Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE GOEDERTIERENHEDEN DES HEEREN. 3

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GOEDERTIERENHEDEN DES HEEREN. 3

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

„Het zyn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zyn, dat Zyn barmhartigheden geen einde hebben.

Zy zijn allen morgen nieuw. Uwe trouw is groot."

Klaagliederen 3 : 22 en 23.

Zo goedertieren is God nu, zO' wil Jeremia zeggen. Hij is een God van enkel goedertierenheid. Hij is de goedheid Zelf. Zo brachten de stromen van Gods goedertierenheid Jeremia bij de bron. Het wil wat zeggen, om zo' die goedheid Gods eens in het oog te krijgen. Over die goedheid Gods wordt zoveel geroemd, zonder dat men ooit weleens recht wat van die goedertierenheid heeft gezien.

Men roemt dan in de goedertierenheid, in het voorbijzien van de rechtvaardigheid. Maar de Heere is goed en recht. Het behoort ook juist tot de goedheid Gods, dat Hij rechtvaardig is. Zijn goedheid zegt ons immers dat Hij zonder zonde en zonder enig gebrek is. Hij is de Volmaakte en vlekkeloos Heilige. Het zou niet goed zijn, aJs Hij de zonden niet zou straffen. Daarin wil men echter meest Zijn goedheid niet erkeimen. Over wat wij ons door de zonde waardig gemaakt hebben, moet men meest maar niet spreken. Zou die God Die zo groot is in goedertierenheid, dan zo meedogenloos hard en wreed zijn, om de mens met zulke zware slagen te bezoeken ? Dat zegt men nog, terwijl men voor ogen ziet hoe zwaar God de zonden straft. Maar dat moet men dan maar aan het noodlot toeschrijven. En de godsdienstige mens zegt dan, dat men op Gods goedertierenheid moet hopen. Maar hier in de Klaagliederen zien we een profeet, die op de puinhopen van een verwoeste stad het leed van zijn volk beklaagt dat zo hard door God geslagen is. En deze profeet roemt ook in Gods goedertierenheid, maar doet dat op een andere wijze. Hij erkent het dat God recht gedaan had, als Hij doorgeslagen had tot een volkomen verwoesting en verdelging van het volk. Maar dat had de Heere nog niet gedaan. Waarom niet ? Omdat er een eeuwig Goddelijke welbehagen in Christus is tot zaligheid van Zijn kerk. Omdat God in volkomen handhaving van Zijn gerechtigheid goedertierenheid aan een schuldig volk bewijzen kan. Zijn eigen geliefde Zoon heeft hij aan de verbrijzeling overgegeven, opdat de schuldige zondaar niet zou worden vernield. Wat ligt dat verlossingswerk in deze tekst dan toch weer duidelijk verklaard. Het oordeel Gods was over Juda gekomen. Teremia had het aan zien komen en dat oordeel in de Naam des Heeren het volk aangekondigd. Het ging op de vernieling aan. En zo is het de ziel ook, als de Heere de zaak af gaat snijden door gerechtigheid. Dan gaat het óp de vernieling aan. Men kan niet zien dat de verlossing daarachter ligt.

Maar nu moeten we Jeremia eens op de puinhopen zien zitten. Hij zegt: wij zijn niet vernield. En hoe komt dat dan, Jeremia ? Dat zijn de goedertierenheden des Heeren. Dat is Zijn bijzondere goedertierenheid in Christus. Er is een algemene goedertierenheid, die de Heere aan alle schepselen bewijst. En zeker, van die goedertierenheid mag de profeet hier ook getuigen, want al was het volk naar Babel weggevoerd, zij die levend overgebleven waren, waren onder die algemene goedertierenheden des Heeren nog niet vernield.

Maar Jeremia kreeg hier toch in het bijzonder te roemen in de goedertierenheden des Heeren over Zijn kerk. Die kerk kan niet vernield worden. Er staat dan ook in de tekst eigenlijk niet: „Dat we nog niet vernield zijn", maar: „Dat wij niet vernield zijn." Voor de kerk is het oordeel voor eeuwig weggenomen. Gods barmhartigheden nemen over haar geen einde. Het moet echter ervaren worden. Dan zal men het weten hoe men door God van onder het oordeel uitgehaald is. Het is op de vernieling aangegaan. Een door God van schuld overtuigde zondaar ziet niet anders meer voor ogen. Het wordt een eeuwig omkomen. Maar als hem een weg van verlossing ontsloten wordt, wordt het hem een eeuwig wonder dat hij niet vernield is. Dan zal hij weten dat dit eeuwige liefde en goedertierenheid is. De dood heeft hij voor ogen gezien en het leven wordt hem uit genade geschonken. O die volkomen verlossing die er voor de kerk in Christus is ! Een verlossing van een doemwaardig zondaar. Goddelozen en vijanden worden om niet gezaligd. Dat is de grote en dierbare verborgenheid van het werk der zaligheid. Neen, voor een oppervlakkig christendom is dat geen verborgenheid. Men weet het toch zo goed dat er voor zondaren genade is. Maar God brengt daar Zijn volk achter door een weg waarin er voor een dood- en doemschuldige zondaar niet anders meer dan een eeuwig omkomen overbleef. Als Benhadads knechten heeft men de koorden der veroordeling om de hals gehad, maar ook mogen ervaren dat Israels Koning een goedertieren Koning is. Toen heeft men mogen geloven dat men eeuvwg zou zingen van Gods goedertierenheid.

Maar och, nu moet men veelal dezelfde klaagliederen als een Jeremia aanheffen. Dan ziet men zich evenals Jeremia geleid en gevoerd in de duisternis en niet in het licht. Dan moet men ook met Jeremia getuigen: „Hij heeft Zich immers tegen mij gewend. Hij heeft Zijn hand de ganse dag veranderd." De goedertierenheid houdt zich achter het recht verborgen voor de ziel. De schuld gaat tegen de ziel getuigen. Wat loopt het daarin met de ziel toch schoon op een eind. Maar zo kan de Heere alleen Zijn grote goedertierenheid in Christus openbaren, want daar moet toch altijd maar plaats voor zijn. En daar is alleen maar plaats voor, als de ziel zich in de diepste ellende wegg, ezonken ziet. Dan haalt de goedertierenheid ze als uit de put des verderfs op. Dan zal ze het weten wat het is, dat God goedertierenheid bewijst. Die goedertierenheid bewijst Hij in de verlossing van een heiwaardig schepsel. Dan zal men weten waar men door God uit verlost is. Daar heeft men niet op kunnen rekenen. Daarom wordt het zo'n onuitsprekelijk wonder.

Waar Jeremia eerst op de puinhopen van Jeruzalem had zitten klagen, daar was hij nu ineens vol verwondering. Het oordeel Gods was over het volk doorgegaan. Het wrekend zwaard van Gods gerechtigheid had zich over Jeruzalem uitgestrekt en had er velen gedood. En nu kwam Jeremia ineens tot zichzelf en moest hij zeggen: „Tk ben er nog." Dat is enkel goedertierenheid. Geen oorzaak was daarvoor bij het schepsel te vinden geweest. Alleen naar dat vrije welbehagen verheerlijkt God Zich in dat soevereine genadewerk. Zo komt de ziel bij de bron van de goedertierenheid en smelt ze onder de eeuwige liefde weg. God handelt naar de zonden niet, maar delgt de schuld voor eeuwig uit Zijn boek. De kerk zal van goedertierenheid en van recht zingen. Maar zo zal dan ook de goedertierenheid des Heeren een steeds terugkerende

goedertierenheid zijn. De profeet zegt dan ook zo in het tweede gedeelte van het 22ste vers en in het 23ste vers: „Dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben. Zij zijn allen morgen nieuw. Uwe trouw is groot."

We mogen onze jaarlijkse dankdag nog weer houden voor het gewas en de arbeid. De goedertierenheden des Heeren zijn nog weer vele over ons geweest. Zijn barmhartigheden hebben nog geen einde over ons genomen. Er is met ons land en volk nog geen voleinding gemaakt. Eens nemen de barmhartigheden die de Heere nog in het algemeen bewijst, een einde. Ze nemen een einde voor ons bij de dood. Als de goedertierenheden des Heeren ons dan niet tot bekering zullen hebben geleid, zullen ze eeuwig tegen ons getuigen. God zal zo volkomen vrij van ons zijn. Waar hebben Zijn goedertierenheden ons gebracht, die Hij ons ook dit jaar nog weer heeft bewezen ? Laat onze jeugd daar ook in het bijzonder eens een antwoord op geven. Het is zulk een overdadig leven geworden en de weldaden die de Heere ons geeft voor de tijd, worden zo misbruikt. Hebben we geen ziel die voor een eeuwigheid is bestemd ? Welke indrukken zijn er nog van de Waarheid die ons gepredikt wordt.? Ontstellende dingen moeten door ons in het bijzonder onder de jonge mensen worden aanschouwd. De losbandigheid wordt steeds groter. Maar laat ons toch bedenken, dat de lankmoedigheid Gods eens een einde neemt en dat dan de zovele goedertierenheden die Hij ons nog bewezen heeft, temeer tegen ons zullen getuigen en ons oordeel zullen verzwaren.

Wat met het oude bondsvolk is gebeurd in Jeremia's tijd, is ons tot een afschrikwekkend voorbeeld gesteld. Het oordeel Gods kan ook over ons land en volk niet uitblijven. Het is reeds over ons gekomen, maar we gevoelen het nog niet goed. Nog even en dan zullen we de pijn wel gaan gevoelen. En zo zal het ook door de donkerste en bangste tijden heen op het allesbeslissende einde aangaan. Dan is Gods raad volvoerd en dan heeft de algemene betoning van Gods goedertierenheid en barmhartigheid voorgoed een einde genomen. Dan zullen we voor de Rechter van hemel en aarde gesteld worden. O, leef toch niet door in uw zondige wegen, want het einde daarvan zal toch zo vreselijk zijn !

De goedertierenheden, ons tot op heden nog zo onverdiend betoond, mochten ons hart nog eens recht verbreken. Jeremia's hart werd verbroken. Toen zag hij hoe de goedertierenheden en de barmhartigheden des Heeren nog geen einde hadden genomen, maar allen morgen nog nieuw waren.

Och, als we er maar oog voor mogen krijgen, dan zijn de goedertierenheden en barmhartigheden des Heeren door ons dagelijks op te merken. De vroege morgenstond getuigt al van Zijn trouw en goedheid. Elke nieuwe dag weer. Er is een tijd in het leven van Gods volk waarin dat met diepe indruk mag worden opgemerkt. Dan is het 's morgens nog een wonder dat men weer mag ontwaken. Dan versmelt het hart onder de goedertierenheid des Heeren bij elke bete broods.

Het wordt zO' anders in het leven. De levende kerk leeft over het algemeen ook zover van de Heere vandaan. Er mocht op de dankdag nog eens schuld gevoeld worden. Daar kunnen we beter mee zijn dan dat die dag zo gezeUig voor ons is, omdat we dan die dag nog weer eens vrij hebben en elkander weer eens kunnen ontmoeten. Zeker, het is te waarderen wat de Heere ons ook daarin nog geeft. We mogen nog dankdag houden. De vrijheid daartoe is ons nog gelaten. Hoe lang of hoe kort nog ? Het ziet er donker uit.

Toch zal de Heere met Zijn kerk blijven tot het einde toe. De wereld staat er om der uitverkorenen wil. Laat ons dat nooit vergeten. „Indien de HEERE ZEBAOTH ons niet een weinig overblijfsel had gelaten, als Sodom zouden wij geworden zijn, wij zouden Gomorra gelijk zijn geworden." Gods trouw is groot. Om het overblijfsel, al is het ook een schuldig overblijfsel, wil Hij ons nog gedachtig zijn. Dan kan een regering die ons uitkleedt en ons land naar de afgrond helpt, toch ook nog niet verder gaan dan dat God het toelaat. Goud en zilver zijn des Heeren en aan de levende kerk zijn tijdelijke en eeuwige goederen vermaakt. Dat mocht Jeremia weer eens zien en geloven. Zo brak het licht door in de duisternis. Het tweede gedeelte van Klaagliederen 3 getuigt daarvan. Zo' kan het een gezegende dankdag voor ons worden, als we weer eens mogen geloven wat Jeremia geloven mocht, nameüjk dat er voor de kerk toch geen kwaad bij kan zijn. Dat geeft hoop voor de toekomst, ja, voor die grote eeuwigheid die aanstaande is. Dan is God ons deel, ons zalig lot, door tijd noch eeuwigheid te scheiden. Ter dood toe zal Hij ons geleiden. Dat geve de Heere ons op de dankdag nog eens te geloven, opdat we waarlijk nog eens goed van 'Hem zouden mogen denken en er voor ons niet anders overschieten zal dan: „Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn, dat Ziin barmhartigheden geen einde hebben. Zij zijn allen morgen nieuw. Uw trouw is groot."

De getrouwheid Gods wordt voor Gods volk toch zulk een wonderlijke zaak. Door al de ontrouw van de mens wordt die niet teniet gedaan. Dat is Zijn trouw in de handhaving van Zijn onverbrekelijk verbond. Hij is de Getrouwe omdat Hij de Onveranderlijke is. En daarom bliift het voor Zijn schuldig erfdeel gelden: „Want Ik, de HEERE, wordt niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jacobs ! niet verteerd." Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 november 1975

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE GOEDERTIERENHEDEN DES HEEREN. 3

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 november 1975

De Wachter Sions | 8 Pagina's