Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE Bijbelse Geschiedenis 161

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE Bijbelse Geschiedenis 161

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gelijkenissen aangaande Christus' wederkomst

Vragen 571 t.m. 580.

Bij de voorzeggingen van Zijn wederkomst heeft de Heere Jezus een aantal gelijkenissen gevoegd om Zijn kerk te onderwijzen hoe zij zich gedurende de wachtenstijd heeft te gedragen. Eerst neemt Hij het beeld van een getrouwe en voorzichtige dienstknecht, wiens taak het is het huispersoneel van zijn heer te verzorgen tijdens diens langdurige afwezigheid. Wanneer zulk een dienstknecht zijn taak uitvoert geheel volgens de wil en de bedoeling van zijn meester, zal deze hem bij zijn terugkomst daarvoor prijzen en hem bevorderen tot een hogere positie. Voorwaar Ik zeg u, zo lezen we in Matth. 24 : 47, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen. De dienstknecht echter, die de terugkomst van zijn heer ver weg dacht en intussen misbruik maakte van het in hem gestelde vertrouwen, zal op het onverwachts in zijn snode handelwijs worden overvallen. Zijn heer zal komen ten dage, in welken hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet. De woorden, waarmee de Heere Jezus de straf van deze knecht uitdrukte, passen rechtstreeks op een goddelijk vonnis. Zij drukken geen straf uit gelijk een aardse huisheer die opleggen kan, ze wijzen op de eeuwige straf, welke door het goddelijk gericht op huichelaars wordt toegepast. Er staaf immers zo indrukwekkend: Hy zal hem afscheiden, en zijn deel zetten met de geveinsden. Daar zal wening zijn en knersing der tanden (vers 51). Het volgende hoofdstuk, Mattheüs 25 dus, begint in vers 1 met de beschrijving van een andere gelijkenis. Tien maagden worden er ons in voorgesteld, die geen grote misdaden hebben gepleegd, maar die het waken hebben verzuimd. Deze gelijkenis is ontleend aan een gewoonte welke bij de IsraëMeten en andere naburige volken in die dage in gebruik was. Het gaat over een oosterse bruiloft. We moeten dus in de eerste plaats onderzoeken hoe een huwelijksfeest destijds toeging. Het feest bestond feitelijk uit drie delen. Het begon als de bruidegom zich naar de woning van de bruid begaf om haar te halen. Daar nam zij afscheid van haar ouders en dan werd het paar in feestelijke optocht naar de woning van de bruidegom geleid. Dit vond laat in de avond plaats. Fakkeldragers en - draagsters gingen vooruit en zongen vrolijke liederen. Gewoonlijk werd de optrekkende menigte, als zij door de woonplaats trok, al groter en groter, doordat vriendinnen van de bruid, ieder met een fakkel of lamp in de hand, het jeugdige paar tegemoet gingen en zich aansloten bij de optocht. In het huis van de bruidegom stond een feestmaal aangericht en daar werd het laatste deel van de bruiloft gehouden. In de gelijkenis stelt de Heere Jezus nu voor, dat er tien maagden waren, die aan zulk een bruiloft wilden deelnemen en daartoe uitgingen, den bruidegom tegemoet. Zij hadden allen een brandende lamp in de hand en sloegen met elkaar de weg in, op welke zij de vrolijke stoet wilden ontmoeten. Nadat zij enige tijd gelopen hebben, staan zij stil. Zij besluiten niet verder te gaan, maar ter plaatste te wachten totdat de blijde menigte komt, om zich er dan bij aan te sluiten. Maar de bruÜoftstoet blijft lang weg. Zij luisteren, of zij het gejuich en het gezang nog niet horen. Zij kijken, of zij in de verte de gloed van de fakkels nog niet zien, doch alles blijft stil en donker. Van een spoedige komst is niets te bespeuren. De bruidegom vertoeft ditmaal langer dan gewoonlijk. Op 't laatst, nadat zij geruime tijd tevergeefs gewacht hebben, vaUen zij aUen in slaap. Zo zien zij niet dat hun lampen flauwer en flauwer gaan branden en eindelijk bijna geheel uitgaan. Voor vijf van de tien maagden was dit niet zo erg, want die waren zo verstandig geweest, kruikjes olie met zich mee te nemen. Zij hebben deze slechts in de lampen te gieten, om die weer helder te doen branden. Doch de vijf anderen hadden dat niet gedaan. Zij hadden gemeend dat hun lampen wel lang genoeg zouden branden. Nu blijkt echter hoe dwaas zij geweest zijn. Te middernacht worden allen gewekt door een gejuich en luide stemmen, die roepen: Zie, de bruidegom komt! gaat uit, hem tegemoet! Verschrikt grijpen zij hun lampen, maar deze branden bijna niet meer, daar de , olie op is. De lampen van de vijf wijze maagden, die olie meegenomen hebben, branden weldra weer helder. Zij zijn gereed en kurmen nu aan de optocht deelnemen. Maar de andere vijf staan verlegen. Wat zuUen zij doen ? Zij wenden zich tot haar vriendümen en zeggen: Geeft ons van uw olie y want onze lampen gaan uit. Maar deze zijn wijs genoeg om dit verzoek te weigeren. Immers, als zij dat zouden doen, konden zij ook wel eens gebrek aan olie krijgen, zodat de lampen zouden uitgaan, vóór zij het huis van de bruidegom hadden bereikt. Maar weet ge wat ge doet ? Gaat gauw oHe kopen en als ge dan uw lampen in orde gebracht hebt, kunt gij u ook bij het gezelschap aansluiten. Dit deden de dwaze maagden dan ook. Zij gaan heen om olie te kopen. Maar in die tijd nadert de bruidegom. De wijze maagden voegen zich bij de blijde vrienden die hem volgen. Weldra is men bij zijn huis aangekomen. De deur wordt geopend, allen gaan binnen en bevinden zich spoedig in de feestzaal, waar nu eerst recht de vreugde een aanvang zal nemen. Doch daar komen ook de andere maagden, die geen olie meegenomen hadden, aan. Zij hadden zich gehaast zoveel zij konden, want zij wilden ook graag aan het feest deelnemen. Doch als zij bij het huis van de bruidegom zijn aangekomen, zien zij dat de-deur reeds gesloten is. Zij gaan evenwel nog niet direct terug. Zij wachten en hopen nog toegang tot de bruiloftszaal te krijgen. Zij kloppen op de deur en roepen: Heere, heere, doe ons open ! Doch het baat hen niet. De deur blijft gesloten. Zij hebben bruid en bruidegom geen eer bewezen, weinig belangstelling getoond: toen het bruidspaar aankwam waren hun lampen immers niet eens in orde ? Nu wordt hun de toegang tot de feestzaal geweigerd. Ik ken u niet, roept de bruidegom hen toe. Hoe zij ook kloppen en roepen, de deur wordt niet meer opengedaan. Terwijl binnen de vreugde begint en meer en meer toeneemt, moeten zij buiten blijven. Wie in deze gelijkenis met de bruidegom wordt bedoeld, behoeft wel niet gezegd te worden. Herhaaldelijk wordt in de Schrift de Heere Jezus onder die benaming afgebeeld. De onverwachte komst van de bruidegom leert ons hoe het gaan zal als Hij komt op de wolken des , hemels, om te oordelen de levenden en de do- i den. Maar ook de maagden, waarvan vijf wijs en vijf dwaas worden genoemd, de lampen, de olie, het licht enz., alles heeft waarde en betekenis met betrekking tot geestelijke zaken. De kanttekening bij het eerste vers is hierin een be-' trouwbare gids en in de'korte inhoudsopgave boven het hoofdstuk zeggen onze vaderen wat de hoofdzaak is van hetgeen hier uitgebeeld wordt. Zij leren dat Christus in deze gelijkenis wederom vermaant tot waken tegen Zijn toekomst. Dit is gegrond op vers 13, waar we lezen dat de Heere Jezus deze vermaning ter toepassing op het gemoed van Zijn discipelen drukte: Zo waakt dan, want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal. Daarop aansluitend ging de Heere voort met Zijn onderwijs. Door een andere gelijkenis spoorde Hij nog verder aan tpt waakzaamheid. Nu nam Hij het beeld van talenten, waarmee Hij kennelijk het doel had de Zijnen tevens tot getrouwe arbeid gedurende de wachtenstijd op te wekken. Het Koninkrijk der hemelen is hier gelijk een mens, die buitenslands reizende, zijn dienstknechten riep en hun zijn goederen overgaf (Math. 25:14). Zij ontvingen ieder een grote som gelds. De één ontving vijf talenten, de .andere twee en de derde één talent. De getrouwe dienstknechten maakten grote winst, zelfs honderd procent. De rente was in die tijd zeker hoog en de heer was lang weggebleven. Maar de derde deed met het geld niets. Hij begroef het in de aarde. Hij beging geen misdaad in de zin dat hij diefstal pleegde. Maar hij verstond zijn roeping als dienstknecht niet en dat was zijn tekortkoming. Waarom verzuimde hij zijn plicht ? De oorzaak is niet ver te zoeken. Hij was „boos en lui" (vers 26). In zijn binnenste overlegde hij: AUes wat ik zou kunnen verdienen is toch niet voor mijzelf, maar voor mijn meester. Wanneer hij straks terugkomt zal hij mij wellicht nog verwijten dat ik niet genoeg geld voor hem verdiend heb. Misschien dacht hij ook wel: Waarom heeft (hijn heer mij maar één talent foevertrouwd ? Waarom kreeg ik niet evenveel als de anderen ? Hoe het zij, hij wist dat hij zou moeten werken, bezig moest zijn, zich moest inspannen, wilde hij het kapitaal van zijn meester doen aanwassen. En van werken en inspanning had hij een afkeer. Hij beminde de ledigheid, het genot en de rust. Welnu, zijn meester is buitenslands en komt waarschijnlijk vooreerst niet terug. Welk een uitnemende gelegenheid om het er van te nemen en een gemakkelijk leven te leiden ? Hij zal zijn geld in de aarde verbergen; dan loopt hij ook geen gevaar, het in de handel te verliezen. Straks zal hij zijn heer teruggeven wat deze hem toevertrouwde ... De meester is teruggekomen. Hoe verlangend zijn de getrouwe dienstknechten verslag te geven over

hetgeen zij met het geld hebben kunnen doen. Zij ontvangen beide hetzelfde antwoord. De heer spreekt niet over de hoeveelheid die zij hebben gewonnen, maar hij prijst hen dat zij getrouw zijn geweest. Zij worden rijk beloond. Over weinig zijt gij getrouw geweest, zo mogen zij horen, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren. Daar nadert ook de luie dienstknecht. Men zou denken dat hij met schaamte en zelfverwijt voor zijn heer verschijnt, maar neen, hij gedraagt zich hooghartig. Ja hij ontziet zich niet om zijn meester van hardheid te beschuldigen, Ik kende u, zegt hij, dat gij een hard mens zijt. Op zijn traagheid stapelt hij dus nog verregaande onbeschaamdheid. Maar zijn heer neemt met die verklaring geen genoegen. Als gij dan wist, zo voegt hij de ontrouwe knecht toe, dat ik hard en streng ben, waarom hebt gij dan mijn geld dan niet op intrest gezet ? Wanneer gij het den wisselaars gedaan hadt, zou ik het mijne met woeker weergenomen hebben. Zijn heer doorziet dus wat de oorzaak van het plichtsverzuim van deze knecht geweest is en nu zal hij zijn straf niet ontgaan. Het talent, dat hem toevertrouwd was, wordt hem ontnomen en wordt gegeven aan de trouwe dienstknecht, die vijf talenten gewonnen had. En de boze, luie dienstknecht wordt geworpen in de buitenste duisternis, waar wening zal zijn en knersing der tanden. Hoe ernstig wijst de Heere Jezus in deze gelijkenis op de dure verplichting die op alle mensen rust. De talenten geven zonder twijfel te kennen de gaven, waarmee Hij een ieder bedeelt. Hij eist dat met die gaven gewoekerdt wordt en die eis is niet onrechtvaardig. Hij eist niet meer dan Hij gegeven heeft. Het loon dat aan de getrouwen toegekend zal worden, is buitengewoon groot. Laten we echter nooit vergeten dat de Heere die beloning uit genade schenkt en niet naar verdiensten. Degenen, die aan de derde man uit de gelijkenis gelijk zijn, zuUen hun straf niet ontgaan. De oimutte dienstknecht wachtte een vreselijk lot. Het vonnis kan naar' recht niet anders zijn dan een uitgeworpen worden in de buitenste duisternis. Zoals bij de getrouwe dienstknechten de gelijkenis overgaat naar de zaak zelf, zo ook hier. Duisternis is troosteloos en schrikkelijk. In duisternis kan niemand werken, een gepaste straf dus voor een luie dienstknecht. En de buitenste duisternis legt er de nadruk op een buitengesloten worden van het licht des hemels en de vreugde des Heeren, waarin de getrouwe dienstknechten mogen ingaan.

Vragen:

571. Zouden in de gelijkenis van de voorzichtige huisbezorger de herders en leraars der gemeenten worden afgebeeld ? (Matth. 24 : 45)

572. Hoe moeten we de beeldspraak verklaren van de dienstknecht die in zijn hart begon te zeggen: Mijn heer vertoeft te komen ? (Luk. 12 : 45)

573. Kunt u verklaren dat door de wijze en dwaze maagden de staat van de zichtbare kerk wordt voorgesteld ?

574. Welke betekenis heeft de olie die de wijze maagden meenamen in hun vaten ?

575. Hoe moeten we het sluimerig worden en het in slaap vallen van de maagden verklaren ?

576. Wordt hier geleerd dat er nog mogelijkheid is om bekeerd te worden als Christus' komst door een geroep wordt aangekondigd ? (zie Matth. 25 : 9).

577. Welke lering ligt er in hetgeen we lezen van de maagden dat zij, terugkomende, riepen: Heere, heere, doe ons open ?

578. Wat wordt ons in de gelijkenis van de talenten aanschouwelijk voorgesteld aangaande het besteden van de gaven, welke God aan de mensen verleend heeft ?

579. Toon nog nader aan dat er geen verontschuldiging is aan te voeren voor de knecht die slechts één talent had ontvangen.

580. In welk opzicht vertoont de veroordeling van de luie dienstknecht overeenkomst met het vonnis dat God over - alle goddelozen zal uitspreken?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 1978

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE Bijbelse Geschiedenis 161

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 maart 1978

De Wachter Sions | 8 Pagina's