Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer N.N. te K.,

U hebt me doen weten dat u het zeer op prijs zoudt stellen als ik eens iets zou schrijven over de oude Psalmberijming van Petrus Datheen. In vele gemeenten waar vroeger de oude berijming werd gezongen, is deze nu afgeschaft, of wordt die thans afgeschaft. U laat me in uw schrijven weten, dit maar een bedenkelyk teken te vinden. Daarom wilt u ook graag myn mening daarover eens weten.

Laat ik beginnen met u te schrijven dat ik zeer verblijd ben met uw vraag. Over dit onderwerp had ik namelijk allang eens willen schrijven. EigenUjk heb ik er al iets over geschreven, want daar er op het ogen­ blik pogingen in het werk gesteld worden om die oude berijming van Datheen voor onze Zeeuwse gemeenten te behouden, heb ik er de lezers reeds toe opgewekt om dit werk te steunen.

Voor vele gemeenten waar vroeger de berijming van Datheen gezongen werd, heeft die berijming dus nu afgedaan. Men voert als reden aan, dat de berijming van 1773 zoveel gemakkelijker zingt en ook door de jeugd gemakkelijker is te begrijpen. De berijming van 1773 is dan ook niet zo kreupel als die van Datheen. Die kreupelheid is in het bijzonder natuurlijk wel een struikelblok voor de geletterde mens van deze tijd. Mijn gedachten gaan terug naar jaren geleden. Er was toen geen sprake van dat men ooit in één van de Zeeuwse gemeenten afstand zou doen van de berijming van Datheen. Maar er is met de jaren veel veranderd. En ik wil u op de voorgrond doen weten dat ik het evenals u een bedenkelijk verschijnsel vind, als ook wat de Psalmberijming betreft de nieuwe wijn de plaats van de oude heeft ingenomen.

Nu kan men daartegen aanvoeren, dat Datheen zelf heeft moeten erkennen dat zijn berijming wel door een betere kon en mocht worden vervangen, daar deze berijming (om zijn eigen woorden te gebruiken) hem schier als een ontijdige geboorte was afgedrongen geweest. Ik wü er in dit verband even op wijzen dat de beide deeltjes over de Nederlandse Psalmberijmingen van de heer A. Ros, die ik al een keer in een recensie

heb aanbevolen, het lezen overwaard zijn. In het eerste deeltje heeft deze schrijver in zijn hoofdstukje over de Psalmen van Dathenus de nodige achting en eerbied voor de persoon en het werk van Datheen goed weten te bewaren. Dat verblijdt mij, want er is immers veel geschiedvervalsing, ook als het de persoon van Datheen betreft. Als student moest ik van mijn docent ds. G. H. Kersten het boek van dr. Ruys geheel doorwerken over Petrus Datheen, omdat deze schrijver de geschiedenis zuiver had weergegeven. Ik heb dat boek zelf niet in mijn bezit en wist het ook zo gauw niet tot mijn beschikking te krijgen, anders had ik uit dat boek voor deze brief nog wel even iets nagezien. In ieder geval kunnen we weten dat Datheen een ander standpunt had dan Prins Willem van 0); anje, daar de laatste in zijn strijd meer de godsdienstvrijheid op het- oog had dan alleen de vrije uitoefening van de ware godsdienst. Datheens standpunt was zuiverder en scherper dan van Willem van Oranje, al willen we ook liefst met alle eerbied gewagen van de persoon en het werk van de Vader des Vaderlands, daar hij goed en bloed voor ons land gegeven heeft in de strijd tegen Rome. Maar Datheen is door het Neo-Gereformeerde volksdeel wel als een Oranjehater versleten, omdat hij de strijd tegen Rome heel anders zag dan onze geliefde Prins.

Ik wil me nu in deze brief het liefst alleen tot de Psalmberijming van Datheen bepalen. Welnu, daar is heel wat over te doen geweest vanaf de tijd dat die Psalmberijming zich een plaats veroverde onder ons volk. In de tijd van de zogenaamde „Nadere Reformatie" heeft men ook steeds meer zijn afkeuringen weten te geven over de Psalmberijming van Datheen. Zelfs Wilhelmus a BraJcel heeft in zijn „Redelijke Godsdienst" zijn wens uitgesproken dat er voor de berijming van Datheen nog eens een betere in de plaats mocht komen. En we weten dat in 1773 de berijming die nu in onze gemeenten nog gezongen wordt, de plaats van die van Datheen heeft ingenomen. En verschillende schrijvers uit die tijd, die bij ons toch ook nog wel achting hebben, hebben daar hun blijdschap over uitgesproken. Ja, ze hebben zich zelfs over de berijming van Datheen op zulk een wijze uitgelaten, dat ons daarin wel iets tegen de borst stuit. Zo kreeg ik onlangs in het „Bijbels Zakelijk- Woordenboek" van Staringh iets onder de ogen wat ik nu wel door wil geven. Als hij over het zingen schrijft, gaat hij ook op de verschillende psalmberijmingen in, die er na de kerkhervorming gekomen zijn. En dan schrijft hij verder: „Eindelijk zijn te voorschijn gekomen de rijmpsalmen van Petrus Dathenus, voorheen monnik te Poperingen, , naderhand leraar der Hervormden te Gent. Wel een ijverig vootzetter van het werk der Reformatie; maar ongestuim van aard; meer driftig, dan verstandig, en, naar de wijze van die tijd, zich wel eens wat oproerig uidatende over Lands- en Staatszaken, wanneer die niet geregeld werden naar zijn denkwijze, waarvan hij ook hier in Holland zulke proeven gaf, dat hij daarover in grote ongelegenheid, en zelfs te Utrecht in hechtenis geraakte, en, ontslagen zijnde, te rade werd, het land te verlaten, en naar Elbing te vertrekken, daar hij ook gestorven is. Men zegt, dat de Heren Staten een prijs hadden uitgeloofd voor degenen, die het eerst met een berijming der Psalmen zou in gereedheid zijn. En dat Datheen, schoon in dicht- en taalkunde maar sober bedreven, lal zoals uit zijn berijming duidelijk te zien is, hierdoor aangemoedigd, dit werk begon, en met veel overhaasting voortzette. Men laat de echtheid van dit verhaal in het midden, dit is evenwel zeker, dat hij de Psalmen heef berijmd, niet naar de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst; zelfs niet naar een goede overzetting; maar naar de Franse berijming van Marot en Beza. Zeker is het ook, gelijk hij zelf bekende, dat hij er met grote overijling in is te werk gegaan, en dat men het hem als een ontijdige geboorte heeft afgeperst. Waarom hij ook de Psalmen, welke naderhand door Philip Mamix, Heer van St. Aldegonde, opgesteld en in het licht gegeven zijn, zeer ver boven de zijne roemde; zelfs wenste hij, dat die, in plaats van de zijne, bij de Nederlandse Gemeenten mochten aangenomen worden. Doch voor het uitkomen van Marnix Psalmen, waren die van Dathen reeds aangenomen in de Dordtse Synode 1574, en in een Nationale Synode, insgelijks te Dordrecht gehouden 1578, waarin Datheen zelf de voorzitter was. Het kreupel rijm, de manke taal, en het niet zelden afwijken van de zin en het doel van Datheen en de andere gewijde dichteren vielen al vroeg in het oog. Dies men van tijd tot tijd andere Psalmberijmingen zag te voorschijn komen, waarvan een vrij grote lijst zou kunnen opgegeven worden. Een blijk ervan is, dat Hendrik Ghijsen, voorzanger in de Amstelkerk te Amsterdam, reeds meer dan een eeuw geleden, ten jare 1686, heeft uitgegeven een fraaie Psalmberijming, met veel moeite en oordeel uit 17 andere Psalmberijmingen te samengesteld. Sedert rijn er nog vele andere uitgekomen, waarvan de twee jongste, buiten alle tegenspraak, de voortreffelijkste waren: te weten, die van het Uitnemend Kunstgenootschap te Amsterdam, en van de dichtlievende Heer Johannes Eusebius Voet. Hoe meer de vermenigvuldigste Psalmberijmingen uitblonken in zuiverheid van taal en welvloeiend dicht, zoveel te meer, liepen Datheens gebreken in het oog, en zoveel te vuriger werden ook de wensen naar beter Psalmgezang bij de openbare godsdienst. Zo wensten van Belle, Geldorp, Halma, Huigens, Vollenhove, van Velzen, d'Outrein, Brakel, en vele anderen. Wat meer is: De Classis van Bolsward gaf in den jare 1699 haar verlangen aan Frieslands Hoge Kerkvergadering openlijk te kennen, en de voorslag ervan werd door dezelve in de jaren 1700 en 1701, met voorkeimis en naar de raad der professoren te Franeker, eenparig goedgekeurd. Dan het bleef lange tijd bij het wensen, buiten twijfel, omdat men opzag tegen deze en gene zwarigheden, die men zich al te groot voorstelde. Doch voor enige jaren werd deze zaak wederom levendig en levendiger dan ooit voorheen, 't Eerst, zo ik niet beter wete, op de Synoden van HoUand, vervolgens ook op die van de andere Provinciën; en door die, elk in het hare, bij haar gebiedende Overheid, met dat gewenste gevolg, dat door hun Hoog Mogenden, de Heren Staten Generaal negen predikanten, allen in taal- en dichtkunde meer dan gemeen ervaren, uit de zeven Provinciën en het landschap Drente verkoren, en onder het opzicht van twee Heren Commissarissen Pohtiek, de Edele Lynden van Hemmen, en de Raadsheer Hoog, in 'sHage tesamen gekomen zijn, die volgens de last, hun voorgeschreven, uit drie Psalmberijmingen, als van 't Kunstgenootschap, van Voet en Ghijsen dat Psalm- en Gezangboek hebben te saamgesteld, 't welk thans, naar het hoog bevel der Heeren Staten, in alle Kerken van Nederland gebruikt wordt. Zo is eindeHjk aan het verlangen en de wens van aUe verstandigen voldaan, en men heeft in die tijd niet onaardig gezegd:

Gy hebt gedaan: Vaarwel, vaarwel Datheen! • Dus stuive uw rijm, zo ongerymd, daarheen. Nu zal men, zonder zinverwringen. Met goed verstand en stichtelijk kunnen zingen. Dit zy de vrucht van 't keurig werk; Dit strekk' tot heil aan Neêrlands Kerk.

Ondertussen ware het zeer te wensen, dat het Psalmgezang, schoon aangeheven in de Openbare godsdienst, over het algemeen meer godsdienstig mocht gedaan worden. Maar het is te duchten, dat velen, die zingen, meer letten op de tonen der zangwijze, dan op de zin der woorden; meer bedacht zijn op het kunstig leiden van de stem, dan op het verheffen van het hart tot God."

Met het laatste van wat Staringh hier schrijft, kunnen we het wel eens zijn, maar dat gedichtje dat hij niet onaardig vindt, moet ons tegenstaan. Moest er op deze wijze afscheid van Datheen genomen worden ? Dacht ii^en werkelijk dat dit tot heil strekte aan Neêrlands Kerk ? We weten het uit de geschiedenis wel anders. Staringh leefde al niet in de beste tijd van Neêrlands Kerk. Het ging in het diep verval waarin de kerk toen terechtgekomen was, op de Afscheiding van 1834 aan.

Als ds. Ledeboer ontzet was uit zijn ambt in de Herv. Kerk, voerde hij dadelijk weer de berijming van Datheen in. Hij zegt ervan: „Ons komen ze gereformeerder, vlakker, eenvoudiger, dieper en kernachtiger voor. Onze vaders zongen ze eeuwen en God gaf er Zijn goedkeuring op." De Zeeuwse gemeenten als Ledeboeriaanse gemeenten hebben dan ook altijd nog de Psalmberijming van Datheen gezongen. En ik wil u wel eerlijk schrijven dat ik tijdens mijn elf en een halfjarige ambtsperiode te Bruinisse er zeer aan gehecht geraakt ben. Trouwens had ik voor die tijd al een bijzondere voorliefde voor de berijming van Datheen.

En nu moest een ieder onzer in het bezit zijn van dat kostelijke boekje: „De oude Schoolmatres en hare Vrienden." Uit een gesprek dat ten huize van schoolmeester Van Dalen werd gehouden, neem ik even het volgende over: „De Haagse Synode heeft al wat kwaad gebrouwen", zeide van Brienen

„En wie tijd van leven heeft, zal zien, dat het er niet bij zal blijven. Toen in 1816 die ingelukkige Synode werd ingevoerd, heb ik bijtijds voor mijn post als voorzanger in de kerk bedankt. Ik zag de zwarte wolken samenpakken en heb gezien hoe ze van jaar tot jaar zwarter zijn geworden, en wij zijn er nog niet."

„Sedert zijn er grote scheuren in de ringmuur van de kerk gekomen, groot genoeg om de Arianen en Pelagianen biimen te laten", zeide Van Brienen. „Maar, Van Brienen", zeide de matres, „de eerste bres in de muur is van vroegere datum. Toen in '74 de oude Psalmen moesten plaats maken voor de nieuwe, is het licht op de kandelaar verduisterd geworden."

„De oude matres dweept altijd met die oude Psalmen, en ik vind ze toch zo kreupel", zeide Kriens. (Kriens openbaarde zich hier al als een bittere vijand en kwam alzo volgens het boekje later wel duidelijk openbaar).

„Ja, Kriens ! ik ben óók kreupel, weet ge, maar ik dweep niet met de

oude Psalmen; ik geef vader Brakel gelijk: ze mochten wel eens herzien worden. Mijn vrome vader hield het ons altijd voor, dat onze vaderen met de oude Psalmen het verbond met God hadden gemaakt en dat er in de Kerkorde van 1618 en '19 nooit verandering mocht gemaakt worden dan op een algemene Nationale Synode, en dat is niet gebeurd; zij zijn wederrechtelijk ingevoerd."

„De nieuwe Psalmen zijn nooit op de brandstapel geweest", zeide van Brienen.

„Ik wil 't wel geloven", hervatte Kriens, „toen waren ze er nog niet." De meester had zich in het gesprek niet gemengd, doch vatte nu het woord op en zeide: „Hoor eens, vrienden ! laat ons hier niet over twisten. Het is nu eenmaal zo. Mijn vrouw heeft in haar ouders huis nooit anders dan de oude Psalmen gezongen, en als ge aan die kreupele Psalmen komt, zoals Kriens ze gelieft te noemen, dan komt gij aan haar zeer. Dus laat het er bij rusten. Ik geef haar vollcomeri geUjk, dat de invoering van de nieuwe Psalmen de eerste bres geweest is in de ringmuur van de kerk. Ik zal niet lang meer in Mesech zijn, door voorzie, dat weldra de muren geheel in gruis liggen en verstrooid zullen zijn als de beenderen aan de mond des grafs."

In hetzelfde boekje lezen we later nog weer hoe Maasdam bij de oude schoolmatres op bezoek kwam. Als hij biimenkwam, was ze met een bevende doch heldere stem aan het zingen.

„De Heere zij met u, lieve oude !" zeide Maasdam; „die gpedsmoeds is, dat hij psalmzinge. Welke woorden zijn het van de liefelijke psalmdichter ? "

„Och, Maasdam ! je weet wel, dat ik de oude palen niet zo gauw terugzet. Ik heb altijd nog een voorliefde voor de oude Psalmen, omdat onze vaderen er het verbond met God mede gemaakt hebben. Ik zing ze ook altijd in mijn huis, want ze zijn mij veel lager gestemd dan de nieuwe, en ik zeg maar, dat de oude wijn beter is dan de nieuwe."

„Ik kan er niets tegen zeggen, maar ik ben zo^ aan de nieuwe gewoon. Maar welk versje hebt ge daar gezongen ? "

„Mijn Uevelingsversje, waar ik al, o zo dikwijls, wat aan gehad heb; het is het 12e vers van Psalm 74 en luidt aldus:

Gy zyt doch myn Koning van ouder tyd. Die mij wilt en openlijk kunt bewaren. Als mij zware nood hier is wedervaren; Gy hebt mij duizendmaal daarvan bevryd.

Geachte Heer N.N. te K., ik krijg zin om nog heel wat over de oude berijming te gaan schrijven, maar ik moet mijn antwoord weer gaan bekorten. De oude berijming is me net zo lief als voor de oude schoolmatres. En in huis zing ik de oude Psalmen altijd nog met mijn gezin. Ik heb daarom ook direkt mijn bestelling voor de herdruk opgegeven. Maar alle gezirmen onder ons moesten dat doen, opdat de kinderen niet onkundig van de oude berijming zullen zijn. Laten anders de kerkeraden aan het eind van het jaar, bijvoorbeeld met de Kerstdagen, de catechisanten eens zo'n boekje geven.-

Als mijn brief niet te lang werd, zou ik graag eens enkele mooie Psalmen onder de ogen van de lezers willen brengen. Het doet met pijn, als zelfs schrijvers uit de 18e eeuw, zoals ik thans heb aangetoond, zo minachtend over die oude berijming zich hebben uitgelaten. En ook niet met het nodige respect voor de persoon van Petrus Datheen. Maar dat is nu eenmaal zo. Die de hitte der vervolging niet hebben doorstaan gelijk Datheen, zullen zijn persoon en werk nog eens omlaag halen. Maar de Psalmen van Datheen doen ons een toon beluisteren die uit de diepte der vervolging en verdrukking opkomt. Daarom raken die Psalmen het hart van Gods volk ook zo in tijden van druk en tegenspoed. Uit het boekje van de oude schoolmatres heb ik zoeven dat kostelijke versje uit Psalm 74 onder uw aandacht gebracht. Maar hoe' heeft Datheen er ook wel zijn hart in mogen leggen, als hij met de 42ste Psalm bezig was. Hij heeft die Psalmen in haast overgezet uit het Frans in het Nederlands, maar dat ging in die tijd van bloed, tranen, strijd en Hjden, niet buiten zijn hart om. En Gods Geest heeft hem ongetwijfeld bij de woordkeus wel zo geholpen, dat de inhoud van die Psalmen als koud water mocht zijn op vele vermoeide zielen. Ik denk bijvoorbeeld ook aan Psalm 56, 68, 79 en 84.

Geachte Heer N.N. te K., of men nu veel bestellingen krijgt of weinig bestellingen, men moet onverwijld doorgaan met de oude berijming te laten herdrukken. Die bijbeltjes vinden heus hun weg wel. Ik verwerp de nieuwe berijming niet, zomin de kruisgemeenten het hebben gedaan. De Heere heeft de nieuwe berijming ook voor me willen gebruiken. Toch ben ik meer getroost en gesterkt geworden uit de oude berijnüng dan uit de nieuwe. En mijn geliefde moeder, nu nog maar zo kort geleden uit het aardse jammerdal verlost, is ook wel bij de nieuwe berijming opgegroeid, maar is soms in bijzondere omstandigheden op een wonderlijke wijze bij de oude berijming bepaald, zoals tegen het einde van de oorlog, als de nood op het hoogst geklommen was. De Heere deed haar geloven dat de verlossüig nabij was uit Psalm 81 : 6:

Haar lasten aldaar Heeft Hij weggenomen. Van de potten zwaar. Lastig om dragen Zyn ze ontslagen Eri gans vrijgekomen.

Spoedig daarop kwam de bevrijding. Ik breek af. Zondagavond heb ik in mijn eentje nog mogen zingen, wat ik even vast mocht geloven:

Al mijn misdaden en mijn zonden Waren zeer groot en zwaar; Maar Uw goedheid, niet om doorgronden. Vergaf die al voorwaar. Wel hem, dien Gy hebt uitgelezen. Dat hij by U zij. Heer'! Die ook altijd by U mag wezen. Zonder te scheiden meer. Psalm 65 : 2.

Het eerste mocht ik geloven en naar het laatste werd mijn verlangen zeer sterk. Ik heb die kostelijke oude rijmversjes gezongen met verschillende vrienden en vriendinnen, die nu juichen voor de troon. In mijn gedachten hoor ik nog hun trillende stem bij het zingen van die versjes in de verdrukking waarin ze verkeerden. Zo denk ik bijvoorbeeld op het ogenblik weer aan die oude lieve vriendin uit Zeeland: Maria de Lange, of wel in haar omgeving naar haar meisjesnaam genoemd: Maria Kastelein. Ik heb ze nog helpen begraven. Het was een goed plekje daar bij dat graf !

Nu, ik eindig. Hartelijk gegroet en Gode bevolen !

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 maart 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's