Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie 5

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie 5

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Ik ben de goede Herder; en Ik ken de Mijnen, en word van de Mynen gekend." Joh. 10 : 14.

Deze kennis van Christus is een oneindige kennis waarvan Hij hier getuigt, daar Hij ook de \yaarachtige God is van eeuwigheid tot eeuwigheid God, zonder begin, zonder voortzetting en zonder einde, zodat deze kennis van eeuwigheid is wijl Hij al de Zijnen van eeuwigheid kent. Zo heeft Hij dus als de goede Herder, de ware. Middelaar Gods en der mensen zijnde, naar Zijn Godheid een oneindige kennis en is Zijns verstands geen getal. Ps. 147 : 5.

Als waarachtig God zijnde kent Hij Zichzelf op de allervolmaakste wijze, maar ook alles wat buitep Hem is daar Hij als waarachtig God alle dingen kent. 1 Joh. 3 : 20. Alle dingen zijn dan ook naakt en geopend voor Hem, met Welke wij te doen hebben en Hij is het die harten kent en nieren proeft. Ps. 7: 10. De duistere plaatsen der aarde zijn voor Hem niet verborgen en de hel is zelfs naakt voor Hem. Hij kent en doorgrondt in Zijn alwetendheid alle mensenkinderen, waar David in de beleving zijner ziel van heeft uitgeroepen in Ps. 139: „Heere, Gij doorgrondt en kent mij. Gij weet mijn zitten en mijn opstaan. Gij verstaat van verre mijn gedachten. Gij omringt mijn gaan en mijn liggen; en Gij ziet al mijne wegen. Als er nog geen woord op mijn tong is, zie, Heere ! Gij weet het alles."

Dus kent Hij elk mens op de allervolmaaktste wijze, hetgeen ook Salomo betuigd heeft in 1 Kon. 8: 39: „Gij alleen, Heere, kent het hart van alle kinderen der mensen." Daarvan getuigt ook Joh. 2: 24 en 25 waar van Zijn alwetende kennis gesproken wordt: „Maar Jezus Zelf betrouwde hun Zichzelven niet, omdat Hij hèn allen kende, en omdat Hij niet van node had, dat iemand getuigen zou van de mens; want Hij Zelf wist, wat in de mens was."

Zo kent Hij dan ook al degenen die tot de Zijnen niet behoren en van Zijn volk niet zijn. In deze zin kent Hij ook de bokken zowel als de schapen, ja, de wolven, dieven en moordenaars maar Hij kent dezulken niet met toegenegenheid en in liefde. Hij kent ook al degenen di'e de Zijnen niet zijn, zelfs van nabij; want Hij kent al hun werken en daden, ook hetgeen in het verborgen geschied is om alles te doen brengen in het gericht. Pred. 12:14. Maar in liefde en met goedkeuring kent Hij ze niet en zo geldt van de bozen dat Hij ze niet kent. Ps. 101 : 4. Dat zal Hij straks bij het eindgericht openbaren door hen niet tot Zich te nemen om in de gemeenschap met God Drieënig te mogen verkeren, maar hen voor eeuwig uit te bannen van voor Zijn aangezicht in het eeuwige vuur hetwelk de duivelen en zijn engelen bereid is.

O, Hij kent het hart van alle mensen volmaakt en alle gedachten daarin die voor Hem nog minder verborgen zijn dan een stofje in helder water. Daar is geen schipper die met zijn dieplood de diepte der zee zo kan peilen en geen goudsmid die het goud en zilver door het vuur zo kan toetsen als Hij het hart kan peilen en toetsen, en zo kent Hij des mensen staat, zijn daden en gangen. Hier staat ons weer beschreven die souvereine scheidslijn die door heel Gods Woord getrokken wordt: „En Ik ken de Mijnen"; Jakob heb Ik liefgehad en Ezau gehaat.

Als Christus hier dan spreekt over de Mijnen, dan zijn het niet anders dan de uitverkorenen, die Hij ten eeuwigen leven heeft uitverkoren. Zij liggen onder dat Goddelijke zegel waarvan wij lezen in 2 Tim. 2 : 19: „Evenwel het vaste fundament Gods staat, hebbende deze zegel: de Heere kent degenen, die de Zijnen zijn." Hij leert hier dat zij Zijn eigendom zijn en dat wel uit meer dan één betrekking of opzicht. Hij mocht met recht zeggen: „de Mijnen", want Hij heeft hen met de Vader en de Heiligen Geest uitverkoren en lief met een eeuwige liefde daar zij van de drieënige God van eeuvrigheid ge^ liefd zijn en door de drieënige God zijn uitverkoren in Christus.

Dienaangaande lezen we dat Hij tot Zijn discipelen zei: „Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb U uitverkoren" Joh. 15. Zo liggen zij dan van eeuwigheid in Gods liefdeshart verklaard en opgesloten waar zij nooit zijn uitgevallen door de zondeval en lezen we in Jer. 31 : 3: „Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde." Zij zijn de Zijnen door dat zij Hem gegeven zijn van de Vader in het eeuwige verbond der verlossing of Raad des vredes en dat op grond van Zijn borgstelling bij de Vader. Hij zal de heidenen hebben tot Zijn erfdeel en de einden der aarde tot Zijn bezitting. Ps. 2 : 8.

O, daarom met recht gezegd: „de Mijnen", en zijn zij Zijn wettig eigendom. Dat recht heeft Hij ook op hen uit kracht van het rantsoen dat Hij ging opbrengen en nu opgebracht heeft, die volkomen losprijs die opgebracht moest worden om hen volkomen te lossen en vrij te maken van alle dienstbaarheid, om hun het verlorene weer te geven, en kan Hij zeggen: „Ik heb u verlost, gij zijt Mijn" Jes. 43 : 1. Ook met recht de Zijnen door dat zijn van eeuwigheid in dat verbond der genade zijn opgenomen en daar nimmer uit kunnen vallen, daar dat verbond eeuwig vast is en nooit verbroken kan worden en zij eeuwig bondelingen blijven. Jes. 54 : 10.

Zo is dan dit kennen oneindig veel meer dan het kennen van de bokken en niets anders dan een kennen in liefde tot Gods eer en hun behoudenis. O, daarom geldt van hen: „Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik u alleen gekend" Amos 3 : 2, en lezen vwj in Rom. 11 : 2: „God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij tevoren gekend heeft."

Hij kent hen ook zoals zij in Adams grondeloze, rampzalige val verklaard Hggen als met heel de wereld verdoemelijk voor God, geen vreze Gods voor hun ogen hebbende en de weg des vredes niet kennende. Rom. 3. Hij kent de Zijnen in hun zware en hevige aanvechtingen en slaat hen in liefde gade want hun bloed, him tranen en hun lijden zijn dierbaar in Zijn ogen. Ps. 72. Hij kent hen in al hun zielsverdriet in welk opzicht dan ook, want al treft hen dan ook het felst verdriet Hij is Israels Wachter Die niet slaapt noch sluimert. Ps. 121. Hij kent hen in al hun moedeloosheid, zie maar bij Elia in 1 Kon. 19, en roept hen daarom in die omstandigheden menigmaal toe: „Vrees niet, houd goede moed. Ik ben met u, zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God; Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid, en toont Hij hun dan door het geloof, dat zij Zijn uitverkorenen, geroepenen en gegrepenen zijn en niet van Hem verworpen" Jes. 41 : 9 en 10.

O, als zij vrezen om te komen en weg te zinken en dat alle vijanden van binnen en van buiten samenspannende al juichen en de overhand schijnen te hebben dan kent Hij ze voor de Zijnen om hen niet te laten verslinden, verschijnende aan hen tot hunlieder vreugde, betuigende: „Houd goede moed. Ik heb de wereld overwonnen", dat wil zeggen alle vijanden van binnen en van buiten. Joh. 16 : 33.

O, als zij onder zware lasten gebogen gaan, de lasten van schuld en zonden, de plagingen en kwellingen van degenen die hun gram zijn zodat hun gebroken hart en verbrijzeld gemoed ten hemel schreit, niets anders dan de dood voor ogen ziende, dan kent Hij hen als de Zijnen om hen door alles heen toch in het leven te behouden, waar Israël in Egypte ons wel een duidelijk bewijs en type van is volgens Exod. 2 : 23 - 25: „En het geschiedde na vele dezer dagen, als de koning van Egypte gestorven was, dat de kinderen Israels zuchtten en schreeuwden over de dienst; en hun gekrijt over hun dienst kwam op tot God. En God hoorde

hun gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob. En God zag de kinderen Israels aan, en God kende hen."

Wanneer 2ij naar hun ziel in de uiterste Godsverlating moeten verkeren en met een bekneld hart uitroepen: „De Heere heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten; dan kent Hij hen ook voor de Zijnen door Zichzelf aan hen te vertonen en vriendelijk toe te roepen tot blijdschap huns harten: „Kan ook een vrouv\r haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over de zoon haars buiks ? Ofschoon deze vergate, zo zal Ik toch u niet vergeten. Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij" Jes. 49 : 14 - 16.

Moeten zij in grote donkerheid en krachteloosheid verkeren en niet een zonde of boze gedachten kunnen doden, zodat niets anders dan grauwe ellende hun voor ogen staat dan kent Hij hen toch voor de Zijnen en zegt, dat de Schepper van de einden der - aarde, noch moede noch mat wordt ? Er is geen doorgronding van Zijn verstand. Hij geeft de moede kracht, en Hij vermenigvuldigt en sterkt dien, die geen krachten heeft, zodat zij, onder het licht van Zijn vriendelijk aangezicht, gemoedigd hun wegje mogen bewandelen. Jes. 40 : 28 en 29. Komen zij in zeer donkere wegen ook voor het uitwendige onder het beleid van Gods voor­ zienigheid dat Hij van binnen en van buiten alles afbreekt zodat zij de bittere klacht uiten: „Al deze dingen zijn tegen mij", dan kent Hij hen toch voor de Zijnen en omdat Hij hen altijd in liefde blijft kennen zal Hij op zijn tijd, hoe donker ook Gods weg moog wezen, hen openbaren dat juist alle dingen voor hen zijn en dat tot Zijn eer en heerlijkheid, zaligheid en welzijn hunner zielen. Daarom sluit dit kennen van Christus niet alleen een kennen in liefde in, maar ook om die liefde in hun hart uit te werken, hen Zijn achting te betonen, en hen te verzorgen in al hetgeen dat zij van node hebben naar ziel en lichaam. Daarom zal Hij ook zorgen dat zij Hem leren kennen als hun weldoener. Hij zal de gekenden dan ook geduriglijk begunstigen met Zijn gemeenschap, met zijn liefde- en genaderijke tussenspraak bij Zijn vader, met de verlichting van Zijn dierbare Geest en daarin openbaren dat zij in gunst bij Hem zijn aangenomen, daar Hij de dagen der oprechten kent en Hij hun erfenis in eeuwigheid zal doen blijven. Ps. 37 : 18. Maar daarom zal - Jezus ook bekend worden bij de gekenden gelijk er in onze tekst staat: „En worde van de Mijnen gekend." Daarmede zijn wij dan gekomen tot onze derde hoofdgedachte:

Zyn leiding met de schapen.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 oktober 1974

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Meditatie 5

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 oktober 1974

De Wachter Sions | 8 Pagina's