Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende en Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hozéa 13 : 1 en 2.

HOPENDE: We zijn al een - heel eind gekomen in de profetie van Hozéa. Nog twee hoofdstukken hebben we met elkaar te bespreken. Zo zijn we dus nu genaderd tot het 13e hoofdstuk. Dat 13e hoofdstuk begint met te zeggen: „Als Efraïm sprak, zo beefde men, hij heeft zich verheven in Israël; maar hij is schuldig geworden aan den Baal en is gestorven." In deze tekst wordt dus heel eenvoudig gezegd hoe laag het met Efraïm was afgelopen. Efraïm was de zoon van Jozef, zoals we weten. Ter onderscheiding van zijn broeder Manasse was hij tot zulk^een, macht en aanzien gekomen, dat aUe stammen Israels als met ontzag voor Efraïm vervuld waren geworden. Dat wordt ons duidelijk in het eerste gedeelte van de tekst gezegd.

UITZIENDE: Geheel het rijk der tien stammen, dat zich van het huis van David had afgescheurd, droeg de naam van Efraïm, dus Efraïm was wel onder die tien stammen de stam van de meeste betekenis. „Als Efraïm sprak, zo beefde men." Dat was al geschied toen Jerobeam het grootste gedeelte van het volk aan zich wist te verbinden, zodat het zich losmaakte van het 'huis van David en Rehabeam niet langer als koning erkende. Maar het was thans laag met Efraïm afgelopen. En dat zegt de tekst ons ook duidelijk, als er zo staat: „Maar hij is schuldig geworden aan den Baal en is gestorven." Niet alleen had men onder Israël de Heere tot toom verwekt door de kalverendienst, maar ook had men de Baaldienst daarbij nog in gevoerd. In de kalverendienst was nog enige erkenning van de ware God te vinden, maar in de Baaldienst werd Hij geheel miskend. Efraïm was dus zeer veer van de ware God en van : ajn dienst afgeweken. En het gevolg daarvan was nu dat Efraïm als een dood mens was, beroofd van zijn ontzag en waardigheid. Gestorven was hij dus al. Hij was alleen nog niet begpaven. Het algehele verderf was echter zeer nabij.

HOPENDE: Wat de Heere dus Efraïm weer eens goed liet weten door de mond van de profeet, dat was. dat hij zelf de oorzaak van al die ellende was. We zullen dus nu nog even verder gaan om te beluisteren wat de Heere in het 2e vers van Efraïm te zeggen had. We lezen daar: „En nu zijn ze voortgevaren te zondigen en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die altemaal smedenwerk zijn; waarvan zij nochtans zeggen: De mensen die offeren zullen de kalveren kussen." Ze waren dus voortgevaren te zondigen. In de weg der zonde gaat het altijd van kwaad tot erger. Psalm 1 zegt dat heel duidelijk. Daar lezen we immers: „Welgdukzalig is de man, die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters."

Eerst is er dus sprake van een wandelen en dan van een staan en dan van een zitten. Een mens wordt steeds geruster in de weg der ongerechtigheid. Eerst wandelt hij nog en dan staat hij en daarna zit hij.

UITZIENDE: Hoe staat alles toch tot waarschuwing beschreven! Als de mens eenmaal zijn voet heeft gezet op het hellend vlak der zonde, dan gaat hij door. En wat van de weg der zonde geldt, geldt ook van alle valse godsdienst. Efraïm hield er een valse godsdienst op na. En in die valse godsdienst was men ook steeds verder gegaan. Daar heeft de mens zichzelf nu eenmaal geheel in mee. Daar heeft hij zijn vlees in mee en daar heeft hij geheel zijn verstandelijke overlegging üi mee. Dat zegt de tekst duidelijk genoeg, want we lezen: „En nu zijn ze voortgevaren te zondigen en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die altemaal smedenwerk zijn."

HOPENDE: Het geeft me ook weer veel te overdenken, wat u me nu zoeven voorleest uit de tekst. Van hun zilver hadden ze zich dus een gegoten beeld gemaakt. Zo' werd dus het geld verkwdst tot de dienst der zonde. Zou dat ons voor deze tijd ook niet veel te zeggen hebben ? Aan geld ontbreekt het over het algemeen onder de mensen niet. maar waar wordt het voor uitgegeven ? De goden van de tijd worden ermee gediend en het vlees wordt ermee gevoed, terwijl dit alles met godsdienst wordt bedekt. En als God dan met Zijn oordelen de zonden gaat bezoeken, dan slaat men de handen ineen om met elkaar om de afwending van de oordelen te bidden Men beseft er niets van hoe men met al zijn eigenwillige vleselijke godsdienst God tot toom heeft verwekt. Daar heeft men vakantie mee gehouden in het buitenland, Gods dag zogenaamd in ere houdend. Men heeft daarin naar de stem van de Baaisprofeten geluisterd, die bijvoorbeeld precies wisten te vertellen hoe heerlijk dat men niet alleen in Spanje, maar ook in Afrika aan het strand van Gods vrije natuur genieten kon. Dat zijn de priesters, de voorgangers des volks, die zeggen: De mensen die offeren, zullen de kalveren kussen. Deze priesters moeten nu met elkaar om de afwending van de oordelen gaan bidden. Dat zijn de kerkelijke reisleiders, die voor de nodige godsdienst en de zogenaamde heiliging van Gods dag bij de Rijnreizen en de reizen naar Israël hebben gezorgd. Die hebben met al hun vrome praatjes niet gebukt gegaan onder de toenemende losbandigheid en de dreigende oordelen Gods. Dat zijn de mensen van de kalverendienst, die van hun zilver een gegoten beeld hebben gemaakt, afgoden naar him verstand. Geheel hun Godsverering zit kunstig in elkaar. Het vlees behoeft er niet onder te lijden, maar wordt ermee gestreeld. Vriend, ik zeg het maar zoals ik erover denk. God is met Zijn oordelen over ons gekomen. Ik heb nooit kunnen zwijgen vanwege de benauwdheid van mijn ziel onder alles wat ik zag gebeuren, ook onder een mom van godsdienst. Zou ik nu dan zwijgen ? Als men maar weet dat ik wat ik zeg, in alle ernst zeg en niet uit lust tot schimpen. Het oordeel gaat door en we zien het zich steeds meer over ons voltrekken.

O bange tijd ! O arme jeugd ! Arm land ! Arm vorstenhuis ! Hozéa's profetie heeft ons aangaande het reeds op ons drukkend oordeel en de naderende gerichten Gods nog wel wat meer te zeggen. We hopen dat nog wel te beluisteren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende en Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 oktober 1976

De Wachter Sions | 8 Pagina's