongetwijfeld verwaterd was, en een slechten van alle hoogten en heiligdomimen buiten Jeruzalem tot gevolg had. Vanaf dat moment werd de Thora weer een nauwkeurige „regel des levens."

Op zichzelf is de Thora dus altijd een „regel des levens" geweest, maar telkens en telkens weer verachtte het volk deze leefregel en week daar van af. Uiteraard ook in de tijden na de regering van de vrome koning Josia.

Dan hebben we vervolgens de geschiedenis laten spreken in het feit dat nd de ballingschap de profeten verdrongen werden door de priesters. Misschien hebben we ongewild de gedachten gewekt dat door de priesterpartij nieuwigheden werden ingevoerd welke afwijkend waren van de voorschriften in Deuteronomium. Zo bedoelden we het niet. Ongetwijfeld zijn de voorschriften door Ezra veranderd maar deze veranderingen waren niet van dien aard dat de bedoeling en de inhoud van de oude voorschriften werden aangetast. Het kernpunt komt hier op neer dat Ezra niet getwijfeld heeft aan de Goddelijke inspiratie in die oude voorschriften.

Tenslotte komt de vraag naar voren of het verstandig is in deze tijd de geschiedenis zo onomwonden te brengen b.v. de feiten te vertellen dat bij de totstandkoming van de Bijbel mensen gebruikt zijn en dat later door de vroeg Christelijke kerk en nog weer later door Luther kritiek op sommige bijbelboeken werd geleverd. Ons inziens vereist de juiste weergave van de geschiedenis dit wel maar steeds weer hebben we er bijgevoegd dat de Bijbel op zodanige wijze tot stand is gekomen en met zulke inhoud als de Heere het hebben wilde. Als de lezers dit vasthouden zijn er geen klippen waarop men kan stranden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juni 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's

9 De herkomst van de BIJBEL

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juni 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's