Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IK LEEF.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IK LEEF.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

„ .... want Ik leef en gij zult leven." Johannes 14 : 19c.

De opstanding des Middelaars wordt door ons weer herdacht. Van die opstanding heeft Hij tijdens Zijn omwandeling op aarde zowel gesproken als van Zijn sterven. Ook nog in Sjn laatste woorden die Hij tot Zijn discipelen heeft gesproken in de nacht waarin Hij werd verraden. Hij zou dus in de dood niet blijven. Van Zïjn opstanding sprak Hij met zoveel zekerheid alsof die opstanding reeds een feit geworden was. „Want Ik leef", zo zegt Hij in de tekst. Zulk een Middelaar ging de dood in. Die Zich Zijn overwiiming volkomen bewmst was. Daarom is Zijn opstanding ook van zulk een grote betekenis. Het Tarwegraan zou in de aarde niet vallen en sterven zonder vrucht voort te brengen.

Aan de opstanding van de Middelaar is het leven van Zijn-kerk onafscheidenHjk verbonden. Hij heeft Zijn discipelen doen weten, dat de wereld Hem niet meer zou zien, maar zij zouden Hem wel zien. Jezus heeft Zich na Zijn opstanding aan de wereld niet meer vertoond. Een duidelijk bewijs is dit ervan, dat Hij niet voor alle mensen heeft geleden en is gestorven. Zijn ware volgelingen zouden Hem na Zijn lijden en sterven weer mogen zien. Hij zou Zich weer levend aan hen openbaren. En in Zijn leven zouden zij hun leven mogen vinden. Hoe smarteüjk is voor hen de weg geweest die niet alleen de Middelaar moest gaan in Zijn lijden en sterven, maar die ook voor hen daaraan verbonden was. Zo was er voor hen waarlijk geen leven meer. Uitwendig niet en ook niet naar de ziel. Maar de woorden die Jezus voor Zijn ster-

ven nog tot hen sprak, hielden dan ook zo onnoemelijk veel in. Hij zou hen geen wezen laten, maar Hij zou weder tot hen komeo. Voor droefheid zou blijdschap in de plaats komen. Een blijdschap die niemand meer van hen weg zou kunnen nemen. Gelijk als bij een barende vrouw zou men de benauwdheid en de droefheid vergeten zijn van de barensnood, als het kind ter wereld zou zijn gekomen. Hoe troostvol waren dan toch Jezus' laatste woorden die Hij voor Zijn sterven tot Zijn discipelen sprak ! Troostvol zijn deze woorden nog voor degenen die naar de ziel een zelfde' weg als de discipelen moeten gaaij. Die beleven ook een tijd waarin zij Hem niet meer zien. En Hij is toch zo dierbaar voor hun ziel geworden ! Hoe zoet was die nauwe omgang met Hem, nadat Hij Zich zo minzaam aan de ziel had geopenbaard. Het was de tijd waarin de bruiloftskinderen niet vasten konden. Jezus heeft echter Zijn discipelen doen weten dat zij zouden schreien en klagelijk wenen, als Hij van hen, zou weggenomen zijn. Maria Magdalena stond wenend bij het graf en kon daar niet meer vandaan. En op de vraag waarom zij weende, was er door haar geen ander antwoord te geven dan: „Omdat zij mijnen Heere weggenomen hebben en ik weet niet, waar zij Hem gelegd hebben." O dat smartelijk gemis van die Persoon ! Waar zijn ze die daar ook nog wat van weten ? Er zijn niet veel bedroefde vrouwen en niet veel wenende Maria's meer. Toch zullen er altijd nog zijn, voor wie het geen Paasfeest kan worden buiten een openbariag van een levende Jezus aan het hart. Een Jezus, Die uit de dood is opgestaan. Die moest van Zijn discipelen scheiden, hoezeer ze ook gesteld waren op Zijn gevoelige nabijheid. Het recht moest worden voldaan; de zaligheid met een dure prijs verdiend; de dood verslonden tot eeuwige overwinning. Zo doet een opgestane Jezus als een volkomen Zaligmaker Zich kennen van achter een bevredigd en verheerlijkt recht vandaan.

Dit is een Jezus Die dood geweest is en Die nu leeft tot in alle eeuwigheid. Hij heeft de dood overwonnen. Er is geen dood meer. Voor hem niet meer en voor Zijn kerk niet meer. „Want Ik leef en gij zult leven." Als vrucht van Zijn opstanding worden de door God verkorenen opgewekt op Gods tijd tot een nieuw leven. Het zaad van dat nieuwe leven kan niet meer sterven. Maar wel zal men moeten weten hoe het leven alleen aan het leven van een opgestane Middelaar is verbonden. Er is wat voor nodig geweest om een zondaar uit de geestelijke dood te doen verrijzen en van een eeuwige dood te verlossen. Dan moest de kop vermorzeld worden van hem die het geweld des doods had onder het rechtvaardig oordeel Gods. Dat kon alleen geschieden door een volkomen voldoening te geven aan de eisen van Gods heüig recht. Christus' opstanding predikt ons de rechtvaardigmaking der Zijnen. Hij is opgestaan en Hij is ook opgewekt. De Vader heeft Hem uit de dood opgewekt. Hij was als de hemelse Rechter volkomen bevredigd. De schuld is betaald en Sion wordt door recht verlost. De schuldige zondaar wordt in vrijheid gesteld, Jezus ging de dood in voor strafwaardigen. Maar de vrijspraak van Hem betekent dan ook de vrijspraak van Zijn kerk. Door een rechte weg vindt Maria haar Heere terug Die van haar was weggenomen. Zij behoeft het met geen gestolen Jezus te doen.

Jezus openbaart Zich liefderijk aan haar en zegt: „Want Ik leef en gij zult leven." Jezus had niet kunnen leven als Hij Zijn werk niet volkomen had gedaan. Hoe spreekt Hïj in deze woorden dan toch als Overvnnnaar over dood, hel en graf ! Dan is er voor de kerk ook niet anders meer dan een eeuwige zaligheid. Al zit een Thomas dan ook nog zo vast geklonken in de boeien van het ongeloof, hij komt er uit. En al zitten de discipelen in grote vreze bij elkaar met gesloten deuren, Jezus verschijnt in hun midden. Petrus mag Hem zelfs verloochend hebben, maar hij krijgt een aparte openbaring, want Hij is van Cefas gezien. Mensen die niet meer leven konden, mochten nu weer leven door Hem. Door Hem Die voor hun zonden had geboet en ook voor hun ongeloof de dood was ingegaan. Al waren ze aUen aan Hem geërgerd geworden. Hij zou Zijn schapen het eeuwige leven geven. O dat wederzien van Hem !

Zo kan het Paasfeest worden voor de ziel. Mocht Hij ZO' in de kracht van Zijn opstanding gekend worden! Dan zal men veel meer in Hem zien dan dat men ooit in Hem gezien heeft. Zo wordt Hij dierbaarder dan ooit tevoren. Door zulk een wederzien van Hem verrijst de ziel als uit een graf dat haar besloten hield. „Zie, Ik zal uwe graven openen en zal uHeden uit uwe graven doen opkomen, o Mijn volk !" -

Zult G' uit den dood ons niet herleven doen ?

„En gij zult leven." Hij die gezegd heeft: „Il zal geenszins geloven", roept uit: „Mijn Heere en mijn God !"

Het leven voor de ziel is alleen in een levende Jezus. Welk een verborgenheid is dit toch voor de ziel. Menigmaal ziet ze zich na al wat er ge weest is, als door doodsschaduwen bedekt Maar het leven van Jezus wordt in ons sterfelijk vlees geopenbaard. Daardoor bezwijkt het lichaam niet, maar zal ook de ziel weer gedurig nieuw leven ontvangen.

Mijn hart roept uit tot God, Die leeft. En aan myn ziel het leven geeft.

Mocht er op de Paasdagen nog weer eens iets van worden ervaren, dat er een levende Jezus is en dat Hij de gesloten deuren van ons hart kan openen door Zijn Goddelijke kracht.

De Paasdagen mochten eens niet aan ons voorbijgaan, zonder dat het Paasfeit ons iets gedaan had. Voor u niet onbekeerde lezers, opdat het niet eeuwig tegen ii zal behoeven te getuigen dat een levende Jezus u is gepredikt en dat ge toch het leven uwer hand gevonden hebt, zonder dat hét ooit buiten hoop voor u geworden is. Arm Paasfeest toch, buiten een levende Jezus ! Dat u die armoede toch eens aan mocht grijpen. Ge zult een levende Jezus nodig moeten krijgen, want Die alleen kan redden van een eeuwig verderf dat u buiten Hem onherroepelijk wacht. Alles buiten een levende Jezus moet ons als Waardeloos ontvallen en als niet genoegzaam voor God en voor die grote eeuwigheid die we tegemoet gaan. Dat onze ziel maar naar een levende Jezus mocht haken en dat we maar zien mochten hoezeer wij Hem nog bij de doden zoeken. En eindeUjk, het eeuwige leven is verbonden aan Zijn opstanding uit de dood. Dat eeuwige leven dat men van stonde aan ontvangen zal, als de ziel bij het sterven tot Christus haar Hoofd zal worden opgenomen en dat men straks verkrijgen zal naar ziel en lichaam in die grote dag der opstanding, want Christus' opstanding is een onderpand van de zalige opstanding der Zijnen. Ons verlangen mocht naar dat eeuwige leven uitgaan, als de erfenis die voor de kerk bewaard blijft en die ze ontvangt aan het einde van de strijd in het eeuwig aanschouwen van de verheerlijkte Immanuël, Die het ze eindeloos zal doen ervaren: „Want Ik leef en gij zult leven." Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 1977

De Wachter Sions | 8 Pagina's

IK LEEF.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 april 1977

De Wachter Sions | 8 Pagina's