Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende en Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hozéa 8:8

HOPENDE: De Heere houdt nu in het 8ste vers nog even vast aan het woord dat. Hij in het 7e vers heeft gebruikt. In het 7e vers heeft Hij gezegd: „vreemden zullen het verslinden." En nu in het 8ste vers zegt Hij: „Israël is verslonden; nu zijn zij onder de heidenen geworden gelijk een vat, waar men geen lust toe heeft."

Israël was dus reeds verslonden en onder de heidenen zeer veracht en geacht als een bedorven vat.

UITZIENDE: Israël was dus bij de heidenen niet meer in tel. Straks zou men het volk in ballingschap wegvoeren. Men was reeds onder de heidenen geworden gelijk een vat waar men geen lust toe heeft. Dat was nu het volk dat door de Heere zo rijkelijk beweldadigd was. Door een hoge arm en door een uitgestrekte hand had Hij het uit het diensthuis van Egypte uitgeleid. Onder de regering van David en Salomo had het rijk van Israël toch zulk een bloeitijd beleefd. De vijanden waren toen beducht voor dat machtige rijk van Israël. De heidenen waren toen met ontzetting voor Israël vervuld. Maar nu was Israël onder de heidenen geworden gelijk een vat waar men geen lust toe heeft.

HOPENDE: Tot zulk een lage staat was Israël dus met zijn kalverendienst gekomen. Die godsdienst leek dus wel mooi en was strelend voor het vlees, maar het einde van die godsdienst was maar zeer droevig. Men behoefde met die godsdienst geen grote reis naar Jeruzalem te maken. Jerobeam hield het volk voor, dat het te veel was om op te gaan naar Jeruzalem. Hij plaatste de gouden kalveren te Beth-El en te Dan. Met een valse godsdienst heeft een mens het wildbraad meestal nogal gauw gevonden. En het is nog een mooie godsdienst ook. Er schiet alleen niet veel van over.

UITZIENDE: Men zal u wel weer erg scherp vinden. Maar de waarheid is eenmaal niet anders. Hozéa's profetie is een ontdekkende profetie, zoals we reeds opgemerkt hebben. Al wat op het echte lijkt en het niet is, wordt aan de kaak gesteld. Daarom heeft Hozéa's profetie ons voor deze tijd ook nog zeer veel te zeggen. Hoe vernederend was toch de weg die de Heere met Israël hield. Dat eens zo machtige volk, was nu onder de heidenen geworden gelijk een vat, waar men geen lust toe heeft. Het was een vat waar men niets mee beginnen kon. De kanttekening verwijst bij deze tekst naar andere teksten, die van dit oordeel over Israël op een zelfde wijze, spreken. Zo lezen we in Jesaja 30 : 14: „Ja, Hij zal ze verbreken, gelijk een pottenbakkerskruik verbroken wordt, in het brijzelen zal Hij niet verschonen; alzo dat van haar verbrijzeling niet ene scherf zal gevonden worden om vuur uit de haard te nemen, of om water te scheppen uit een gracht."

En in Jeremia 22 : 28 lezen we: „Is dan deze man Chonia een veracht, verstrooid, afgodisch beeld, of is hij een vat, waaraan men geen lust heeft ? Waarom zijn hij en zijn zaad uitgeworpen, ja, weggeworpen in een land, dat zij niet kennen .? " Diep vernederend was dus het oordeel dat God over Israël bracht.

HOPENDE: Ik moet dus weer even terugdenken aan wat we vorige keer met elkander hebben besproken. God heeft de mens niet als een bedorven vat uit Zijn handen doen voortkomen. Hij schiep de mens goed en volmaakt. De zonde van de val is echter hovaardij geweest, want de mens heeft God gelijk willen zijn. Maar nu is hij daardoor juist zo diep ellendig geworden. Hij is een bedorven vat geworden. En toch kan hij niet anders dan het maar in de hoogte zoeken. Ook met alle godsdienst die niet uit God is. Daar is alle godsdienst die van de mens zelf is, aan te kennen, dat men ermee de hoogte ingaat. Jerobeam zocht een godsdienst die op .de ware godsdienst leek, maar hij bedoelde er zichzelf mee. En de godsdienst die ook in deze tijd het meest op de ware godsdienst ~Hjkt, is een godsdienst waarmee men ook nog bevinding bespreekt. Maar de aard van de gevallen mens kan men duidelijk openbaar zien komen, als men met die bevinding steeds hoger wil klimmen. Vandaar komen er in deze tijd ook steeds meer mensen die heel diep ingeleid zijn. Zo was er een aantal jaren geleden ergens een man, die voorgaf dat hij zulk een diepgaande bevinding had verkregen, dat hij nu buiten Christus een vrije toegang tot de Vader had ontvangen. Hij had dat nog bij niet één oudvader gevonden in hun geschriften, dus wel een bewijs ervan dat hij-zeer diep geleid was. Geen oudvader kon hem evenaren. Nu, inderdaad, zulk een bevinding zal men bij de oudvaders tevergeefs zoeken. Maar laat mij het dan maar met die oudvaders houden, die dan niet zo diep geleid waren als die man. Die man had echter ook zijn aanhang. Natuurlijk, er zijn altijd van die beeldendienaars die zo'n afgod aanbidden en bij dat gouden kalf aan de voeten gaan zitten. Men moet er echter van ijzen als men zulk een taal hoort uitslaan. Ik noemt dat nu maar als een voorbeeld, om te laten zien waar de gevallen mens met zijn godsdienst toe in staat is. En dan met een bevindelijke godsdienst. Ik heb dit aUes onder de godsdienst meegemaakt, dus ik kan er niets aan doen, dat ik door dit alles een scherpe dorsslede met scherpe pinnen ben geworden.

UITZIENDE: De kalverendienst geeft ons dus heel wat te overdenken. De mens wil met zijn godsdienst altijd nog boven God uitklimmen. Maar mocht hij zijn gevallen staat nu maar eens recht overnemen. Dan zou hij zichzelf zien ajs een bedorven vat.

HOPENDE: En dan zal het voor zo'n mens een wonder kunnen worden, dat die Middelaar Zich 'zo diep heeft willen vernederen, dat Hij heeft moeten klagen: „Ik ben uit het hart vergeten als een dode; Ik ben geworden als een bedorven vat." Als men daar eens wat van krijgt te zien, dan zal men zulk een hoge taal niet meer kunnen uitslaan als die man van vwe ik zoeven sprak. Daarom is alle valse godsdienst eraan te kennen dat men de Middelaar de kroon ontrukt en dat men er zelf met de eer van doorgaat. Maar God komt toch ook eens om Zijn eer. En het zal wat zijn, als we dan tot in alle eeuwigheid een bedorven vat zullen zijn. Zo is dus Hozéa's profetie een ontdekkende profetie en ook een waarschuwende profetie. Mochten we daarom die profetie nog maar ernstig ter harte nemen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1974

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende en Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 augustus 1974

De Wachter Sions | 8 Pagina's