Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende en Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hozéa 6: 11.

HOPENDE: Hozéa's profetie is in hoofdzaak gericht geweest tot Israël als het rijk der tien stammen. Maar ook Juda. dus het rijk der twee stammen is nogal eens door hem aangesproken. Zo lezen we nu aan het einde van het 6e hoofdstuk: „Ook heeft hij u, o Juda ! een oogst gezet, als Ik de gevangenen Mijns volks wederbracht."

UITZIENDE: Om u de waarheid te zeggen, ben ik er wel nieuwsgierig naar hoe u deze tekst wilt verklaren, want het hjkt me nog niet zo heel eenvoudig om de juiste verklaring van deze woorden te vinden.

HOPENDE: Ik wil me het liefst ook maar weer houden aan wat onze geachte kanttekenaren ervan zeggen. Als er over een oogst gesproken wordt, dan geeft dat een rijp-worden te kennen. Nu kan men rijp worden voor het oordeel en men kan ook rijp worden voor de verlossing. Het lijkt me, dat we de tekst in deze beide betekenissen kunnen en mogen opvatten.

We lezen dus: „Ook heeft hij u, o Juda ! een oogst gezet." Het wil zeggen, dat Efraïm of Israël een kwaad zaad onder Juda had gestrooid en alzo Juda mede in de weg der ongerechtigheid had betrokken. Juda begon het voorbeeld van Israël na te volgen in het dienen van de afgoden. In het bijzonder is dat ook wel gebeurd onder de regering van de goddeloze koning Achaz.

UITZIENDE: Die geschiedenis heb ik weleens met aandacht gelezen. Wat heeft de Heere de ongerechtigheid van Achaz toch zwaar bezocht! Ik zou het eens even willen voorlezen uit 2 Kronieken 28, als u het goed vindt.

HOPENDE: Ja, heel goed, want zo kan er licht komen over de tekst die we thans hebben te bespreken.

UITZIENDE: Welnu, we lezen in 2 Kronieken 28, hoe Achaz wandelde in de wegen der koningen van Israël en hoe hij gegoten beelden maakte voor de Baals. En dan lezen we verder: „Hij rookte ook in het dal des zoons Hinnoms, en hij brandde zijn zonen in het vuur, naar de gruwelen der heidenen, die de Heere voor het aangezicht der kinderen Israels uit de bezitting verdreven had. Ook offerde hij en rookte op de hoogten en op de heuvelen, mitsgaders onder alle groen geboomte. Daarom gaf hem de Heere, zijn God, in de hand des konings van Syrië, dat zij hem sloegen, en van hem gevankelijk wegvoerden een grote menigte van gevangenen, die zij te Damaskus brachten. En hij werd ook gegeven in de hand des konings Israël, die hem sloeg met een grote slag. Want Pekah, de zoon van Remalia, sloeg in Juda honderdtwintigduizend dood op één dag, alle strijdbare mannen, omdat zij de Heere, hunner vaderen God, verlaten hadden. En Zichri, een geweldig man van Efraïm, sloeg Maaseja, de zoon des konings, dood, en Azrikam, de huisoverste, mitsgaders Elkana, de tweede na de koning. En de kinderen Israels voerden van hun broederen gevankelijk weg tweehonderdduizend, vrouwen, zonen, en dochteren, en plunderden ook veel roof van hen, en zij brachten de roof te Samaria."

Voor mij is wel heel duidelijk, dat op deze geschiedenis gedoeld wordt in de tekst die we thans overdenken. Het is toch wel heel wat geweest, als er niet minder dan tweehonderdduizend mensen uit Juda door Israël gevankelijk werden weggevoerd.

Maar mag ik nu even verder gaan ?

HOPENDE: Ja, vertel verder eens wat ge uit die geschiedenis hebt op te merken.

UITZIENDE: Welnu, dan lezen we ineens van dat merkwaardige optreden van de profeet Oded. Deze profeet ging het leger van Israël tegemoet en raadde het de kinderen Israels aan om de gevangenen weder te brengen, daar zij anders de toorn des Heeren zich op de hals zouden halen. De profeet moest het wel erkennen, dat het door de toorn des lÉ Heeren over Juda was, dat Israël zulk een overwinning op Israël had bfr haald. Echter wilde de Heere in Juda en te Jeruzalem altijd nog een lamp doen lichten om David Zijns knechts wil. Uit de stam van Juda zou toch eenmaal de meerdere David voortkomen.

HOPENDE: Daarom wilde de Heere dus Juda nog weer genadig zijn. Juda was rijp geworden voor het oordeel, maar zou ook rijp worden voor de verlossing. Zulk een oogst had de Heere dus Juda gezet. Er staat immers toch ook gelijk in de tekst: „als Ik de gevangenen Mijns volks wederbracht."

UITZIENDE: Dan is dus deze tekst ook weer van een rijke Evangelische inhoud. Deze tekst heeft het Juda Gods van deze tijd ook nog wat te zeggen: „Ook heeft Hij u, o Juda! een oogst gezet." Dit is een troostvolle belofte voor een ware bekommerde ziel. Zulk een ziel ziet zich menigmaal als een gevangene in Babel zitten. De harpen hangen aan de wilgen. Men kan geen lied des Heeren zingen. Alles getuigt van de gramschap des Heeren. De schuld is zo zwaar en een geschonden wet klaagt de ziel aan. Verruimingen zijn er niet veel meer voor haar te vinden. Ze ziet zich menigmaal besloten als achter koperen deuren en ijzeren grendelen. Hoe zal die ziel daar nu uitkomen ? Dat schijnt haar menigmaal als onmogelijk toe. Maar „Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven geluwen goud." Uw lieilzon is aan het dagen. Als de Heere de gevangenen Sions weder zal brengen, zal men geüjk zijn aan degenen die dromen. En dat omdat men er niet meer op heeft kunnen rekenen.

HOPENDE: Dan heeft men dus zichzelf met zulke troostvolle beloften niet meer kunnen helpen. Dan heeft men niet meer kunnen geloven dat het nog zou gebeuren wat de Heere in Zijn beloften toezegt. Maar daarom zal dan ook juist het wonder zoveel te groter worden, als de buit van het overwonnen land zelfs de vrouwen in de hand zal vallen, schoon niet mee uitgetogen.

„Ook heeft Hij u, o Juda ! een oogst gezet." Dat zal toch een rijke oogst zijn. Men zal het alleen niet op kunnen. Als men het alleen op kan, dan is het niet zoveel. Maar God geeft van de oogst ook nog uit te delen. We horen de dichter van Psalm 142 zeggen: „Voer mijn ziel uit de gevangenis, om Uwe Naam te loven." En dan horen we hem er ook nog aan toevoegen: „de rechtvaardigen zullen mij omringen, waimeer Gy-wel bij mij zult gedaan hebben." Mochten we van die oogst nog maar eens iets beluisteren in deze donkere tijd. De volgende keer hopen we een begin te maken met het 7e hoofdstuk.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende en Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 augustus 1973

De Wachter Sions | 8 Pagina's