Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE Bijbelse Geschiedenis 49

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE Bijbelse Geschiedenis 49

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 216 en 217.

216. De strekking van de gelijkenis van het onkruid onder de tarwe is inderdaad dat de kwaden in de kerk verdragen moeten worden. zoals ook de apostel Paulus voorhoudt in 2 Tim. 2:24. Onder het koninkrijk, der hemelen is hier te verstaan de uiterlijke openbaring van de kerk. Daarmee gaat het in zijn oorsprong, ontwikkeling en bestemming op dezelfde wijze als wanneer een mens zijn akker bezaaide. De geüjkenis is zeer eenvoudig en duidelijk en de gang van zaken is in volgorde beschreven. Eerst lezen we van de mens, die goed zaad in zijn akker zaaide. Hiermee wordt de Zoon des mensen bedoeld (Matth. 13 : 37) en al Zijn dienaars die in Zijn Naam het Woord bedienen. Hoewel Hij naar Zijn mensheid niet meer op de aarde is, heeft Hij Zijn hand toch nooit van Zijn akker afgetrokken: Hij geeft het zaad. Hij beploegt de grond door Zijn Geest, Hij geeft Zijn knechten kracht om te zaaien en Hij geeft de wasdom. Tegenover deze hemelse zaaier treedt een vijand op die onkruid zaait. Zijn werk doet hij des nachts en daarom wordt hij terecht de vorst der duisternis genoemd. Reeds in het paradijs is hij begonjien om als een listige slang de mens schadehjk zaad in zijn hart te strooien en zodra Christus Zich een gemeente op aarde vergaderde, was de boze bezig om haar met kinderen des duivels te vermengen. Zij worden zo genoemd omdat zij zijn beeld dragen en zijn

begeerten doen. Zijn tijd van werken is als d& mensen sliepen d.w.z. dat hij gebruik maakt van de menselijke zwakheid. Daarna ging hij weg, zo wordt er bij gevoegd, hetgeen er op duidt dat hij zich tracht te verbergen als hij kwaad gesticht heeft, want hij weet wel dat zijn aanslag dreigt te mislukken indien men wist dat hij er de hand in had. Hij weet ook dat het hart van de mens geschikt is als voedingsbodem voor het vergiftige zaad dat hij gestrooid heeft en zo kan hij dus wel weggaan daar het onkruid vanzelf wel opkomt. Dit in tegenstelling met het goede zaad, dat verzorging nodig heeft of er komt niets van terecht. We lezen verder dat het onkruid zich niet openbaarde vóórdat het koren was opgeschoten en vrucht had voortgebracht. Hiermee wü de Heere aantonen dat er een tijd overheen gaat eer het onderscheid tussen Zijn ware kinderen en de geveinsden openbaar komt. Tevens wordt hier geleerd dat er door alle tijden heen knechten Gods zullen zijn die het onkruid zien en dien trachten uit te roeien. Zij zijn er over ontsteld en zij klagen erover bij Hem van Wie de akker is: Heere ! hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid ? De Meester antwoordt hun dat een vijandig mens dit heeft gedaan en dat zij er de schuld niet van zijn. Het onkruid in de kerk is geen bewijs dat de Dienaar des Woords niet zuiver predikt of dat er geen goede orde is, maar het is er een bewijs van dat de kerk een vijand heeft. Indien de duivel haar niet haatte, zo zou hij haar rustig laten groeien. De dienstknechten worden gewaarschuwd niet al te voortvarend te zijn met de bestrijding van het onkruid. Wilt Gij dat wij^ heengaan en datzelve vergaderen ? vragen zij. Maar de Heere vdl zulks voorkomen, omdat het gevaar bestaat dat zij, het onkruid vergaderende, ook mogeUjk met hetzelve de tarwe zouden uittrekken. Zijn gedachten zijn ook hier niet onze gedachten, en Zijn wegen niet onze wegen. Wie zal in deze de wijsheid Gods kunnen peilen in hoeverre het onkruid voor de wasdom van de goede tarwe dienstbaar moet zijn. Mede daarom moeten zij tezamen opwas-, sen tot de oogst en wie weet of er onder de middelen der genade nog enkelen overgebracht worden van het rijk der duisternis tot Gods wonderbaar licht. Het wordt hun vergund de wandel en de werken der kinderen Gods te aanschouwen om nog de toekomende toorn te ontvlieden. Zo was de lankmoedigheid Gods een oorzaak van het behoud voor Manasse en anderen. Als God dus de zondaar verdraagt wordt hem het heden der genade verlengd en hem toegeroepen: Veracht de rijkdom van Gods goedertierenheid, verdraagzaamheid, en lankmoedigheid niet. Want in Zijn rijk gaat het anders toe dan op de natuurUjke akker: daar verandert het onkruid nooit in graan; maar een mens, in wien het zaad van de boze diepe wortelen geschoten heeft, ja die naar het menselijk oordeel reeds rijp voor het gericht is, kan door Gods genade nog teruggebracht worden, gelijk een brandhout uit het vuur wordt gerukt. Aan het einde der wereld zal de grote oogstdag zijn. Bij de oogst is alles rijp en gereed om gemaaid te worden, en eerst dan zal de grote schifting plaatshebben. Er zal dan geen onkruid onder de tarwe verborgen blijven, dan zal duideUjk gezien worden het onderscheid tussen de rechtvaardigen en de goddelozen. Het einde der goddelozen zal zijn de vurigen oven. Het onkruid is voor niets geschikt dan voor het vuur. In vers 41 wordt ons gezegd wat onder onkruid begrepen n.1. de ergernissen en degenen die de ongerechtigheid doen. Met de ergernissen worden degenen bedoeld die aanstoot geven, dat zijn zij die de oorzaak zijn van de val van hun naasten, de verleiders. Vervolgens ook die de ongerechtigheid doen en zich dus laten verleiden, want de verzoeking is geen verontschuldiging voor God, daar de mens geschapen is met het vermogen dat hij staande kon bHjven. Zij zullen geworpen worden in de vurige oven (vs. 42). Het branden veroorzaakt de hevigste pijn en wordt daarom als beeld van de straffen der verdoemden gebruikt. Bij deze aangrijpende woorden laat de Heere de beeldspraak varen en gaat Hij over tot een directe beschrijving van het lot der goddelozen als Hij zegt: Daar zal wening zijn en knersing der tanden, dat zijn de uitingen van, een troosteloze smart en wanhoop, een ongeneeslijke wrok en vijandschap tegen God, tegen de naaste en tegen zichzelf en een eindeloze kwelling der verdoemden. Daartegenover is de hemel de schuur, waarin Gods tarwe op de dag van de oogst vergaderd zal worden. Zij zullen dan veilig zijn samengebracht, niet langer verstrooid, niet meer blootgesteld aan weer en wind, zonde en smart, niet langer van verre staan op de akker der wereld maar nabij God in de hemelse schuur, waarin niet slechts de tarwe van het onkruid der goddelozen en geveinsden voorgoed is afgescheiden, maar ook van het kaf van hun eigen verdorvenheden. De eer die voor hen weggelegd is vergelijkt de Heere bij het blinken van de zon in het koninkrijk Zijns Vaders. Bij hun dood zullen zij die eer in beginsel al" deelachtig worden maar in die grote dag, zullen zij blinken in het openbaar, voor heel de wereld. Hun rechtvaardigmaking zal dan aan engelen en mensen bekend gemaakt worden. God zal hen erkennen als Zijn kinderen en erfgenamen en hun heiligmaking zal dan volkomen wezen en hun lichamen zullen het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zijn.

217. De strekking van deze gelijkenis is geenszins in strijd met de roeping der kerk om de tucht uit te oefenen en degenen die openlijk ergernis geven te censureren en ten slotte met de ban af te snijden. Christus stelt hier alleen dit voor ogen dat Zijn knechten het nooit zover zuUen kunnen brengen dat zij de kerk geheel van alle onreinheid zuiveren. De kanttekening is hier ook weer zeer duidelijk als zij zegt dat Christus hiermede het ambt der overheid in het straffen der bozen niet wegneemt, noch der Kerk in het oefenen der tucht (1 Kor. 5:7), maar het geeft te kennen dat men daarin voorzichtigheid moet gebruiken, en dat de huichelaars en de bozen niet geheel geweerd kunnen worden, overmits zij van de ware gelovigen niet wel onderscheiden kunnen worden, gelijk het brandkoren van het goede koren, als het eerst opkomt kwalijk kan onderscheiden worden. Hier wordt dus duideHjk verklaard dat Christus nooit heeft geleerd dat aan de afwijking, noch van de leer noch van levenswandel in Zijn kerk moet worden toegegeven.

God roeit hen uit, die 's vromen rust verstoren; Maar die den Heer verwachten met geduld. Zien 't aardryk zich ten erfbezit beschoren. Verbeid den stond, die beider lot vervult. En tracht dan 't zaad der bozen op te sporen. Waarvan gij plaats noch voetstap vinden zult.

Psalm 37: 5.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 mei 1975

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE Bijbelse Geschiedenis 49

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 mei 1975

De Wachter Sions | 8 Pagina's