Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer B.v.W. te N.B.,

Gaarne wil ik mijn brief beginnen met mijn spijt erover te betuigen dat ik u langer dan iemand anders op antwoord heb laten wachten, daar uw eerste schrijven niet bij mij is aangeland of anders op een onverklaar bare wijze is zoek geraakt. Dit is mij nog niet overkomen, maar de mogelijkheid is niet uitgesloten en behoeft niet te bevreemden als u bedenkt dat soms op één dag bij mij wordt thuis bezorgd wat een ander in een week nog niet in de bus gestopt krijgt. In een persoonlijk schrijven heb ik u reeds laten weten dat ik absoluut zonder opzet uw vraag nog niet beantwoord heb en heb ik u verzocht om mij uw vraag opnieuw te doen toekomen. Dat hebt u inmiddels gedaan, maar ik moet voor de lezers even deze toelichting van de gang van zaken geven, daar het anders de lezers wat vreemd voorkomt dat ik eerst nu inga op een vraag die me is gedaan in betrekking tot een artikelenreeks die in het voorjaar van 1974 in het blad is verschenen. Het geldt hier de artikelen reeks van onze medewerker de heer Scholten over de Dordtse Synode en het Verbond. Het liefst had ik gezien dat de heer Scholten zelf u in één of meerdere artikelen een antwoord op uw vraag zou hebben gegeven. U hebt mij ook gevraagd of de heer Scholten aan de hand van de verklaring van Zacharias Ursinus zijn artikelenreeks nog eens zou willen vervolgen. Nu, uit een gesprek dat ik met de heer Scholten over de telefoon gehad heb in verband met uw vraag, is mij gebleken dat hij daartoe niet ongenegen is. Op het ogenblik is hij echter zeer druk bezet met het correctiewerk dat hij in samenwerking met enkele andere leden van de Gereformeerde Bybelstichting moet verrichten voor de uitgave van de Bybel naar de oude Statenvertaling in verschillende formaten. Vandaar dat er de laatste tyd ook niet zoveel artikelen van zijn hand in ons blad verschynen. Als dit correctiewerk beëindigd is, hoopt hij zich weer wat meer te kunnen geven voor ons eigen kerkelijk blad. In overleg met hem wil ik dus vast proberen om u een antwoord te geven op de door u gestelde vragen, daar u anders nog langer op antwoord moet wachten. Het laatste artikel van de heer Sch. heeft in het bijzonder nogal wat vragen bij u opgeworpen, daar hij in dat artikel in het bijzonder zo de nadruk heeft gelegd op de uitwendige heiliging van de kinderen die ten Doop gehouden worden. U schrijft mij: „Zo uitwendig als de heer Sch. over de kinderdoop schrijft, kom. ik tot de veronderstelling dat het sacrament bediend by de Doop der kinderen der gelovigen, van een geheel andere aard en natuur is dan het sacram.ent des Avondmaals en het sacrament des Heiligen Doops voor de volwassenen. De sacramenten dienen toch om het inwendig, zaligmakend geloof te versterken, zie vraag en antwoord 65 en 66 der Heidelbergse Catechismus. Als nu de Kinderdoop alleen maar een uitwendige betekenis heeft, is dan de Kinderdoop een sacrament voor het historisch geloof ? "

Geachte Heer v.W., als u mij deze vragen stelt, moet ik al gelijk beginnen met er u op te wijzen dat de sacramenten inderdaad wel dienen tot versterking van het zaligmakend geloof, maar dat we niet kunnen stellen dat het sacrament van de Heilige Doop dient tot versterking van het geloof van het kind dat gedoopt wordt. De versterking van het geloof kan immers alleen plaatsvinden ten opzichte van de oefeningen van het geloof. Welnu, al zou dat kind het zaligmakend geloof mogen bezitten, waarvan de mogelijkheid niet uitgesloten is, dan nog kan het geloof van dat kind niet middellijk versterkt worden door het sacrament, daar dat kind het geloof nog niet oefenen kan. Dat zal u, naar ik aannemen mag, wel duidelijk kunnen zijn. Dient dan het sacrament m'et tot versterking van het geloof ? Zeer zeker ! Echter wordt niet het geloof in het hart van dat te dopen kind versterkt, maar het geloof in het hart van Gods volk, daar dat volk de betekende zaak van de Heilige Doop door Gods genade mag hebben leren verstaan. Ik hoop daar straks nog wel op terug te komen aan de hand van uw citering uit het „Schatboek van Ursinus". U vraagt mij: „Als nu de Kinderdoop aUeen maar een uitwendige betekenis heeft, is dan de Kinderdoop een sacrament voor het historisch geloof ? "

Op deze vraag moet ik u antwoorden, dat de heer Sch. in het minst niet heeft beweerd, dat de Kinderdoop slechts een uitwendige betekenis heeft. Er kan over de grote betekenis van de Heilige Doop nooit te ruim gesproken worden. Ons formulier spreekt daar niet te ruim over en ook Ursinus heeft daar niet te ruim over gesproken. De beloften Gods worden in de Doop verzegeld. En die beloften Gods zeggen niet minder dan de eeuwige zaligheid toe. Zou dan ooit over de betekenende zaak van de Heilige Doop te ruim kunnen worden gesproken ?

De heer Sch. heeft gewezen op de betekenis van het woord „heiliging". Hij heeft aangetoond dat het woord heiligen veeltijds een uitwendige betekenis heeft in de Schrift. Ook in betrekking tot de Doop heeft het woord heiligen in de Schrift wel een uitwendige betekenis. Dit geldt echter de kinderen die gedoopt vrorden, maar niet de betekende zaak van de Doop. De betekende zaak van de Doop is heilig, maar al de kinderen worden de betekende zaak van de Doop niet deelachtig. Toch zijn al die kinderen heilig, maar dan in een uitwendige zin. De heet ­ Sch. heeft in het desbetreffende artikel er het accent op willen leggen, dat die uitwendige heiliging een zware verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Hij heeft heel duidelijk aangetoond waarom we het niet onbelangrijk mogen achten, als we het teken en zegel van Gods verbond aan ons voorhoofd mogen dragen. Hij schrijft van de gedoopte kinderen: „Het zijn geen heidenkinderen, geen duivelskinderen, bij wie, gelijk Rome leert en praktizeert, bij de doop eerst de duivel uitgebannen moet worden. Zij zijn een heilig zaad. Neen, dat ziet niet op de innerlijke heiliging. Daarom bidt de gemeente vóór de doop ook, of de Heere het kindeke „door Uw Heilige Geest Uw Zoon Jezus Christus inlijve." Onze vaderen hielden die kinderen dus niet voor al ingelijfd in Christus, gelijk de moderne verbondsopvatting wil. Die onderwerpeHjke inlijving moet nog gebeuren. Om die inwendige heiligmaking wordt gebeden."

Nu schrijft u naar mij: „De heer Sch. haalt in zijn 8ste artikel ook het gebed in het formulier aan de kinderdoop nog aan ten bewijze van zijn stelling; zou hij misschien ook de dankzegging eens willen behandelen? " Ik geloof dat de heer Sch. er wel bereid toe zal zijn, als hij weer wat meer armslag heeft, om hierin aan uw verzoek te voldoen. Desgewenst ook nog met gebruikmaking van het „Schatboek van Ursinus" erbij. U schrijft immers verder: „Ik wil de heer Sch. vragen of hij eens ter hand wü nemen: „Het Schatboek der verklaring over de Catechismus van Dr. Zacharias Ursinus", en of hij eens lezen wil de verklaring over zondag 25, 26 en 27 en dan in het bijzonder over vraag 74. Zou hij aan de hand van de verklaring van Dr. Z. Ursinus zijn artikelenreeks misschien nog eens willen vervolgen ? "

Daar ik het thans op me genomen heb om in deze rubriek u een antwoord te geven op de door u gestelde vragen, wil ik thans gaarne de moeite nemen om met u de verklaring van Ursinus even in grote trekken na te gaan.

U schrijft mij: „Het zou mij onmogelijk wezen om alles te gaan citeren. De genoemde zondagen kunnen beter in het geheel en in zijn verband gelezen worden. Voor één citaat wil ik echter een uitzondering maken. We vinden dat in het genoemde Schatboek in de verklaring over het Heilig Avondmaal, zondag 28, het 3e hoofdstuk, getiteld: „Waarom het Avondmaal van de Doop onderscheiden zij", punt 4, en daar schrijft Dr. Ursinus de grondslag van de bediening van de Heilige Doop. Ik lees daar letterlijk: Want tot een wetteHjk gebruik des Doops is genoeg dat men wedergeboren is; daarom wordt ze ook gegeven allen dengenen dien de Gemeente voor wedergeborenen houden kan: gelijk daar zijn de volwassenen die het geloof belijden en de boetvaardigheid betonen; en de kleine kinderen die in de Gemeente geboren zijn."

En dan besluit u de brief met te schrijven: „Ik hoop dat ik u en de heet Scholten aangaande dit punt enige stof tot overdenking gegeven heb." Mijnheer, ik wü u schrijven dat wij al jaren met de overdenking van de theologische onderwerpen, ook van dit belangrijke ondenverp bezig zijn. De heer Sch. is op theologisch terrein geen ondeskundige en van mezelf mag ik in alle bescheidenheid u schrijven dat ik in de 29 jaren waarin ik over de Catechismus gesproken heb, al heel wat Catechismusverklaringen heb doorgenomen. Ook het „Schatboek" van Ursinus is door mij veel gebruikt. U geeft in uw schrijven de raad om de zondagen 25, 26 en 27 eens door te lezen uit die verklaring. Ik zou nog verder willen gaan dan u, want ik zou ieder de raad willen geven om het gehele Schatboek goed door te lezen. Zo kan men pas goed weten wie Ursinus is en wat hij geleerd heeft. Men moet daarbij wel een flinke brok theologie bestudeerd hebben, om in een dergelijk stelselmatig boek ineens te zien waarom de schrijver zo schrijft en tegenover wie hij zo schrijft Om het niet alleen voor u, maar ook voor de andere lezers duidelijk te doen worden wat het Schatboek bedoelt in de door u genoemde zondagen, wil ik me daar nu ook alleen maar bij houden. In de tafel die we vinden bij zondag 26, lezen we in kleine letters, als het gaat over wat de Doop niet alleen betekent, maar ook verzegelt: „Door de ordinantie Gods, Die daarom dit teken ingesteld heeft en aan de bondgenoten laat bedienen, opdat door hetzelve, als het wettelijk gebruik wordt, de belofte des Evangeliums aan hen wordt verzegeld, zo zekerlijk als zij dit

uiterlijk teken ontvangen. Zo is dan de Doop niet een bloot teken alleen onzes Christendoms, maar ook een verzegeling en verzekering van Gods genade aan ons: hetwelk dewijl de Wederdopers en anderen ontkennen, wordt bewezen Vraag 71."

Het mag ons niet ontgaan, dat de Reformatorische schrijvers zich in hun schrijven meest hebben moeten richten tegen de Roomse en Doperse dwalingen en tegen de Zwinghaanse en Lutherse afwijkingen in de Sacramentsleer. De Heilige Doop mag niet door ons worden onderschat, alsof die Doop alleen maar een uitwendig onderscheidingsteken zou zijn. In de verklaring die we in het genoemde Schatboek vladen van wat de Doop is en waarom de Doop zo genoemd wordt, wordt in de beantwoording van een tegenwerping daarop ook gewezen. De tegenwerping luidt: „In de Catechismus wordt de Doop genaamd een uiterlijk waterbad. Daarom zo is ze alleen een teken, of een bloot teken." Het antwoord daarop is: „Dit volgt niet, omdat in het besluit meer gesteld wordt dan in het voorgaande is, namelijk het woord „alleen". Want de Catechismus zegt niet, dat de Doop alleen een uiterlijk Waterbad is, maar dat ze een Waterbad is, waarbij de belofte van de geestelijke afwassing is toegedaan, met welke het uiterlijke teken, wettelijk gebruikt zijnde, altijd samengevoegd is. Maar zonder deze beloftenis is de Doop geUjk ook alle andere Sacramenten een bloot teken: en ook de ongelovigen, die door het geloof de belofte niet ontvangen is ze inderdaad anders niet dan alleen een afwassing des waters en een bloot en ijdel teken, gelijk ze Simon de Tovenaar geweest is. Daarom zo wordt in het besluit bedriegeUjk door het woord alleen, uitgesloten van het teken de belofte en de betekende zaak, welke in het voorgaande verstaan wordt tesamengevoegd te zijn met het teken in het wettelijk gebruik."

U ziet dat het Schatboek er ons zelf op wijst hoe men een bepaalde stelling verkeerd kan opvatten, hetzij opzettelijk of ongewild. Als er van de Doop gesproken wordt in onze Catechismus als een uitwendig waterbad, kunt u dus ook op dat woordje „uitwendig" blijven staren, zoals u dit nu ook bij de artikelen van de heer Sch. hebt gedaan.

De Heilige- Doop is meer dan een uitwendig teken. Die Doop is ook een verzegeling van Gods beloften. En in die beloften wordt niet minder dan de eeuwige zaligheid toegezegd. De Doop wordt dan ook niet voor niets een bad der wedergeboorte genoemd. Niet omdat de Doop zelf ons wederbaart en ook niet omdat we bij de Doop de wedergeboorte bij die kinderen hebben te veronderstellen, maar omdat de genade der wedergeboorte en niet minder in Gods beloften wordt toegezegd. Die genade der wedergeboorte worden ook kleine kinderen deelachtig. Dit houdt het Schatboek krachtig staande tegenover de verwerpers van de Kinderdoop.

In onze Catechismus wordt de vraag gedaan: „Zal men ook de jonge kinderen dopen ? " En dan is het antwoord op die vraag: „Ja, want mitsdien zij alzowel als de volwassenen in het verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn, en dat hun door Christus' bloed de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, Die het geloof werkt, niet minder dan de volwassenen toegezegd wordt, zo moeten zij ook door de doop, als door het teken des Verbonds, der Christelijke kerk ingelijfd en van de kinderen der ongelovigen onderscheiden worden; gelijk in het Oude Verbond of Testament door de Besnijdenis geschied is, voor hetwelk in het Nieuwe Testament de Doop ingezet is."

Tegenover de Wederdopers wijst de Catechismus erop, dat de kleine kinderen zowel als de volwassenen in het Verbond Gods en in Zijn gemeente begrepen zijn.

Dit bedoelt ook het Schatboek in het door u geciteerde, als er gezegd wordt: „en de kleine kinderen die in de gemeente geboren zijn." We moeten niet uit het oog verliezen dat tegenover de dwaling der Wederdopers de kinderdoop in onze Catechismus krachtig wordt verdedigd. Daarop wijst ons ook het Schatboek, als er bijvoorbeeld in de verklaring van vraag en antwoord 74 opgemerkt wordt, dat van de volwassenen een belijdenis des geloofs geëist wordt en van de kinderen niet. En dan drukt het Schatboek het stelselmatig weer erg sterk uit, als er gezegd wordt: „Maar de kleine kinderen is het genoeg tot de Doop, dat ze van de Heilige Geest geheiligd en wedergeboren zijn en hun geloof en belijdenissen is, dat ze geboren worden van gelovige ouders. Want anders zouden alle kinderen die niet gedoopt zijn, verdoemd worden.".

Wordt hier nu gezegd dat al de kinderen die gedoopt worden wedergeboren zijn ? We zijn geneigd, als we zo'n zinsnede in het Schatboek vinden, dat eruit op te maken. Maar lezen we door, dan zal het ons duidelijk kunnen worden, dat dit zo gezegd wordt tegen de stelling der Wederdopers. Zo wordt er dan ook even verder gezegd: „Daarom gelijk niemand de kinderen uit het getal der redelijke en verstandige mensen kan sluiten, omdat zij vanwege hun jonkheid hun verstand nog niet doen blijken, alzo' mag men dezelve ook voor geen ongelovige houden, hoewel zij het geloof niet kunnen openbaren. En gelijk men de kleine boomkens die eerst geplant zijn en tot zijner tijd zullen vrucht voortbrengen, niet mag noemen onvruchtbare bomen, hoewel zij nog geen vruchten dadelijk voortbrengen, alzO' moet men ook de kinderen niet stellen onder het getal der ongelovigen, omdat zij nog met der daad niet geloven, maar onder de gelovigen, omdat zij een genegenheid en bekwaamheid hebben tot het geloof." Dit wordt verder met de voorbeelden van Jeremia en Johannes de Doper duidelijk gemaakt. En aan het eind wordt dan nog eens gezegd: „Daarom als de kleine kinderen in de gemeente voor gelovigen gedoopt worden, zo wordt de Doop geenszins ontheiligd, gelijk de Wederdopers lasteren."

Geachte Heer v.W., u hebt te veel uit hét oog verloren, dat het Schatboek zich zo scherp opstelt tegen de Wederdopers. Als we in dat licht de verklaring van de betekenis van de Kinderdoop in het Schatboek lezen, dan wordt het ons ook zeer begrijpelijk waarom het Schatboek ook ZO' ruim spreekt over de troost die er in de betekenis van de Doop van de kinderen is te vinden voor de ouders, voor de kerk, ja, voor de kinderen zelf. Door genade mag ik spreken van de bemoeienissen des Heeren met mijn ziel vanaf mijn kinderjaren en daarom kan ik daarin het Schatboek ook zo goed verstaan.

Het Schatboek houdt er echter goed aan vast, dat de Doop niet wederbaart en dat we niet dopen op grond van wedergeboorte die aanwezig is. Dat kan eenvoudig niet, daar in zovele gevallen blijkt dat de kinderen de wedergeboorte niet deelachtig waren bij de Doop, als ze bij het opgroeien zich onverschillig omtrent de leer van Gods Woord betonen en uiteindelijk geheel van de kerk vervreemden. Dr. Kuyper heeft daarom ook de voorzichtigheid in acht genomen om van een veronderstelde wedergeboorte te spreken. Heel voorzichtig heeft hij gezegd: „Totdat het tegendeel blijkt." Toch is hij niet voorzichtig genoeg hierin geweest, want die leer van de veronderstelde wedergeboorte heeft al wat mensen misleid ! Met een Kuiteriaanse opvatting van deze tijd heeft men zich wel van Kuyper gedistantieerd, maar ik kan nooit anders zien dan dat Kuyper met zijn oppervlakkige veronderstelde wedergeboorteleer de stoot gegeven heeft tot de doorbraak die er nu in de Gereformeerde kerken te vinden is. Dus van Kuyper komt men vanzelf tot Kuitert. Nu veronderstelt men niets meer, maar het staat onomstotelijk vast dat men een hemelburger is. Ook bij de vrijgemaakte Gereformeerde Kerken is dit de opvatting, al omhelst men de moderne theologie van Kuitert niet. De beloften Gods worden aan al de gedoopten verzegeld volgens de vrijgemaakte richting, wat dus zeggen wil, dat alle gedoopten deelgenoten der beloften zijn en van de genade daarin toegezegd. Voor hen ligt alles in de beloften die in de Doop verzegeld worden, dus zij hebben verder niets meer nodig.

Geachte Heer, dit is toch zeker ook uw opvatting niet. Ik meen aan te mogen nemen uit uw schrijven, dat u niet de mening bent toegedaan dat de kinderen die gedoopt worden de wedergeboorte bezitten bij de Doop of door de Doop ontvangen. Alleen is volgens u in genoemde artikelen van de heer Sch. niet genoeg recht gedaan aan het feit dat de heiliging der kinderen tegelijk ons heenwijst naar een inwendige heiliging. Heb ik u hierin goed begrepen ?

Laat ik even aan mogen nemen dat ik u hierin goed verstaan heb, maar dan is het me toch niet goed duidelijk waarom u gevraagd hebt of de heer Sch. ook de dankzegging uit het Doopformulier eens zou willen behandelen.

Het is me wel duidelijk dat die dankzegging vele eenvoudige mensen altijd wat vreemd in de oren heeft geklonken. De heer Sch. heeft in genoemde artikelen gewezen op een zinsnede in het gebed vóór de Doop. Er wordt gevraagd of de Heere die kinderen genadiglijk wil aanzien en door Zijn Heilige Geest Zijn Zoon Jezus Christus wil inlijven. In het dankgebed wordt gezegd: „Almachtige, barmhartige God en Vader, wij danken en loven TJ, dat Gij ons en onze kinderen, door het bloed van Uw lieve Zoon Jezus Christus al onze zonden vergeven, en ons door Uw Heilige Geest tot lidmaten van Uw eniggeboren Zoon en alzo tot Uw kinderen aangenomen hebt, en ons dit met de Heilige Doop bezegelt en bekrachtigt."

Zouden nu werkelijk onze vaderen de mening zijn toegedaan geweest, dat hetgeen waarom men in het gebed gevraagd heeft, nu inmiddels door de Doop geschied zou zijn ? Waarde Heer v.W., we kunnen toch wel begrijpen dat dit hun opvatting nooit kan zijn geweest, want dan zouden ze hetzelfde als Rome hebben geleerd. De Doop wederbaart ons niet en lijft ons Christus niet in.

Maar waarom dan zich zo sterk uitgedrukt.? Ja, daar hebt ge het weer. De betekende zaak van de Doop is niet minder dan de afwassing der zonden door Christus' bloed en Geest. Welk een voorrecht! Dat brengt het dankgebed tot uitdrukking. Maar geldt dit nu alle gedoopte kin-

deren ? Dat kan nooit alle gedoopte kinderen gelden. De praktijk bewijst het ook, dat dit niet aUe gedoopte kinderen geldt. Velen gaan met een gedoopt voorhoofd voor eeuwig verloren. Het genoemde Schatboek wijst daarop ook heel duidelijk in de verklaring van vraag en antwoord 71. Het wcwrdt te veel om dit ook nog weer over te schrijven, want mijn brief wordt toch al te lang. Maar om te bewijzen wat ik schrijf, wil ik nog even citeren wat het Schatboek zegt in de verklaring van vraag en antw. 71, aan de hand van het zendingsbevel uit Matth. 28 : 19, tegenover de Roomsen. We lezen dan bijvoorbeeld:

„Die niet geloofd zal hebben, te weten, hetzij dat hij gedoopt of niet gedoopt is geweest. Want het gebruik des sacraments zonder geloof maakt niet zalig, gelijk daarentegen het ontberen des sacraments niet verdoemt, zo daar geen verachting bijkomt. Want naar de regel van Bemardus: niet het ontberen, maar de verachting der sacramenten, verdoemt. Want verachting strijdt met het geloof."

Het Schatboek wijst verder duidehjk op de overeenkomst tussen Doop en Besnijdenis. De Doop is in de plaats van de Besnijdenis gekomen. Tegenover de Wederdopers moeten we daar goed aan vasthouden. Maar hoevele besnedenen zijn niet voor eeuwig verloren gegaan ? Israels geschiedenis laat ons dat toch wel heel duidelijk zien. Het was niet alles Israël wat de naam van Israël droeg. Zo is het nog !

De betekende zaak van de Doop geldt alleen de uitverkorenen. Nu zijn we er ineens. Onder de gedoopten, zowel als vroeger onder de besnedenen, zijn uitverkorenen en verworpenen. Hoe kan men toch zeggen dat in de Heilige Doop door de Heere tegen al die kinderen gezegd wordt dat Hij hun God is en dat zij de belofte hebben ontvangen dat Hij ze als Zijn kinderen heeft aangenomen en dat ze dus erfgenamen van de eeuwige gelukzaligheid zijn. Als dat waar is, dan worden al die kinderen eeuwig gelukzalig. God is geen God dat hij liegen kan of eei mensenkind dat Hem iets berouwen zou. En een afval der heiligen is e niet! Mijnheer, de leer der verkiezing is een scherpe leer en daarot voor velen onverdrageHjk, maar de zaak Ugt toch niet anders dan alleen de uitverkorenen onder de gedoopte kinderen de eeuwige zalij heid verkrijgen. En onder de uitwendig geroepenen zijn er ook nog maai weinige uitverkorenen. De Heere heeft echter Zijn uitverkorenen ondei de gedoopten. Wij leven met onze kinderen op de erve des Verbondi en de Heere wü onder ons Zijn verbond bevestigen, door de Hjn der ver kiezing door te trekken in de geslachten en Zijn genade in de geslacli ten te verheerlijken. Daarom worden onze kinderen gedoopt naai Ghristus' bevel, omdat zij leven onder de bediening van Gods Verboni uit Christelijke ouders geboren zijnde en alzo uitwendig geheiligd, zo-p als duidelijk door de heer Sch. uiteengezet is.

Maar die uitwendige heiliging wrijst ons dan ook op een inwendig heiliging, die de uitverkorenen onder onze kinderen zeker deelachtij worden, zo- zeker als we de Doop voor onze ogen zien bedienen.

Geachte Heer v.W., ik heb u een uitvoerig antwoord op uw vragen gt geven. Voor ons krantje wel wat te lang, maar daar ik om genoemdtl redenen de medewerking van de heer Sch. de laatste tijd tot mijn spijt maar al te veel moet missen, mag en moet ik mijn artikelen wel wal langer maken. Deze keer heb ik in mijn beantwoording van de mij stelde vragen wel wat meer leersteUig moeten bHjven, maar ik meei dat deze toelichting voor deze tijd ook zeker niet overbodig is. De Heen mocht er Zijn onmisbare zegen aan verbinden tot een recht verstaai van de zuivere leer die naar de Godzaligheid is en tot het heil van on sterfelijke zielen voor een allesbeslissende eeuwigheid. Ik besluit dan m deze brief met vriendelijke groeten en hoogachting.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 1975

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 1975

De Wachter Sions | 8 Pagina's