Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE Bijbelse Geschiedenis 167

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE Bijbelse Geschiedenis 167

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 589 en 590.

589. Er zijn tal van teksten in de H. Schrift, waarin de ondragelijke staat der verdoemden tot uitdrukking komt. We lezen in Matth. 13 : 42 van een geworpen worden in de vurige oven, waar wening zal zijn en knersing der tanden. Openb. 19 : 20 noemt het een poel des vuurs, die met sulfer brandt en Mark. 9 : 44 een plaats waar de worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt en volgens Matth. 8 : 12 is het een uitgeworpen worden in de buitenste duisternis. Het spreekt vanzelf dat verscheidene van deze omschrijvingen in beeldspraak de afgrijselijke toestand in de hel uitdrukken, niet omdat het er minder erg zou zijn maar juist andersom. De werkelijkheid gaat onze bevatting ver te boven. Het vonnis over de goddelozen dat de Heere Jezus Zijn discipelen in Zijn rede op de Olijfberg bekend maakte luidde: Gaat weg van Mij, gij vervloekten ! in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereidt is (Matth. 25:41). Zij zuUen dus de* vloek ondergaan welke de duivel bereid is, en we weten dat van de boze geesten vaststaat dat zij reeds lang zonder enige hoop op verlossing naar de rampzaligheid verwezen zijn. Isaac Ambrosius, een Engels Godgeleerde uit de zeventiende eeuw, heeft elk onderdeel van dit vonnis buitengewoon aangrijpend verklaard. Laat mij toe, zegt hij, dat ik de woorden van de Rechter een weinig zal uitbreiden. Zo haast zal Christus het vonnis niet beginnen: Gaat weg van Mij, of mij dunkt, ik hoor de goddelozen daartegen zeggen: Hoe, van U weg te gaan ? O, Christus, Gij zijt alle dingen en daarom: U verloren, alles verloren; Gij zijt het hoogste goed en daarom U te missen, is het hoogste kwaad; Gij zijt de volkomen rust der ziel, van U verstoten te worden, is de aller-, wreedste scheiding. Wij waren gemaakt naar Uw beeld, o scheid ons toch niet van ons heerlijk patroon. Weg, weg ! zal Christus zeggen, gij hebt geen deel in Mij, noch in Mijn verdiensten en spreekt noch bidt Mij nooit meer, maar gaat weg van Mij. Maar indien wij moeten weggaan, zij zouden daar tegen mogen zeggen, zo geeft ons tenminste Uw zegening, eer wij weggaan; Gij hebt voorraad genoeg van zegeningen en wij hopen dat Gij nog een enige voor ons zult over hebben. Neen, gaat weg van Mij, gij vervloekten, ontvangt in plaats van zegening de volle vloek van uw Vader. Gij waart zeer verkwistende en ongehoorzame kinderen; gij hebt hèm gevolgd, die Mijn eerste vloek gehad heeft, en deelt nu de vloeken met hem; vervloekt zijt gij in uw zielen en in uw lichamen, in uw gedachten en in uw woorden, in de gruwelen uwer zonden en in de gesel van uw straffen. Maar, indien wij van U moeten weggaan, en vervloekt weggaan, zo stelt ons toch een bekwame en gevoeglijke plaats, in welke wij mogen ingaan; schep een zeker vruchtbaar land, en laat een goddelijke zon hetzelve dagelijks beschijnen; laat het hebben een zoete en gezonde lucht, voorzien met vruchten, bloemen en allerlei gedaanten en kleuren, gun ons de verscheidenheid der schepselen tot ons gebruik. O, indien wij van U moeten weggaan, die de Bron en Fontein van hemelse zoetigheden zijt: gun ons enige volheid van aardse wellusten, die enigszins de pijn van ons verlies mogen vergoeden; spreek maar één woord, en zo een plaats zal terstond opkomen en zich vertonen. - Neen, gaat weg van Mij, gij vervloekte, in het vuur, hoewel het vuur natuurlijkerwijs de geesten niet brandt, zo zal Ik nochtans dit vuur boven zijn natuur verheffen, gij hebt gezondigd tegen de natuur, en Ik zal u straffen boven de natuur. Vuur, helaas dat wij ooit geboren zijn, wie kan in het vuur duren ? Maar, zo wij in het vuur moeten, laat het vonnis slechts voor een zeer korte tijd zijn; blus het vuur ten eerste uit, een half uur daar een zeer lange tijd schijnen. - Neen, gaat weg van Mij, gij vervloekte, in het eeuwige vuur: het is een onuitblusselijk vuur. Zo lang als Ik God zal zijn, zal het duren en wanneer Ik zal ophouden gelukzalig te zijn, dan zult ook gij ophouden ellendig te zijn. O wee ons ! W^at ? gedurig in het vuur te zijn, zonder einde of hoop van einde ? Doch, beschik ons dan enige troosters, wiens zachte en zoete woorden onze pijn mogen verzachten, of enigszins de scherpste snede van onze uiterste ellendigheid verstompen. O, laat de engelen ons vermaken met gezangen van lofzangen van U en Uw gelukzaligheid, opdat wij hier ter afleiding mogen horen verhalen hetgeen anderen volkomen bezitten. Neen, neen, gaat weg van Mij, gij vervloekte in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is; deze zullen uw troosters zijn, die in uw ellendigheid zullen triumferen, deze, die uw dodelijke en gezworen vijanden zijn, die u zuUen weten te zeggen door welke bedriegerijen en bijwegen zij u van Mij hebben afgeleid en die u alle uren nieuwe namen zullen geven van beschimping en schrikkelijke bespotting. O, onverdragelijk vonnis en nochtans in een eindeloze eeuwigheid onherroepelijk. O, ik schrik zelfs over het noemen van dit vonnis en o, wat zullen zij doen, over welke het gaan zal ? . . . O gekrijt en schrikkelijk geroep, waarmee zij in hun heengaan de lucht zullen vervullen ! O, dat wenen en wringen der handen. O, dat mistroostig brullen ! O, dat afgrijselijk kermen, vervullende de hemel, de aarde en de hel. Maar ik zal hen niet verder volgen; zo haast zullen zij niet vallen in de grondeloze afgrond, of terstond zal die zijn mond achter hen toesluiten; en daar moet ik hen laten. (Uit: „Het zien op Jezus" 5e boek, I§ 6).

590. De staat van de rechtvaardigen zal volgens het getuigenis van Christus in Matth. 25 allerheerlijkst zijn. Degenen, die aan Zijn rechterhand staan zal Hij toespreken met de naam: Gezegenden Mijns Vaders. Met die naam wordt uitgedrukt dat zij dierbaar zijn in Gods oog en door Hem worden bemind. Het is een uitdrukking die van ouds gebruikt werd om Gods genade te roemen, welke Hij onverdiend aan de mensen bewezen heeft. Zelfs personen, die van de ware, godsvrucht afkerig waren, gingen van dat beginsel uit. Zo lezen we van Laban, dat hij de knecht van Abraham uitnodigde met de woorden: Kom in, gij gezegende des Heeren (Gen. 24 : 31). Bij dergelijke lieden kwam het besef dat al het goede van Gods zegen afkomstig is, slechts voort uit natuurlijke godskennis, maar als in de oordeelsdag tot de uitverkorenen gezegd wordt: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, dan zijn zij waarlijk gezegend. Wegens de overtreding van Gods geboden waren zij waardig vervloekten te worden genoemd, maar omdat de Zaligmaker voor hen betaald heeft aan het recht Gods, verkrijgen zij de zegen. Daarom kon Paulus spreken van de kroon der rechtvaardigheid, welke de rechtvaardige Rechter hem geven zal. De zegening, die de uitverkorenen verkrijgen is geen verdiend loon, maar een door genade om Christus' wil toegewezen loon. (Zie ook onze Heid. Cat., Zondag 24). Tot hen zal gezegd worden: K.omt. . . beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Zoals tot de goddelozen gezegd zal worden: Gaat weg ! . . . mogen zij het liefelijke woord: Komt ! .. . horen. Zij worden geroepen de zegening, die voor hen was weggelegd, ten volle in ontvangst te nemen. De Heere spreekt van een Koninkrijk om hierdoor aan te geven de eer, de genoegens en de schatten die hun deel zullen zijn. Zij zullen geleid worden met alle blijdschap en verheuging, zij zullen ingaan in des Konings paleis. Iii de' laatste hoofdstukken van de H. Schrift kunnen we lezen hoe aan de apostel Johannes de heerlijkheid van de hemelstad werd getoond. Hij zag

dat het nieuwe Jeruzalem twaalf poorten had, welke niet gesloten worden des daags, want aldaar zal geen nacht zijn. De stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars ... En geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn; en de troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen, en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn . . . Het geloof is er verwisseld in aanschouwen. Zij zullen daar de allerinnigste gemeenschap hebben met God-Drieënig, zij zullen Hem volmaakt liefhebben en Hem gehoorzamen en dienen. Zij zuUen in aanbidding de goddelijke deugden en werken bewonderen en er zich in verlustigen. Voornamelijk zullen zij het werk der verlossing verheerlijken, hetwelk hun Bruidegom en Koning voor hen heeft volbracht. Gelijk een bruidegom na de bruiloft zijn bruid naar zijn eigen huis leidt om daar met elkander te leven en samen te wonen, zo zal Christus de Zijnen brengen in het huis Zijns Vaders. Evenals de verschrikkingen der rampzaligheid onze bevattingen te boven gaan, zo geldt voor het geluk der volmaakte rechtvaardigen, gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebhen (1 Kor. 2 : 9). Er zullen wel graden in heerlijkheid zijn, toch zal daar niemand ooit last van hebben, want ieder zal vol zijn van de heerlijkheid Gods. Zij zullen daar ook met velen zijn, want het zal een schare zijn, die niemand tellen kan. Zij zullen óok elkander kennen en in onderlinge vriendschap bijeen zijn. Ook de heilige engelen zullen gedurig in hun gezelschap verkeren en hen dienen. Zo zullen zij met onuitsprekelijke blijdschap de sabbat der eeuwige rust vieren. Christus zal het Koninkrijk overgeven aan de Vader. Hij zal ophouden het werk van Voorbidder te doen. Het zal alsdan in eeuwigheid in gedachtenis blijven dat Hij Middelaar voor Zijn kerk geweest is en dat Hij haar met Zijn bloed gekocht heeft. Alle tongen zullen Hem voor Zijn weergaloze liefde eeuwig roemen, zeggende: Hem, Die ons heeft liefgehad, en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed, en Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader; Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid Amen. (Openb. 1:5-6).

Gij zaagt Uw strijd bekronen Met gaven tot der mensen troost. Opdat zelfs 't wederhorig kroost Altijd bij U zou wonen. Ps. 68 : 9 (ged.)

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1978

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE Bijbelse Geschiedenis 167

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 april 1978

De Wachter Sions | 8 Pagina's