Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE Bijbelse Geschiedenis 128

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE Bijbelse Geschiedenis 128

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De onbarmhartige dienstknecht.

Vragen 471 t.m. 480.

De vorige keer zagen we dat de Heere Jezus in het huis van Simon de farizeeër een gelijkenis over twee schuldenaars voorstelde, waarvan de één vijftig en de andere vijfhonderd penningen schuldig was. We geven nu onze aandacht aan de gelijkenis, die in Matth.18 wordt beschreven. Zij gaat over twee personen, die eveneens verschillende sommen geld schuldig zijn, maar de aanleiding en de strekking van deze gelijkenis is in vele opzichten van de eerstbedoelde onderscheiden. Om het verband op te sporen moeten we beginnen bij het 15e vers. De Heere Jezus voerde gesprekken met Zijn discipelen en waarschuwde hen tegen het geven van ergernis. Hij hield hen daarbij voor hoe zij zich zouden gedragen als zij beledigd of geërgerd worden. Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, zo vermaant hem de Heere, ga heen en bestraft hem tussen u en hem. alleen. Hieruit moet u laten blijken, zo wil Hij met dit voorschrift zeggen, dat gij niet zijn schande begeert, maar zijn bekering. Deze gezindheid werd bij het heidendom zeer schaars gevonden. Liefde tot de vijanden, hem vergiffenis schenken, werd veeleer als karakterloos en laksheid aangemerkt. Niets vergeven en niets vergeten, d^t was bij hen de leus. Christus houdt Zijn discipelen echter voor dat het hun streven zal zijn de dwalende broeder te behouden. Daarom moest men tot hem gaan. Daarmee moet men hem laten blijken waar het ons om te doen is. Maar indien hij naar ons niet horen wil, wat dan.? Moeten wij dan aan anderen zeggen } Ja, dat moet. Maar niet achter de rug van degene, die kwaad gedaan heeft. Neem nog een of twee met u, als getuigen, en ga opnieuw naar hem en bespreek de zaak in zijn tegenwoordigheid, luidt des Heeren bevel. Indien ook dit zonder resultaat is en niets hem beweegt naar ons te horen, wat dan } Hoe moet gehandeld worden met iemand, die halsstarrig is, dat zelfs de geschikste middelen geen uitwerking hebben } Moeten de zodanigen als ongeneeslijk worden opgegeven, moeten we hen met een boos gezicht, harde woorden of onvriendelijke daden laten gevoelen dat wij hun zondige wegen afkeuren en verfoeien} Neen, de Heere Jezus geeft de rechte weg aan, zoals we lezen in vers 17.... indien hy denzelven geen gehoor geeft, zo zeg het der gemeente. We zien uit dit voorschrift dat het 's Heeren oogmerk nog steeds is de overtreder te behouden door door hem tot berouw en boetvaardigheid te brengen. Want ook de gemeente treedt niet op uit wraaklust. Wanneer tenslotte de kerkelijke tucht moet worden toegepast, geschiedt dit eveneens om de broeder te vnnnen, dat wil zeggen te behoeden voor zijn ondergang. We kunnen aannemen dat dit ondervnjs diepe indruk op de discipelen maakte. Terwijl de Heere de Zijnen tot zachtmoedigheid vermaande, kwam in het gemoed van Petrus een vraag op. Wanneer wij zo genegen zijn om vergiffenis te schenken, zal dan van onze zachtmoedigheid geen misbruik worden gemaakt? Daarom vraagt hij of men degenen die zondigen meer dan éénmaal vergiffenis moet schenken. Tot hoelang wil de Heere, dat wij degenen die misdrijven plegen, in genade weer aannemen } De Rabbi's leerden, dat het plicht was driemaal te vergeven en Petrus denkt wellicht dat zijn Meester dat niet voldoende zal achten. Daarom vraagt hij: Tot zevenmaal } Hij vindt stellig dat hij nu al heel ver gegaan is. Maar Christus' antwoord gaat veel verder: Ik zeg u niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zevenmaal. Er is in onze ver dorven natuur een neiging om ons te beperken in het goede en om bang te zijn dat wij teveel toegeven. Er blijkt van die boze natuur iets uit Petrus' vraag. Het behoort echter niet dat een discipel van Christus nauwkeurig zou optellen hoeveel maal hij beledigingen heeft moeten ondergaan. De Heere leert door een zeer groot getal te noemen dat men onbepaald moet vergeven, zonder te berekenen hoeveel maal wij het gedaan hebben. God vergeeft menigvuldig- Hjk, staat er in Jes. 55 : 7 en zo moet het de gewoonte van Zijn kinderen zijn, het hun aangedane onrecht zonder ophouden te vergeven en te vergeten. Die vraag van Petrus geeft de Heere aanleiding tot de leerrijke gelijkenis van de onbarmhartige dienstknecht. Zeker koning, zegt Hij, wilde met zijn dienstknechten rekening houden. Wanneer iemand zijn rekening met een schuldenaar vnl afsluiten, doet hij zijn boek open. Daarin ziet hij aan de ene zijde de schuldvordering en aan de andere zijde de gedane betalingen. Het verschil tussen de z.g.n. credit- en debetzijde van de rekening moet nog betaald worden. In deze gelijkenis verschijnt voor de koning een dienstknecht, die hem tienduizend talenten schuldig is. Dit is een ontzaglijke geldsom. De dienstknecht heeft deze schuld gemaakt door verkwisting en moedwil en daarom is het volkomen terecht, indien de koning zijn vordering handhaaft. Zijn heer beval, zo lezen we dan ook, dat men hem zou verkopen, en zyn vrouw en kinderen en al wat hy had, en dat de schuld zou betaald worden. Vroeger was slavernij voor schuld bij de Joden toegelaten en de koning maakt van dat recht gebruik (zie Ex. 22:3) hoewel het onmogelijk is dat zulk een waardeloos persoon genoeg zou opbrengen om zo groot een schuld af te doen. In elk geval staat hij erop, dat het recht zijn loop zal hebben. Maar zie, wat de dienstknecht deed.

Hij vid neder aan de voeten van zijn koninklije meester en aanbad hem. Zijn bede was zeer otmoedig en zeer dringend. Heere! zo sprak ij, wees lankmoedig over my, en ik zal u alles jk etalen. Hij ontkent de schuld niet, hij zoek een uitvluchten en tracht zich ook niet schuil e houden. Maar hij verzoekt om tijd, om uittel. Opschorting van het vonnis is echter iets nders dan begenadiging. We lezen ook niet dat lij om genade bad. Hij verbeelde zich dat hij ]les nog eens zou kunnen betalen. Maar dan leen we dat de heer van deze dienstknecht met )armhartigheid innerlijk bewogen werd. Met foUe rechten had hij zijn ondergeschikte aan de ellendigste slavernij kunnen overgeven, maar hij jet hem vrij. Daar hij geen voldoening kon becomen door betaling der schuld, wilde hij zich verheerlijken door haar kwijt te schelden. Hy ieeft hem ontslagen, staat er, en de schuld hem kwytgescholden. Let wel: hij ontsloeg hem niet van zijn plicht als dienstknecht, maar hij haalde een streep door zijn schuldvordering en ontsloeg hem van de straf. En wat gebeurde er toen ? Dezelve dienstknecht, uitgaande, zo volgt er in vers 28. Het blijkt dat hij de genade. die hem bewezen was, vergat. Hij ging zijns vveegs, alsof er niets was gebeurd. En weldra vond hij een arme schuldenaar van hem, ook een dienstknecht des konings, maar veel geringer. Deze grypt hy by de keel, zeggende: Betaal my wat gy schuldig zyt. Maar de arme man valt aan zijn voeten. Men zou verwachten dat hij zich nu wel herinneren zal, hoe hijzelf ook neergevallen is en evenzo gesproken heeft, Zal hij niet denken: Hoe weinig is deze man mij schuldig, slechts honderd penningen. Dat kleine bedrag kan ik hem wel schenken. Wat heeft de koning mij niet een grote som kwijtgescholden, Maar neen, hij is doof voor zijn smekingen, hij vordert de schuld tot de laatste penning en laat de ongelukkige, die onmachtig is te betalen, in de gevangenis werpen. Toen de koning van de edroefde mededienstknechten de schandelijke andelwijs vernam van hem, wie hij begenadigd had, ontstak hij in toorn. Hij riep hem tot zich en zeide tot hem: Gy boze dienstknecht, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gi/ my gebeden hebt; behoordet gy ook niet u over uw ededienstknecht te ontfermen, gelijk ik ook ij over u ontfermd heb ? Het is geen wonder at de koning zijn genade introk, zodat zijn echtsvordering weer van kracht werd. Hij everde hem den pijnigers over, totdat hij zou etaald hebben al wat hij hem. schuldig was. En aarop bestond geen uitzicht. Op de geestelijke trekking komt het nu weer aan. Wij moeten er oor waken dat vnj de gelijkenis niet op werelde zaken toepassen. De Heere Jezus heeft Zijn eer door gelijkenissen verduidelijkt op een ijze, die zeer geschikt is een heriimering en en indruk in ons hart achter te laten. Op welk en emstvolle wijze bepaalt Hij ons erbij dat od de Schuldeiser is van ieder mensenkind en at er een dag van afrekening komt, waarop de chuld betaald zal moeten worden. Voorts heeft ij ons klaar voorgesteld dat Zijn Vader aan en door schuld verslagen zondaar genade vereent, maar ook dat Hij als blijk van dankbaareid van Zijn onderdanen vergevingsgezindheid egens elkander verlangt. De Heere Jezus wist el dat er ook bij Zijn volgelingen een groot erschil bestond tussen de theorie en de praktijk an het leven. Met het oog daarop heeft Hij in > e gelijkenis Zijn discipelen deze gebeurtenis uit et dagelijks leven voorgesteld, waarin zij als vanzelf drie tegenstellingen moeten opmerken. Eerst plaatst Hij een koning tegenover een dienstknecht, dan een grote som geld tegenover een kleine en eindelijk een buitenge­ t wone goedertierenheid, tegenover een zeldzame wreedheid. Tenslotte heeft Hij zonder beeldspraak nog deze verklaring toegevoegd: Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gi/ niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zyn misdaden.

Vragen:

471. Wie wordt in Matth. 18 : 15 bedoeld met „uw broeder" en wie met „u" ?

472. Wat houdt het in dat men zijn broeder moet „bestraffen" indien hij zondigt ?

473. Waarom, is het nodig dat wij by de toepassing van dit voorschrift onderscheid maken tussen „verborgen" en „openbare" zonden ?

474. Wat wordt hier bedoeld als men iemand gelykstelt met „de heiden en de tollenaar" ?

475. Wat is in de gelykenis de strekking van het onvoorstelbaar hoge bedrag dat de eerste schuldig was}

476. Waarop duidt de gelijkenis als er wordt gezegd dat de man bad om uitstel en niet om kwytschelding van zijn schuld ?

477. Hoe laat de Heere Jezus op treffende wijze uitkomen dat de eerste schuldenaar niet het minste besef had van de barmhartigheid die hem was bewezen ?

478. Geeft deze gelykenis geen aanleiding om te denken dat God eens vergpven zonden later weer zou willen straffen }

479. Wat betekent de uitdrukking dat zyn heer hem „den pijnigers overleverde" ? (vers 34).

480. Hoe verklaart de H. Catechismus de vergevingsgezindheid van de rechte bidder ? (Zondag 51).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1977

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE Bijbelse Geschiedenis 128

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1977

De Wachter Sions | 8 Pagina's