Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE Bijbelse Geschiedenis 245.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE Bijbelse Geschiedenis 245.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De kamerlling uit Morenland.

Vragen 851 t.m. 860.

Toen Filippus in Samaria enige tijd het Woord verkondigd had, werd hij op een zeer zeldzame aanwijzing van 's Heerenwege opgewekt tot een bepaalde taak. We lezen in Hand. 8 daarover: En een engel des Heeren sprak tot Filippus, zeggende: Sta op en ga heen tegen het zuiden op den weg, die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, welke woest is (vs. 26). Op welke wijze de engel zich aan Filippus geopenbaard heeft, meldt de Schrift niet. In ieder geval heeft Filippus hoorbare worden vernomen, die door hem herkend zijn als een boodschap van een engel. Hij heeft dadelijk aan het bevel gevolg gegeven. Op de hem aangeduide weg gekomen zijnde, zag hij een wagen waarmee een vreemdeling reisde. Het was een z.g. Moorman, een kamerling en een machtig heer van Candacé, de koningin der Moren, die over al haar schat was. De man moet opgevallen zijn door zijn donkere huidskleur, want naar zijn afstamming was hij een nazaat van Chara, de vader van de vervloekte Kanaan. Naar zijn vaderland was hij een Ethiopiër. Het is niet waarschijnlijk dat zijn herkomst het tegenwoordige Abessynië was, zoals men wel eens beweert, maar er is meer reden voor de veronderstelling dat zijn land even ten zuiden van Egypte lag, het tegenwoordige Soedan. Dit land werd bestuurd door koninginnen, die allen de titel van Candacé droegen, zoals de koningen van Egypte farao's genoemd werden en de keizers te Rome caesars. Deze Moorman - zo lezen we - was over al de schatten van Candacé gesteld, hetgeen inhoudt dat hij een zeer aanzienlijke positie aan het koninklijke hof bekleedde, welke te vergelijken is met het ambt van minister van financiën. Zijn afkomst, zijn hoogwaardig ambt, zijn rijkdom enz. wijzen echter geen van alle op kentekenen van iemand die de Heere vreest. Heidenen waren van nature afkerig van de ware God en als zij rijk waren, waren zij in de regel verzot op de wellusten dezer wereld. Maar van deze Moorman worden merkwaardige dingen gezegd: Hij was gekomen om aan te bidden te Jeruzalem. Blijkbaar was hij met het joodse volk in aanraking gekomen en was het hem vergund de voortreffelijke Naam van de God des hemels te horen noemen. Noch zijn afgelegen vaderland, noch zijn hoge positie, noch zijn macht en rijkdom waren in staat hem te weerhouden die God te gaan erkennen als de ware God. Hij was er niet mee tevreden Zijn Naam van uit de verte aan te roepen, maar het was zijn begeerte hem te zoeken in Zijn heÜige tempel. Volgens de voorschriften der Mozaïsche wetten mocht hij echter in de vergadering des HEEREN niet komen (Deut. 23 : 1). Het was hem dus niet toegestaan de voorhoven van 's Heeren huis te betreden, doch hij moest van verre blijven staan. Maar in zijn ziel lag een sterke begeerte om de God Israels in der waarheid te mogen aanbidden. Dit wordt ons duidelijk gemaakt als we lezen hoe zijn gemoed op de terugreis gesteld was. Als hij op de weg naar Gaza gekomen is, dus in dat gedeelte van het heilige land dat verlaten en woest is; gaat hij tijdens het rijden hardop in de Bijbel lezen. Zien we daar niet uit dat deze Ethiopiër de aanbidding te Jeruzalem niet als een wettische pHcht heeft afgedaan en nu tevreden over zichzelf, zich weer met zijn aardse bezigheden vermaakt. Mogen we niet veeleer aannemen dat hij zich ongelukkig en teleurgesteld gevoelde als iemand die niet gevonden heeft wat hij gezocht had ? Hier in de stiUe eenzaamheid zoekt hij een vergoeding voor zijn gemis in de heilige dingen van het huis des HEEREN. Hij zoekt die in het lezen van de geschriften der profeten. Niet dat hij die geschriften kon verstaan maar wel had hij er een indruk van dat er een zalig geheim in verborgen lag, hetwelk zijn ziel zou kunnen bevredigen. En zie, op aanwijzing van de engel was Filippus terzelfder tijd op die weg gekomen. Hij gaat ook in dezelfde richting als de Moorman. Filippus - te voet zijnde - moet snel lopen om de wagen in te halen of bij te houden. Nu hoort hij de vreemdeling duidelijk lezen en hij vangt uit diens mond bekende woorden op. Filippus begeeft zich naar het rijtuig. Uit zichzelf zou hij dit niet hebben gedaan, maar de Geest sprak tot hem: Ga toe en voeg u bij dezen wagen. Met vrijmoedigheid spreekt hij de aanzienlijke reiziger aan met de vraag: Verstaat gij ook hetgeen gij leest ? Niet bij wijze van minachting of verwijt, maar om hem zijn hulp aan te bieden. Het antwoord van de kamerling drukt een zekere vertwijfeling uit. Hij gevoelt dat hij onderwijs nodig heeft. Hij is niet hoogmoedig en zegt niet: Wat gaat u dat aan ? maar daar hij overtuigd is dat het recht verstaan van de Schrift alle schatten der wereld te boven gaat, nodigt hij hem uit bij hem op de wagen te komen. We mogen veronderstellen dat de Moorman het Schriftgedeelte, dat hij aan het lezen was, nog eens hardop aan Filippus voorlas. Het was een gedeelte uit de profetie van Jesaja, waarin gezegd wordt: Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid; en gelijk een lam dat stemmeloos is voor dien, die het scheert, alzo doei Hij Zijn mond niet open. . . De grote vraag die dit Schriftwoord in het hart van de kamerling heeft opgewekt is deze: Yan wien zegt de profeet dit, van zichzelven of van iemand anders ? Wie is die „Hij" ? Daar komt het op aan. In vers 35 beschrijft Lukas plechtig hoe Filippus hierop een antwoord gaf en hoe hij daarmee de prediking van de Christus der Schriften inleidde. Hij deed zijn mond open, staat er, en beginnende van diezelfde Schrift, verkondigde hem Jezus. Een duidelijker profetie van de Christus is er niet en daarom hebben we de bijzondere besturing Gods op te merken dat dit gedeelte juist voor de hand lag. Een schaap, een lam, op de slachtbank gebracht, ter slachting geleid, een onschuldig dier, dat zich vrijwillig liet heenleiden, dat gehoorzaam is, enz. Filippus gaat de grote verborgenheid voor de blinde heiden ontsluiten: hoe de Christus door de profeten is afgeschilderd en wat van Hem te verwachten was. Vervolgens verhaalt hij wat er gebeurd is in Jeruzalem. De kamerling heeft in Jeruzalem wel veel schapen en lammeren gezien en hun bloed zien vloeien. Hij zal ook wel veel smadelijke en schandelijke dingen gehoord hebben van Jezus van Nazareth, hoe Hij aan het vervloekte kruishout gehangen en gedood is ... Zie, Hij was het Lam, dat ter slachting werd geleid. Hij heeft Zich vrijwilUg tot een schuldoffer gesteld en alzo letterlijk de profetieën vervuld. Hij is vernederd geweest, zeer vernederd ! Maar in Zijn vernedering is Zijn oordeel wegge­ nomen. De vloek en verdoemenis die op Zijn volk lag, heeft Hij weggedragen. Het bloed van lammeren en bokken kon de toorn Gods niet wegnemen en daarom kon de Moorman in Jeruzalem geen rust vinden. Maar de Messias, waarvan de profeet deze heerlijke woorden gesproken heeft, is uit de doden opgestaan en is nu het leven voor al degenen, die Hem door het geloof mogen omhelzen. We kunnen er zeker van zijn dat Filippus met vuur de woorden des levens heeft verkondigd en de Gekruisigde heeft gepredikt. We kunnen er eveneens van overtuigd zijn dat FÜippus een heÜbegerige toehoorder had. Deze Ethiopiër, waren de schatten waarover hij gesteld was en waarover hij beschikken kon, waardeloos geworden, hoewel hij ze naar beste weten beheerde. Hij is een vreemdeling, een buiten het verbond en buiten de dienst van Jehova staand mens, die van zichzelf erkennen moest: „Zal ook een Moorman zijn huid veranderen ? Zo min kon hij, die geleerd had kwaad te doen goed doen." Het was een man die nergens rust en vrede vinden kon voor zijn ziel. En nu drinkt hij de woorden van Filippus in. Hoe zullen hem nu de schellen van de ogen zijn afgevallen en het Hcht zijn opgegaan in de duisternis van zijn ziel. Het wordt ons wel niet met zoveel woorden meegedeeld maar uit het vervolg blijkt dat hij de genade Gods in Christus deelachtig is geworden. We lezen dat hij uitzag naar water om de doop te ontvangen. De waarheid was met kracht toegepast; het Evangelie heeft hij mogen verstaan en omhelzen, hij begeerde nu ook de doop der bekering tot vergeving der zonden te ontvangen. En wanneer ze aan een watertje zijn gekomen, verzoekt hij Filippus hem te dopen. We lezen dat FiHppus daarop antwoordde: Indien gij van ganser harte gelooft zo is het geoorloofd en dat de Moorman daarop beleed: Ik geloof dat Jezus Christus de Zone Gods is. Daarop vond de doop plaats. Het was een spoedige toediening van het sacrament, maar Filippus is er van overtuigd geweest, dat er geen wettige verhindering bestond. Het is opmerkelijk dat hij, hoewel hij kort tevoren met Simoa de tovenaar bedrogen was uitgekomen, toch niet geaarzeld heeft om deze kamerling op de belijdenis van zijn geloof in de Christus, te dopen. Het is ook opmerkelijk dat na de doop het ogenblik van scheiden zo spoedig volgde. Toen zij uit het water waren opgekomen, zo staat er in vers 39, nam de Geest des Heeren Filippus weg, en de kamerling zag hem niet meer. De blijdschap over de bekering, de vreugde in de Heere was zo groot, dat de kamerling Filippus kon missen. Hij reisde zijn weg met blijdschap. Filippus werd gevonden te Azóte. Hij begon aan zijn volgende taak, zoals we lezen: verkondigende het Evangelie in alle steden, totdat hij te Cesarêa kwam.

Vragen:

851. Is het niet bevreemdend dat Filippus door een engel aangesproken werd als hij opdracht kreeg om zich naar een bepaalde weg te begeven ?

852. Waarom zou de bedoelde weg nader aangeduid zijn met de woorden „welke woest is"?

853. Wat is de eigenlijke betekenis van de titel, die in onze Bijbel vertaald is met „kamerling" ? (zie de kanttekening).

854. Staan er in het Oude Testament beloften

'van genade voor de hiermee bedoelde personen ?

855. Welke betekenis moeten we hechten aan de mededeling dat de Moorman was gekomen om „aan te bidden" te Jeruzalem?

856. Toon aan dat het onderzoeken van de Schrift niet vergeefs voor hem geweest is, hoewel hij het deed zonder te verstaan wat hij las.

857. Waar vinden we in het Oude Testament de tekstwoorden, die de Moorman las op het moment dat Filippus tot hem kwam ?

858. Heeft Filippus nog andere Schriftplaatsen bijgebracht om de Moorman te onder­ wijzen ?

859. Waarom zou de kamerling zoveel prijs gesteld hebben om na Filippus' onderwijs aanstonds de doop te ontvangen ?

860. Ziet u in het slot van deze geschiedenis een bevestiging van Godswege dat het ware geloof de Moorman geschonken was ?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE Bijbelse Geschiedenis 245.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 november 1979

De Wachter Sions | 8 Pagina's