Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

257. DE Bijbelse Geschiedenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

257. DE Bijbelse Geschiedenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 891 t.m. 900.

891. In het Oude Testament zijn, er vele teksten te vinden die gewagen van de roeping der heidenen. Reeds in Deuteronomium lezen we dat de Godsman Mozes uitriep: Juicht, gij heidenen met Zijn volk (hfd. 32 : 43). Bekend zijn vooral de voorzeggingen in de profetieën van Jesaja, zoals de belofte dat de Knecht des Heeren vele heidenen besprengen zou. Want denwelken het niet verkondigd was (zegt hij) die zullen het zien, en welke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan (52 : 15). Opmerkelijk is dat precies in het midden van de Heilige Schrift de 117de psalm voorkomt en dat daarin de heidenen opgewekt worden God te loven. Looft den HEERE, alle heidenen; prijst Hem alle natiën ! Want Zijn goedertierenheid is geweldig over ons, en de waarheid des HEEREN is in der eeuwigheid Hallejujah! (Deze psalm is niet slechts merkwaardig omdat hij in 't midden van Heilige Schriften staat, maar ook omdat hij tevens de kortste psalm en het kleinste hoofdstuk is).

892. De Joden legden de voorzeggingen aangaande de roeping der heidenen zo uit, dat er een tijd te wachten stond, waarin vele heidenen tot het jodendom zouden overkomen en hun inzettingen en ceremoniën zouden gaan onderhouden. De apostel Paulus zet echter in zijn brieven deze misvatting recht. Hij geeft b.v. een zeer helder verslag aan de gemeente van Efeze hoe de geestelijke gemeenschap van de heidenen aan Christus een verborgenheid was, die nu geopenbaard is aan de heilige apostelen en profeten door den Geest, namelijk dat zij mede-erfgenamen zijn van hetzelfde lichaam, en in Hem mede-deelgenoten Zijner belofte (zie de kanttekening bij Ef. 2 : 12 t.m. 15).

893. Lukas duidt degenen, die met Petrus twistten omdat hij ingegaan was tot mannen, die de voorhuid hadden, aan als degenen die uit de besnijdenis waren (zie Hand. 11:2). Nu weten we dat de gemeente te Jeruzalem, met inbegrip van de apostelen, behoorden tot de Joden of Jodengenoten, dus tot de besnedenen. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat de gewijde schrijver de twisters hier aanduidt als „degenen, die uit de besnijdenis waren" om erop te wijzen dat het vooral diè mannen waren, die meer dan de

apostelen gehecht waren aan de inzettingen van Mozes, zo zelfs dat zij aan de mogelijkheid niet dachten dat iemand in de ware kerk zou kunnen worden toegelaten, die het verbondsteken van de oude bedeling miste.

894. Het is niet zonder betekenis dat we lezen hoe Petrus juist bij de openbaring van Cornelius' bekering gedachtig werd aan het woord van de Heere Jezus: Johannes doopte wel met water, maar gijlieden zult gedoopt worden met den Heiligen Geest. Meqr dan eens-lezen we ervan dat de Heere die belofte aan Zijn discipelen gedaan heeft toen Hij bij hen was. En nu Petrus zich verdedigen moet omdat hij in Cornelius' huis was ingegaan, verklaart hij dat hij aan dat woord herirmerd geworden is. Ieder wist dat Johannes doopte met water en dat hij zijn opdracht getrouw heeft uitgevoerd, gelijk het een dienaar Gods betaamt. De betekende zaak kon Johannes echter niet bewerken. Hij heeft het zelf moeten betuigen: „Ik doop u wel met water, maar die na mij komt, zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen". (Matth. 3 : 11). De doop des Geestes was (daar was de boetprediker goed van doordrongen) opgedragen aan zijn Opvolger, de Zoon van God zelf. Op de pinksterdag werd die belofte rijkelijk vervuld. Dat had Petrus duidelijk genoeg ondervonden. Maar nu in het huis van Cornelius zijnde, wordt hij indachtig aan dat woord in dien zin, dat het een wijdere strekking had, namelijk dat de Geest uitgestort zou worden op alle vlees, dat is op de ganse uitverkoren kerk uit alle tongen, natiën en talen. En als ik begon te spreken - zo verklaart Petrus dan ook vrijmoedig - viel de Heilige Geest op hen, gelijk ook op ons in het begin. 895., Antiochië was een wereldstad. Zij was naast Rome en Alexandrië de belangrijkste plaats van het Romeinse rijk en telde een half miljoen inwoners. Er stond een grote muur, omheen, waarop men met een vier-span paarden rijden kon. Driehonderd torens, elk vijfentwintig meter hoog, sierden de muur. De marmeren hoofdstraat was één uur gaans lang en had ter weerszijden van de rijweg trottoirs. In de stad waren vele plaatsen voor vermakelijkheid: een circus voor duizenden personen, in de voorstad Daphne was een doorlopende kermis vol zedeloosheid, daar stond de wereldberoemde ApoUo-tempel met een gewijd „bos". Als handelsstad werd zij door veel vreemdelingen bezocht en er woonden ook vele joden: men schat 45.000. Onder Gods voorzienig bestuur zou deze stad het uitgangspunt van de verbreiding van het Evangelie over het gehele Romeinse rijk worden.

896. De personen, die in Antiochië begonnen waren het woord Gods te prediken worden in vers 20 Cyprische en Cirenéische mannen genoemd. Zij waren vluchtelingen uit Jeruzalem wegens de verdrukking die over Stéfanus geschied was. Dat juist deze mensen naar een heidense stad trokken is niet vreemd. Zij waren zelf wegens geboorte vreemdelingen, doch eerst tot het jodendom en later tot het christendom overgegaan. Zij waren gewoon onder de heidenen te verkeren, kenden hun taal en waren met dat al merkwaardige voorbeelden van dé nieuwtestamentische kerk. Als de Jeruzalemse gemeente vernam dat deze mannen in het wereldse Antiochië het woord des Heeren predikten, zonden zij Barnabas naar hen toe. Dit zal niet geweest zijn om hen te beletten met hun werk voort te gaan maar om te onderzoeken of het woord zuiver gepredikt werd en om hen zo nodig daarmee te helpen.

897. Barnabas wordt hier „een goed man" genoemd, hij zal dus een beminlijk karakter hebben gehad. Hij was ook milddadig hetgeen tevoren al van hem gezegd was omdat hij een akker verkocht had en het geld aan de armen had gegeven. Toch moeten we er vooral op letten dat hij niet geprezen wordt vanwege zijn natuurlijke deugden en eigenschappen, want er volgt niet zonder reden: „ ... en vol des Heiligen Geestes en des geloofs". Lukas laat dus niet na de bron te noemen van de deugdzaamheid van deze goede man, nameHjk dat hij van zijn natuurlijke (verdorven) begeerlijkheden was afgebracht en dat hij onder de leiding en bediening van de Heilige Geest zich had toegelegd op een uitnemend godzalig leven.

898. Bij de vraag of Barnabas goede redenen had om vanuit Antiochië Saulus in Tarsen te gaan zoeken dienen we ons te herinneren dat Barnabas er nauwkeurig mee bekend was hoe God Saulus krachtdadig bekeerd had. Bovendien kende hij zonder twijfel ook de opdracht van de Verhoogde Koning der kerk, dat Hij Saulus uitverkoren had om Zijn Naam te dragen voor heidenen en de koningen en de kinderen Israels. Geen wonder dat Barnabas, terwijl hij zich in de pas gestichte gemeente van Antiochië ophield, aan Saulus' bekering en roeping ging denken, en dat zeker niet zonder aanwijzing van deJHeilige Geest, met welke hij vervuld was. De Geest zal hem hebben doen besluiten: deze man behoort hier te zijn. Hij is hier de rechte man, op de rechte plaats.

899. Het is niet met zekerheid te zeggen of de discipelen in Antiochië zichzelf voor het eerst „christenen" genoemd hebben dan wel of de vijanden hen als een scheldnaam zo noemden. Tot nu toe werden zij „discipelen" genoemd, of: „Nazarenen", of: „mensen die van dien weg waren", in elk geval een volk dat geen recht had op een eervolle naam, 'maar op een die gebrandmerkt was, en een vooroordeel opriep. Het is dus niet onmogelijk dat de gelovigen zich de naam christenen aangenomen hebben om de te voren in zwang zijnde lasterlijke namen uit te wissen. Bovendien bereikte men het voordeel dat door deze naam het onderscheid tussen jood en heiden (na hun bekering) in de christelijke kerk was weggevallen. Zij droegen nu hetzelfde onderscheidingsteken. De één behoorde niet meer te zeggen: Ik ben een jood, en de ander: Ik was een heiden, maar zij konden beiden betuigen: Ik ben een christen. Het voornaamste in deze naam is wel, dat er door beleden wordt wat de Heidelbergse Catechismus hierover zegt: De ware christen wenst dat de gehele wereld zal weten dat hij door het geloof een lidmaat van Christus en alzo Zijner zalving deelachtig is, opdat hij zichzelf Hem tot een levend dankoffer offere, met een vrije en goede consciëntie in dit leven tegen de zonde en de duivel strijde en hiernamaals in eeuwigheid met Hem over alle schepselen regeren zal (zie zondag 12).

900. De voorzegging van Agabus dat er een grote hongersnood zou komen was in verscheidene opzichten nuttig voor de kerk. Het gevolg was namelijk dat er in Antiochië besloten werd een collecte te houden voor de getroffen zustergemeente te Jeruzalem. Het verzamelde geld werd door de handen van Barnabas en Saulus gezonden en aan de ouderlingen in Judéa overhandigd. Onder Gods voorzienigheid werden de gemeenten gedrongen zich aan elkander te verbinden. De band der eenheid door het geloof in Christus kwam nu in de praktijk openbaar. Dit was nog van een meer dan gewone betekenis daar de gemeente van Antiochië uit de heidenen bestond en die van Jeruzalem uit de joden. De

gelijkwaardigheid door het geloof in Christus werd door de üefdegaven bevestigd en de dankbaarheid van de heidenen voor de geesteHjke weldaden werd met stoffelijke blijken van meeleven aan de joodse broeders betoond. Er waren dus uiteindelijk zegeningen aan de beproeving verbonden: ; en deze waren van groter betekenis dan men ooit had kunnen denken.

Zijn machtig arm beschermt de vromen, En redt hun zielen van den dood; Hij zal hen nimmer om doen komen In duren tijd en hongersnood. In de grootste smarten Blijven onze harten In den HEER gerust; 'k Zal Hem nooit vergeten, Hem mijn Helper heten, Al mijn hoop en lust. Vs. 33 : 10.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 januari 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's

257. DE Bijbelse Geschiedenis

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 januari 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's