Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE Bijbelse Geschiedenis 76

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE Bijbelse Geschiedenis 76

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 306 t.m. 310.

306. De woordenstrijd onder de schare die zich onder aan de berg bevond, ging over de vraag of de discipelen iets konden uitrichten in de naam en de kracht van de Heere Jezus. Toen bleek dat zij dit niet konden, stonden zij als een schouwspel voor de Schriftgeleerden. In de grond van de zaak ging het over het Messiasschap, want daar de discipelen de maanzieke knaap niet konden genezen zullen de vijanden hen bespot hebben, zeggende: Als gij volgelingen zijt van de ware Messias, moet gij een mens van de bezetenheid kunnen verlossen. Het verdient echter onze aandacht wat er gebeurde toen de Heere Jezus zich vertoonde. Markus verhaalt ons het volgende: En terstond de gehele schare Hem ziende, werd verbaasd, en toelopende, groetten zy Hem. (Mark. 9 : 15). Het blijkt dus dat zij bevreesd werden wegens Zijn tegenwoordigheid en dat zij Hem eerbied betoonden. Sommigen denken dat zij nog iets ongewoons in Zijn gelaat en voorkomen zagen, zoals Mozes' gelaat glinsterde toen hij van de berg afkwam waarom het volk vreesde tot hem te naderen. In ieder geval ging er zoveel m^ajesteit van Zijn aanwezigheid uit dat de overmoed der Schriftgeleerden aanstonds bedwongen werd, want als Hij vraagt waarover zij twisten (vers 16) zwijgen zij stil en komt alleen de vadei' van het kind naar voren.

307. De bestraffing van Jezus: O ongelovig en verkeerd geslacht! hoe lang zal Ik nog met ulieden zijn } Hoe lang zal Ik u nog verdragen? was in de eerste plaats gericht tot de Schriftgeleerden. Toen de maanzieke knaap in afwezigheid van Christus bij de discipelen gebracht was, grepen de Schriftgeleerden de gelegenheid aan om hun vijandschap te openbaren. Zij drongen er bij de discipelen op aan, indien zij enige macht hadden, dit thans te tonen. Waarschijnlijk hebben de discipelen het werkelijk beproefd en waren hun pogingen vruchteloos gebleven. Dientengevolge stelden de Schriftgeleerden zich aan alsof zij overwinnaars waren. Zij hoonden daarmee niet slechts de apostelen, maar in de eerste plaats hun Meester. Hoeveel wonderen had Hij hun reeds getoond en welk een goddelijke kracht en heerlijkheid was er reeds van Hem uitgegaan, maar met opzet beijverden zij zich om het licht dat hen bescheen uit te blussen. Daarom is het niet zonder reden dat Christus uitroept dat Hij hen niet langer verdragen kan. Het venvijt van ongelovigheid treft echter eveneens de discipelen, omdat zij door ongeloof geen gebruik konden maken van de macht die Hij hun gegeven had. Het is immers duidelijk dat zij vroeger al der­ gelijke wonderen gedaan hadden als we bedenken wat de vader zegt: Ik heb hem tot Uw discipelen gebracht, zy hebben hem niet kunnen genezen. Voorts moeten we in aanmerking nemen dat het ongeloof juist in de samenloop der omstandigheden Jezus' reine ziel in bijzondere mate gegriefd heeft. Onmiddellijk na de ure der verheerlijking kwam Hij in aamraking met de ellende, de zonde en het ongeloof der mensen. Meer dan het lijden doorwondde Hem de zonde, en in de zonde weer het meest het ongeloof. Het betekende een voortdurende smart dat Hij tussen mensen moest verkeren die zich onvatbaar toonden voor Zijn Middelaarsbediemng en als Hij nu ziet dat zelfs zijn discipelen (in welker hart een ander beginsel aanwezig was, behalve in Judas) zich niet van de macht van het ongeloof hebben kunnen vrijhouden, klaag Hij ook over hen: Hoe lang zal ik u nog verdragen ? Hoe lang zal Ik nog by u zyn ?

308. Naar het schijnt is de uitspraak van de vader van het kind een tegenstrijdigheid als hij zegt; Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp. Doch dit is de ervaring van al degenen die met het oprechte geloof begiftigd zijn. Het was er een keiunerk van een beginsel des geloofs te bezitten dat hij klaagde over zijn ongeloof en dat hij de genade om er tegen geholpen te worden van Christus verwachtte. Hadden de discipelen zo ook gebeden toen het kind tot hen gebracht werd, dan hadden zij het kunnen genezen. In dit verband onderwijst Christus Zijn discipelen, zeggende: „Dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten." De Heere Jezus had zelf vastende en biddende de satan overwonnen en terecht bestrafte Hij de traagheid van de Zijnen. Het vasten heeft in zichzelf geen waarde maar de Heere stelt het hier als een hulpmiddel tegen lusteloosheid en koudheid bij het gebed. In heel deze geschiedenis ligt opgesloten dat Gods volk niet met een gemakkelijk te overwinnen vijand te doen heeft maar met een sterke tegenpartijder die zonder hevige strijd niet overwonnen zal worden.

309. De jongeling voor wie door zijn vader hulp werd ingeroepen wordt door Mattheüs „maanziek" genoemd. De andere Evangelisten beschrijven zijn vreselijke toestand als bezetenheid. „Maanziek" is een uitdrukking welke tegenwoordig enigszins in onbruik is geraakt. Men verstaat eronder het lijden dat periodiek optreedt met dezelfde tussenruimten als bij de schijngestalten van de maan. Over het algemeen kan men maanzieken beschouwen als lijders aan vallende ziekte (epilepsie). In het lijden van de jongen, waarover het hier gaat, kunnen we echter duidelijk de trekken herkennen van de krankheid, waarin de duivel de hand had en welke kwaal vooral in de dagen van Christus' omwandeling op aarde veel voorkwam. Nu eens wierp hij hem in het vuur en dan weer in het water en waar hij hem aangrt/pt, zo scheurt hy hem, aldus het verslag van de beproefde vader, en schuimt en knerst met zijn tanden, en verdort (Mark. 9 : 17 e.v.).

Opmerkelijk is dat hierbij vermeld wordt dat de jongen van zijn kindsheid af zo jammerlijk bezocht geweest was. Ons wordt daarmee in gedachtenis gebracht dat de macht van satan beteugeld geworden is, want indien hij vrijgelaten geweest was hem te verderven zou het kind niet meer geleefd hebben.

310. Als de Heere Jezus zegt: Ga uit van hem, en kam niet meer in hem., blijkt het dat het kind afdoende, ja volkomen genezen was. Als de satan uit zichzelf uitgaat kan hij weer terugkomen. Ook de farizeeën banden wel boze geesten uit, maar die keerden weer terug en dan was het laatste van die mens erger dan het eerste. Maar hier sprak Christus, als de Machthebbende. Het scheen tijdens het twistgesprek met Zijn discipelen dat Zijn koninkrijk de slag verloren had, maar Hij toont het tegendeel. Op Zijn bevel moet de duivel uitvaren - en voor altijd - hoewel deze nog eenmaal tekeer gaat als wü hij doen blijken met welk een weerzin hij zijn prooi loslaat. Velen dachten dat het kind gestorven was, maar Jezus greep hem by de hand en richtte hem op. Zo werd het voor de vader en de omstanders ontwijfelbaar dat Christus had getriomfeerd en dat Hij in 't eintJ alles had welgemaakt.

Hoe dierbaar zyn m' Uw wonderdaan l Zy zijn onmoog'lyk na te gaan. Hoe menigvuldig zyn z o Heer ! Zou ik die tellen f 'k zou veeleer 't Getal der korr'len zands bepalen. Uw wond'ren zijn niet af te malen.

Psalm 139: 10.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 januari 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE Bijbelse Geschiedenis 76

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 januari 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's