Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gedenk aan uw Schepper.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gedenk aan uw Schepper.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij de jaarwisseling dacht het ons goed toe, eens iets te schrijven oyer de Joodse nieuwjaarsdag, Rosj Hasjana (letterlijk: „hoofd des jaars").

De Joden vieren hun nieuwjaarsdag in september, in hun kalender op de eerste dag van de maand Tisjri, de zevende maand.

Dat kan op het eerste gezicht bevreemding wekken. Men zou verwachten, dat men nieuwjaar viert op de eerste dag van de eerste maand. De Joodse kalender is echter bijzonder ingewikkeld. Wij kunnen daar hier niet breed op ingaan. Voor ons onderwerp is voldoende te weten, dat er eigenlijk twee kalenders door elkaar heenlopen: een godsdienstige en een burgerlijke.

Het meest waarschijnlijk is, dat Israël oorspronkelijk gewoon was, het jaar te beginnen in september, bij het begin van de herfst. Dat ligt voor een volk, dat dicht bij de natuur leeft, ook het meest voor de hand. Het jaar begint dan met het zaaien en eindigt met de oogst. Maar in Exodus 12 : 2 lezen we, dat de Heere het volk bij de uittocht bevolen heeft, om ter gedachtenis aan de uitleiding uit het diensthuis van Egypte voortaan de maand van de uittocht, de maand Nisan of Abib, te rekenen als de eerste maand. Zo begon het jaar dus officieel in maart. Maar al werd dit dan voortaan wel de officiële nummering der maanden, toch is in de praktijk van het dagelijkse leven de oude tijdrekening ook blijven bestaan. Zo lezen we in Ex. 23 : 16 en 34 : 22, dat het feest der inzameling (het Loofhuttenfeest) gevierd werd „op de uitgang des jaars", „als het jaar om is." Dit feest viel in de zevende maand. Ook de tijd van het Jubeljaar is een bewijs, dat de oude tijdrekening bleef bestaan. Immers, het Jubeljaar ving aan met het blazen van de bazuin op de tiende van de zevende maand, de Grote Verzoendag.

Daarom maken de geleerden onderscheid tussen de godsdienstige of koningskalender van Israël, die met de maand Abib begon in maart, en de burgerlijke (agrarische, financiële of economische) kalender, die aanving met de maand Tisjri in september (ook voor zaken als huur, pacht e.d.). Zo komt het, dat de Joden nu nog hun Rosj Hasjané hebben op de eerste dag van de zevende maand, de maand Tisjri in september.

In de tweede plaats iets over de wijze, waarop de Joden hun Nieuwjaarsdag gedenken. In de Heilige Schrift lezen we niet met zoveel woorden van nieuwjaarsviering. Wel kunnen we opmaken, dat de eerste dag van de zevende maand een bijzondere dag was. Zie met name Leviticus 23 : 23 - 25 en Numeri 29 : 1 - 6. Deze dag wordt daar genoemd de „dag des geklanks". Geen dienstwerk "mocht op deze dag verricht worden. En we vinden in den brede beschreven het bijzondere brandoffer, dat dan geofferd moest worden naast het dagelijks offer en het offer van de nieuwe maand. Maar het eigenaardig kenmerk van deze dag was toch wel, dat het de „dag des geklanks" was. Elke eerste dag van de maand werd in Israël de bazuin geblazen, of eigenlijk de sjofar, de ramshoorn. „Blaast de bazuin in de nieuwe maan, ter bestemder tijd op onze feestdag. Want dat is een inzetting in Israël, een recht van de God Jakobs" (Ps. 81). Maar op de nieuwjaarsdag was dat meer dan een gewone plechtigheid. Wij weten uit de Joodse geschriften, dat de sjofar dan de gehele dag, zonder ophouden, werd geblazen.

Wij lezen ook, waartoe dat geklank diende. In Lev. 23 : 24 wordt gesproken van „een gedachtenis des geklanks." Het geklank diende om Israël te doen gedenken. Een gedachtenis waarvan ? De Joodse gedachte is, dat de dag des geklanks vooral diende om de Schepper te gedenken. De Joden nemen aan, dat op de eerste dag van de zevende maand de wereld geschapen is en dat daarom het jaar oudtijds op die dag, in september dus, begon. Zij zijn daarin ook door vele christelijke schrijvers, o.a. Calvijn en verschillende oude schrijvers gevolgd. Wat hiervan zij, het Joodse Nieuwjaar is voor de godsdienstige Joden een dag geworden om hun Schepper te gedenken.

Daarom is het niet een dag van „'t blij bazuingeschal", waarvan Psalm 81 in de rijm spreekt. Integendeel, op de „dag des geklanks" klinkt de sjofar somber. De Nieuwjaarsdag is voor de Joden een dag van inkeer tot zichzelf en van boetedoening. Het is ook de dag, waarop zij inzonderheid bepaald worden bij Gods gericht. Maimonides, een beroemd Joods schrijver uit de twaalfde eeuw, getuigde van de Nieuwjaarsdag: „Het blazen van de sjofar beduidt: Ontwaak, gij slapende, uit uw slaap en waak op, gij die met een diepe slaapzucht zijt bevangen. Onderzoek uw daden, keer door boetvaardigheid weder en gedenk uw Schepper." Israël werd en wordt dan aangespoord, om aanhoudend tot God te roepen, of Hij het volk wil gedenken. Een oud gebruik, dat door sommige Joden nog in ere gehouden wordt, is, om op Nieuwjaarsdag naar stromend water te gaan en daar als zinnebeeldige handeling zijn klederen uit te schudden onder de verzuchting naar Micha 7:19, of het de Heere behagen wil, zo de ongerechtigheden te dempen en de zonden te werpen in de diepten der zee. Rosj Hasjana wordt gevolgd door tien dagen van inkeer en zelfonderzoek, totdat op de tiende van de zevende maand de Grote Verzoendag komt, Jom Kippoer. Aan het einde van deze dag wordt opnieuw op de sjofar geblazen en dan is het wel een blij bazuingeschal.

Veel van dit alles is ongetvnjfeld reeds ten tijde van Christus' omwandeling op aarde onder de Joden in gebruik geweest, ook al lezen we daarvan in het Nieuwe Testament niet. Voorzover het dode vormendienst was, viel het onder het oordeel, dat de apostel uitspreekt in Galaten 4 : 10. Doch de overdenking van Rosj Hasjana, zoals dat heden ten dage nog steeds deed ons ook denken aan dat andere woord van door de godsdienstige Joden herdacht wordt, Paulus aangaande het Joodse volk: „Broeders, de toegenegenheid müns harten en het gebed, dat ik tot God voor Israël doe, is tot hun zaligheid. Want ik geef hun getuigenis, dat zij een iiver tot God hebben, maar niet met verstand." Zo mocht ook in deze voor dit volk bij vernieuwing zo bewogen tijd een gebed voor Israël oogaan, opdat zij dat verstand dat de apostel daar op het oog had, namelijk een verstand met goddelijk licht bestraald, door genade deelachtig mochten worden.

En laat ons van de Joden leren, dat de Nieuwjaarsdag ook voor ons een dag heeft mogen zijn van een gedenken van onze Schenner, waar we toch inzonderheid bij de iaarwisseling er bit beoaald worden, „welk een lot staat mij te wachten, als de Schenoer van 't heelal al mün woorden en gedachten op de wee< "=chaal leffen zal", en een daq van onderzoeken en doorzoeken van onze wegen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1975

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Gedenk aan uw Schepper.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 1975

De Wachter Sions | 8 Pagina's