Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN CEFAS GEZIEN. VI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN CEFAS GEZIEN. VI

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En dat Hij is van Cefas gezien.” 1 Kor. 15 : 5a.

Daarin zouden bevestigd worden Zijn eigen woorden: „Ik ben de Opstanding en het Leven, Die in Mij gelooft zal leven al ware hij ook gestorven." „Ik heb macht Mijn leven af te leggen, Ik heb ook macht hetzelve wederom te nemen." Voor Zijn Kerk zou Hij blijken te zijn het Hoofd, de Borg en de Middelaar. Als Hoofd vertegenwoordigende Zijn ganse uitverkoren Kerk. Dit reeds in de stilte der nooit begonnen eeuwigheid, in die Raad des Vredes, dat Verbond der Verlossing. Maar ook in de tijd toen Hij „vlees en bloed", d.i. de nienselijke natuur aangenomen had. Doch Hij wilde ook borgen, d.i. Borg zijn. Hij v/ilde voldoen, wat voldaan moest worden. Lijden wat geleden moest worden. Volbrengen wat volbracht moest worden. Dragen wat gedragen moest worden. Hij wilde de eisen Gods naar recht en wet aanvaarden en door Zijn dierbare Borg-tochtelijke arbeid alles ondergaan, op Hem neer doen komen, uitgedrukt in Zijn lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid. Hij moest het verdienen, verwerven. En wel zo, dat er een toepassing op zou kunnen "volgen en dus de uitverkoren Kerk de zoete en zalige vrucht van Zijn Borg-tochtelijk lijden en sterven er van en er uit hebben mocht. M.a.w.: de kracht van Christus' lijden en sterven in de vereniging met Zijn opstanding uit de doden. Doch ook opdat Hij in dit alles voor Zijn Kerk zou (kunnen) zijn de Middelaar. Middelaar van verzoening en voorspraak. „In Denwelken wij hebben de verzoening door Zijn bloed, nl. de vergeving der zonden en misdaden." O, wat ontsluit zich hier een ruim veld wat de Kerk nu in en door Hem mag hebben. Die vrije toegang tot de troon der genade, zodat het een Paulus deed uitroepen: , , Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd." (Hebr. 4 : 16). En: „Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, „onze harten gereinigd zijnde van de kwade consciëntie, , en het lichaam gewassen zijnde met rein water." (Hebr. 10 : 22). O, zijn dit geen dierbare en kostelijke zaken voor Zijn „Cefassenvolk" en dat het dan in al die wegen gekend en ervaren mag worden: En dat Hij is van Cefas gezien ? !

Daar heeft de Heere Jezus Zelf blijk van gegeven. Reeds in de vroege morgen van de dag der opstanding. Hij heeft Zich in die veertig dagen, tussen opstanding en hemelvaart, „levend" vertoond met vele gewissen kentekenen, zijnde van hen „gezien" en „sprekende" van de dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan. Dat heeft Hij gedaan aan enige vrouwen, ook zo persoonlijk aan Maria Magdalena alleen, maar ook zo persoonlijk aan Simon Petrus (Cefas). Naar Markus 16 : 7 weten we dat Petrus (Cefas) speciaal genoemd wordt dat hij het ook weten zal, want we lezen er van: , , Doch gaat heen, zegt Zijn discipelen èn Petrus, dat Hij u voor gaat naar Galilea." En aan de avond van de dag der opstanding, daarvan lezen we (Luk. 24 dat de discipelen tot de verblijde Emmaüsgangers zeiden: „De Heere is waarlijk opgestaan en is van Simon gezien." Ofschoon er niets naders over medegedeeld wordt mogen wij toch besluiten dat de Heere in de middag aan Simon Petrus (Cefas) verschenen is. En dat heeft allemaal ongetwijfeld zijn betekenis. Staat van deze Cefas dan niet met zoveel woorden beschreven „hoe en wat" zich in dat onderhoud voor gedaan heeft, wat er gezegd is, van bijv. een Thomas zoveel te meer. Doch wij mogen dit wel opmerken, en dat zal altijd maar weer het meest verstaan en gekend mogen worden door hen, die ook in een diepe weg gekomen zijn van afwijken van de Heere, denk bijv. aan David en aan psalm 51, die weten van „het naar buiten gaan en bitterlijk wenen". Ach, hoe zal • ook in dat gesprek onder „vier ogen", als we het eens zo mogen noemen, gesproken zijn door de Heere èn „geweend" door Simon Petrus (Cefas), maar dan tranen van waarachtig berouw, van heilige zielsverwondering, zie hoe een boeteling pleit, om dan te ontvangen genade tot vergeving en verzoening. Tranen, waarin die zoetigheid liggen mag, waar gesmaakt mag worden de liefde van Hem, die de Zijnen liefgehad heeft tot iri de verachtelijke en smadelijke en smartelijke dood des kruises. Voor hèm (Cefas) geleden, gekruisigd, gestorven, begraven, opdat het zou zijn in Zijn kracht „met Hem opgestaan", door Hem verzoening met God en een delen in die vrede, die alle verstand te boven gaat. We menen te mogen opmerken, dat Cefas al een voorsmaak gehad zal mogen hebben van datgene, waar Christus van gesproken had: waartoe Hij opgestaan was en waartoe Hij zoude opvaren.

Was het tot blijdschap voor de discipelen, waarvan zij de blijken gaven aan de Emmaüsgangers en zeiden: De Heere is waarlijk opgestaan en . . is van Simon gezien, wat mag het dan niet tot blijdschap strekken voor de Kerke Gods voor alle tijden als het naar Paulus' woord is: En dat Hij is van Cefas gezien. Van Cefas ! Gij zijt Simon, gij zult genaamd worden Cefas. Zo mag er een volk zijn voor wien het innerlijk geen onbekende en ongekende zaak blijft. Hij wordt van hen

gezien omdat Hij Zich aan en in dat volk is komen te openbaren. Hoe Hij dat volk van God geschonken is tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing. Ze mogen Hem „zien" in het licht der nooit begonnen eeuwigheid; zien, zoals Hij reeds aangekondigd is door de engel Gabriel aan Maria. Zo mocht een Elisabeth met het oog des geloofs Hem zien, horende de groetenis van Maria, dat het haar deed getuigen: „En vanwaar komt mij dit, dat de moeder MIJNS Heeren tot mij komt ? " Hoe mochten de herders Hem aanschouwen na de boodschap ontvangen te hebben van de engel: Heden is u geboren de Zaligmaker. Hoe een Simeon hoe een Anna, enz. en dat ook reeds tot troost voor Gods Kerk op aarde. Hoe is Hij gezien in de prediking en in het doen van tekenen en wonderen. Hoe in Zijn dierbaar borg-lijden en - sterven. Ook in die weg Zijner vernedering moest het oog des geloofs er op gericht worden, Hij geopenbaard, om Hem als de Middelaar te aanschouwen. Middelaar Gods en der mensen. God en Mens, in enigheid des waren Persoons. Zijn heerlijkheid zien als door de tabernakel Zijns vleses. Doch nu als de „opgewekte" door Zijn hemelse Vader. Hij als het Hoofd en de Borg

Zijner Kerk gerechtvaardigd en de Kerk in Hem. „En Hij is voor allen (Zijn uitverkorenen) gestorvenen opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is" (2 Kor. 5 : 15). Delend in de weldaden, schrijft Paulus: „Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft ((Kol. 2 : 12)." En gelijk we lezen in Ef. 2: „Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden). En heeft ons mede opgewekt, en heeft ons mede gezet in den hemel in Christus Jezus; Opdat Hij zoude betonen in de toekomende eeuwen den uitnemende rijkdom Zijner genade, door de goedertierenheid over ons in Christus Jezus."

En dat Hij is van Cefas gezien. Ook nog weer zo in het bijzonder aan de zee van Tiberias in het tot driemaal toe ondervraagd zijn: Hebt gij Mij lief ! ? Hij mocht het zeggen, hij kon het zeggen: Ja, Heere, Gij weet. . . Heere, Gij weet alle dingen. Gij weet, dat ik U liefheb. De Heere was hem verschenen. Hem, Simon-Petrus, Cefas.

Is het Paulus, die de gemeente van Korinthe er op wijst als een-getuigenis van de zekerheid der opstanding van alle mensen, wijzende op de opstanding van Christus uit de doden en zegt: En dat HIJ is van Cefas gezien. Cefas (Petrus) zelf getuigt er ook van: „Belangende Jezus van Nazareth, hoe God Hem gezalfd heeft met den H. Geest en met kracht; Welken het land doorgegaan is, goeddoende en genezende allen, die van de duivel overweldigd waren; want God was met' Hem. En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft, beide in het Joodse land en te Jeruzalem; Welken zij gedood hebben, Hem hangende aan een hout. Dezen heeft God opgewekt ten derde dage en gegeven dat Hij openbaar zou worden. Niet al de volke, maar de getuigen, die van God tevoren verkoren waren, ons nl. die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij de doden was opgestaan. En heeft ons geboden den volke te prediken en te betuigen, dat HIJ is Degene, Die van God verordineerd is tot een Rechter van levenden en doden." (Hand. 10). O, hoe mocht Petrus (Cefas) schrijven aan al die (geestelijke) vreemdelingen en verstrooiden, aan die uitverkorenen naar de voorkennis Gods des Vaders: „Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die, naar Zijn grote barnihartigheid, ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, „door de opstanding van Jezus Christus uit de doden." . . „In Welken gij u verheugt, nu een weinig tijds (zo het nodig is) bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen: . . Den welken gij niet gezien hebt (naar het vlees) - (vgl. Thomas - Joh. 20 : 29); en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met „een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde"; verkrijgende het einde uws geloofs, nl. de zaligheid der zielen. O, dan is er nog een volk op aarde dat bij tijden en ogenblikken wel eens over dood en graf heen mag krijgen te blikken en in dat „heilig zielsverlangen" te mogen verkeren: Het einde uws geloofs, nl. de zaligheid der zielen. En doet het dat volk wel eens zingen met de dichter van de oude dag: Maar blij vooruit-zicht dat mij streelt ! Ik zal ontwaakt. Uw lof ontvouwen, U in gerechtigheid aanschouwen. Verzadigd met Uw Godd'lijk beeld (Ps. 17 : 8). Dan zal Hij gezien worden zoals Hij is, door . . . Cefas, door . . . Paulus, door ... al de Zijnen, gekocht met prijs van Zijn dierbaar hartebloed. De van eeuwigheid verkorenen. Gij o Lam, hebt ons Gode gekocht met Uw bloed.

„En dat Hij is van Cefas gezien, daarna van de twaalven. Daarna is Hij gezien van rneer dan vijf honderd broederen op eenmaal, van welke het merendeel nog overig is en sommigen ook zijn ontslapen. Daarna is Hij gezien van Jacobus, daarna van al de apostelen. En . . . ten laatste van allen ... is Hij ook van , , mij" gezien, als van een „ontijdig geborene". Mij, de minste der apostelen, die niet waardig ben een apostel genaamd' te worden, daarom (om) dat ik de „gemeente Gods" (Gods volk) vervolgd heb. Doch . . . „door de genade Gods" ben ik dat ik ben; en Zijn genade, die aan mij bewezen is, is niet ijdel (ledig, doelloos) geweest . . . !"

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 1978

De Wachter Sions | 8 Pagina's

VAN CEFAS GEZIEN. VI

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 1978

De Wachter Sions | 8 Pagina's