Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET BOKE RUTH XXXII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOKE RUTH XXXII

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

meditatie

„De Heere vergelde u uw daad en uw loon zij volkomen, van den Heere, den God Israels, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen !"

Ruth 2 : 12.

„Eert uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de Heere, uw God geeft", luidt het vijfde gebod. Wanneer dat gebod in ere werd gehouden, wat zou het er dan anders uitzien in ons vaderland.

Welk een ontering van het ouderlijk gezag is er allerwege waar te nemen. Welk een verzet tegen allen, die over ons gesteld zijn komt in het burgerlijk leven openbaar. Liefde, eerbied en gehoorzaamheid wordt geëist ten opzichte van onze ouders. Niet alleen omdat het onze ouders zijn, maar omdat het God beheft, ons door hun hand te regeren. De belofte, die daaraan verbonden is heeft Ruth mogen ervaren. Zeker is het dat wij uit en van ons zelf niets kunnen verdienen, daar we dagelijks de schuld meerder maken. Doch het is de goedertierenheid des Heeren dat Hij hetgeen wat Hij Zelf werkt, of de ziel door de Heilige Geest werkende maakt, genadig wil belonen.

„En uw loon zij volkomen van den Heere", voegt Boaz er aan toe. Het wil zo veel zeggen als: uw loon moet volkomen zijn. God doet geen half werk en geeft ook geen half loon. Uw loon zij volkomen van de Heere. Ach, als de Heere haar loon gaf naar haar werken en vergold naar de zonden en ongerechtigheden, dan kon zij als zulk een vreemde bijwoner wel bevreesd zijn voor haar toekomst. Doch Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Ook rangschikt Hij hen niet naar afkomst, maar naar Zijn vrijmachtig welbehagen, gelijk geschreven is: „Jakob heb Ik lief gehad en Ezau heb Ik gehaat". Rom. 9 : 13. Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen ? Zo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn. Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet aUe dingen schenken", Romeinen 8 : 31, 32. Zo is God voor Zijn volk ge-weest van eeuwigheid. Daarom moet de Kerk zalig worden naar Gods wil en welbehagen. En zij kan op rechtsgronden zalig worden, omdat God aan Zijn onkreukbaar recht liet voldoen, door Zijn eigen Zoon niet te sparen, maar om Hem voor ons allen over te geven, roept de apostel uit: Voor ons allen, dat wil zeggen: voor de ganse Kerk. Zo was Ruth het voorwerp van Gods eeuwige Üefde. Niet omdat zij Moab verliet en met Naomi optrok, want de verkiezing is niet uit een voorgezien geloof en goede werken. De vrucht van de eeuwige liefde Gods komt hier openbaar bij Ruth in hetgeen God in haar werkt en genegen toe maakt, en uit genade beloont. Wat zou een mens die onder de overtreding ligt en tienduizend talenten schuldig en niets heeft om te betalen, nog loon verwachten door verdiensten. Al deden wij alles wat wij schuldig waren, en wat onze plicht is, zo zijn we nog maar onnutte dienstknechten. Nu is het wel zo, dat we de zaligheid liever willen verdienen, dan als een geschonken erfenis ontvangen. We liggen van nature wel in een verbroken werkverbond, maar daarom zijn we nog maar zo niet uitgewerkt. Van binnenuit zal dat werkverbond ook eens verbroken moeten worden. Nu is het dat we er met ons werk tussen zitten of niet. Het is een wonder als het nog eens mag gebeuren, dat we er met ons werk buiten gezet worden. Nu degene, die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Doch degene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid. Romeinen 4:4-5.

Het is de wens van Boaz dat de Heere haar daad zou vergelden. „En uw loon zij volkomen van den Heere". Dat is dus loon uit genade. God schenkt dus genade die Hij niet verpHcht of schuldig is te geven.

Ambrosius schrijft: „De een is het loon milddadigheid en genade, een ander van de deugd, een ander van de vergelding der arbeid, zodat al wat God ons schenkt nooit is om onze werken, maar op Gods genade. Die ons door Zijne goedheid als een beloning van ons werk vereert.

En dit is de goedheid van God dat Hij, daar wij niets verdienen. Zijn eigen werk in ons nog als met Zijne goedheid en gunst schijnt te belonen, evenals of wij zulks waarlijk verdienen, daar het geen werkloon onzer verdiensten, maar een enkele goedheid van God is, die Hij op ons werk laat volgen", aldus Ambrosius.

Zo lezen we meer in de Heilige Schrift van loon als een gave. Met de geboorte van Issaschar zeide Lea: „God heeft mij loon gegeven". Tot Abraham sprak de Heere: „Vreest niet Abram ! Ik ben U een schild, uw loon zeer groot".

Zo is er loon voor het tegenwoordige en het toekomende leven. „Verblijdt en verheugt u; want uw loon is groot in de hemelen". Matth. 5 : 12. Dat wenste Boaz Ruth ook toe, dat God haar opoffering voor Hem en haar schoormioeder, het verlaten van haar vaderland, ouders en alles wat zij in het land Moab had, rijkelijk wilden, vergelden.

De wens van Boaz vindt zijn grond niet in het werk dat Ruth had volbracht. Het was Boaz duidelijk, dat het Ruth om God begonnen was. Boaz wist meer van Ruth af, als zij erg in had. En al ging zij nog op in haar werk (waar we nog wel op terug komen) het werk Gods in haar ziel vond haar weerklank bij Boaz. Zou de Heere haar edele daad en vurige begeerten naar Hem niet vervullen ? Hij was het, Die nooit tot het zaad Jacobus zegt: „Zoek Mij tevergeefs". Hij is toch een Beloner van degenen die Hem zoeken. Christus heeft tot Zijn discipelen gezegd: „Er is niemand die verlaten heeft huis, of broeders of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akker, om Mijnentwil en des Evangelies wil, of hij ontvangt honderdvoud, nu in dezen tijd, huizen, en broeders, en zusters, en moeders, en kinderen, en akkers, met de vervolgingen en in de toekomende eeuw het eeuwige leven". Dat loon wenst Boaz Ruth toe. En dat was haar innerlijke begeerte. Zo sprak Boaz naar haar hart. Hij heeft haar gang vanuit Moab verklaard. Tot de Heere heeft zij zich gewend, haar hart en leven aan Hem gewijd, en nu zal haar loon ook volkomen zijn van de Heere. En dat voor tijd en eeuwigheid. Voor nu en voor het toekomende leven. Wat het doel is van Boaz ten opzichte van Ruth heeft hij geheel op de achtergrond gehouden. Hij heeft haar aangesproken als een dienstmaagd des Heeren. „En uw loon zij volkomen van de Heere, den God Israels, onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt om toevlucht te nemen". Boaz laat haar weten hoever zij ge-

komen is. Dominee Fraanje drukte wel eens uit: „Ze mogen weten, wat ze van God ontvangen hebben, maar niet zonder te weten wat ze te kort komen".

Nu, dat mocht Ruth van Boaz ook weten. „Onder Wiens vleugelen gij gekomen zijt toevlucht te nemen". Zij was gekomen tot de Heere, de God van Israël toevlucht te nemen, en op Hem haar vertrouwen te stellen. Hier wordt op figuurlijkerwijs van vleugelen gesproken. Daar God niets lichamelijks heeft, zo heeft Hij ook geen vleugelen. Toch op een zinnebeeldige wijze worden in de Heilige Schrift aan Hem lichaamsdelen toegeschreven.

Doch dat is om de uitwerking van Zijn macht, hetzij tot stiraf van Zijn vijanden of .tot tuchtiging van Zijn volk, of ook in het beschermen van Zijn volk, op duidelijke wijze kenbaar te maken. De vleugelen, waaronder Ruth een toevlucht mocht vinden, wijzen op een veilige beschutting.

Van zulk een beschutting of schuilplaats lezen we gedurig in Gods Woord. „Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen", Ps. 91 : 4. „Gelijk vliegende vogelen, , alzo zal de Heere der heirscharen Jeruzalem beschutten, beschuttende zal Hij haar ook verlossen, doorgaande zal Hij haar ook uithelpen". Jesaja 31 : 5.

In het beschermen van Israël tegen de Egyptenaren had de Heere Zijn volk als met vleugelen der arenden gedragen. Exodus 19 : 4. En in Deut. 32 : 11 - 12 waar Mozes de man Gods Israël wijst op de leiding en bewaring des Heeren in de weg die achter hen lag, roept hij uit: „Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken. Zo leidde hem de Heere alleen en er was geen vreemd God met hen".

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's

HET BOKE RUTH XXXII

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 augustus 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's