Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE Bijbelse Geschiedenis 277

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE Bijbelse Geschiedenis 277

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Antwoorden 965 t.m. 970,

965. Athene maakte op Paulus een geheel andere indruk dan op de mensen die in de regel deze stad bezochten. Men zou van een kenner en liefhebber van de wetenschap - zoals Paulus - denken dat hij het een voorrecht achtte te zijn, waar hij zich nu bevond. Als zijn gemoed ervoor opengestaan had, had hij bewondering kunnen hebben of een zeker behagen kunnen scheppen in de overvloed en de grootheid van de talloze kunstwerken die daar te zien waren. Als men de stad naderde kon men op één van de heuvels, waarop zij was gebouwd, het bewonderenswaardigste van alle gedenktekenen van de oude bouwkunst, het koperen beeld van de stadsgodin Pallas Athene, wier helm boven alle tempels uitstak, zien gHnsteren. De apostel heeft ongetwijfeld ook de vele prachtige tempels, de indrukwekkende beeldengalerijen en heiligdommen, waarop Athene trots was, aanschouwd. Maar .... met diepe ontroering nam hij alles waar wat er aan zijn oog vertoond werd. Hij gevoelde zich er temeer eenzaam door, zodat hij sterk verlangde naar zijn medearbeiders Süas en Timotheüs (vs. 15). Waarom ? Lukas schrijft: terwijl hij hen verwachtte werd zijn geest in hem ontstoken, ziende dat de stad zo zeer afgodisch was. Dit vervulde hem met weerzin en droefheid. Vooral één altaar had zijn bijzondere aandacht getrokken, n.1. het altaar met het opschrift: „Den onbekenden God".

(Een ongewijde schrijver beweert dat dit altaar op een bijzonder geval betrekking had. Bij een pestepidemie - zegt hij - hebben de Athéners vanuit de Areopagus zwarte en witte schapen laten lopen en waar deze zich neerlegden, richtten zij altaren op, hoewel er reeds vele waren. Bij alle verering van hun goden bestond er alzo toch een vrees, dat er nog andere machten waren, om wier vergeten zij schuld en straf op zich laadden. Helaas dachten zij daarbij zeker niet aan de onbekende God Jehova, maar slechts aan het ontoereikende van aUe afgoderij).

966. De Epicuréën waren atheïsten en materialisten. Zij geloofden dat de wereld door het toeval was ontstaan. Hun hoogste goed was zichzelf genoegen te doen. Het geluk van de mens bestaat nergens anders in dan in wellust te kunnen leven en zij beeldden zich in dat de aarde een soort hemel was, waarin zij een lekker leven konden leiden. Zij geleken veel op de genotzoekende mensen van onze dagen, hoewel zij niet zo onbeschaamd en onzedelijk him lusten de vrije teugel lieten als waaraan men zich tegenwoordig overgeeft. Toch was hun beginsel hetzelfde, want hun stelling stond de geneugten van het vlees vrij tee en de onsterfelijkheid van de ziel en het eeuwig oordeel achten zij als een fabel.

De Stoïcijnen daarentegen beschouwden als de hoogste roeping der mensen dat zij zich verhieven boven alle genoegens en smarten. Zij oefenden zich een koude onverschiUigheid te tonen voor aUe begeerten van het eigen ik en voor de gevoelens van anderen. Zij erkenden niet dat er een God was die de wereld met rechtvaardigheid, kracht en beleid regeert, maar dat alles afhankelijk is van het noodlot. Hoewel zij dus in zekere zin deugdzamer van zeden waren dan de Epicuréën, wisten zij allerminst wat de ware deugd was. Hun grondbeginsel was feitelijk niet anders dan wrede hoogmoed, terwijl het eerstgenoemde principe zich kenmerkte door ongebreidelde zucht naar weelde en genot.

967. De apostel Paulus disputeerde op zeer taktvolle wijze met de Athéners. Behalve met de Joden in de Synagoge, handelde hij op de markt met de Grieken, hij voerde gesprekken met sommigen van de Epicuréïsche en Stoïsche wijsgeren. Hij debatteerde met hen over de godsdienst. Het was de apostel niet te doen om een spitsvondige en nutteloze woordenstrijd te voeren, maar om de waarheid van het EvangeHe voor te stellen, zowel aan de Joden, als aan de Grieken, zowel aan de eenvoudige handwerker als aan de geleerde filosoof. De meeste wijsgeren namen geen notitie van hem en gingen hem minachtend voorbij maar er waren er ook die het wel de moeite waard vonden om op zijn steUingen in te gaan. Wat wil toch deze klapper zeggen ? zeiden ze. Een klapper betekent in het oorspronkelijke letterlijk een vogel die zaad oppikt en veel gerucht maakt. De uitdrukking werd in ieder geval verachtelijk toegepast op iemand die beuzelt, iemand die nieuwtjes die hij van iemand gehoord heeft, weer rondvent en zelf niets belangrijks te zeggen heeft. Nu waren die van Athene er juist steeds op uit om wat nieuws te zeggen en te horen. Paulus werd daar toe meegevoerd naar de plaats genaamd Areopagus. De wijsgeren schijnen hem niet met geweld te hebben voortgetrokken, maar min of meer vriendschappelijk naar de gerichtplaats geleid te hebben. De Areopagus was nameÜjk de zetel van het gerechtshof, waar van ouds de processen tegen misdadigers gehouden werden. Maar het schijnt dat zij-met Paulus niet anders voor hadden dan een soort onderzoek, dat moest uitmaken of Paulus mocht bhjven' prediken of niet. Hij verkondigde voor hun bevatting vreemde dingen, namelijk ]ezus en de opstanding, hetwelk hun een nieuwe godenleer toescheen. Het was ongetwijfeld onder Gods voorzienig bestel dat al deze omstandigheden meewerkten dat zulk een beroemde plaats voor hem opengesteld werd om er te prediken. Want in een ander geval zou het voor een onvergeeflijke misdaad gehouden worden indien iemand op het forum der geleerdheid te midden van een samengestroomde menigte het Evangelie van Christus zou hebben uitgedragen.

Paulus begint dan tot het volk te spreken, zoals het gewoon was door grote redenaars te worden toegesproken: Gij mannen van Athene! en hij vangt dadelijk aan mèt de erkenning van wat er aan goede dingen in hun stad door hem was opgemerkt. Hij heeft namelijk gemerkt (zegt hij) dat gij alleszins gelijk als godsdienstiger zift, (vs. 22). En dan beroept hij zich op het altaar dat gewijd is aan den onbekenden God. Overgodsdienstig was dit volk. Maar Paulus heeft onder dit godsdienstig kleed droevig bijgeloof en slaafse vrees ontdekt, hetgeen feitelijk uitingen -zijn van een gemis van de ware godsdienst. En zo knoopt hij op meesterlijke wijze aan hun bijgelovige houding de behoefte vast, om de ware God te kennen: Dezen dan - zegt hij vrijmoedig - Dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden. Door een bekwame wending in zijn toespraak grijpt Paulus dus de bijgelovigheid der Athéners aan om het bestaan van de levende God aan te tonen. Wat Lukas in korte woorden heeft weergegeven komt hierop neer dat Paulus hun op taktvollewijze voor ogen heeft gesteld: In uw verlangen om elke godheid te verzoenen, belijdt gij dat er een God is, die gij niét kent. Ik heb zelf het opschrift gezien op een altaar dat daarop duidt. Door dit opschrift als aanknopingspunt te nemen bereikte Paulus dat hun nieuwsgierigheid (zij wilden immers steeds wat nieuws horen) werd opgewekt en tegelijkertijd maakte hij dat zij hem niet koóden beschuldigen „vreemde" goden te willen verkondigen, hetwelk volgens de landswetten verboden was.

968 Het standpunt van de oude poëten was de apostel niet onbekend en hij gebruikte een uitspraak van één hunner om de zuivere leer omtrent God uit te leggen, met name het leerstuk van de schepping en onderhouding van de mens door Hem, Die een Heere des hemels en der aarde is. Eén van de oude Griekse dich-

ters, Aratus, heeft gezegd van de opperste god: want ook wij zijn van zijn geslacht. Paulus had nog wel andere dichters kunnen aanhalen, maar hij koos dit gezegde van Aratus, omdat het in weinig woorden veel bevat als het toegepast wordt op de ware God. Een heidens dichter kon tot de uitspraak komen: Wij zijn van Gods geslacht, geformeerd door Hem. Hij is zorgende voor alle mensen als ouders voor hun kinderen, weshalve ieder verplicht is Hem te gehoorzamen en tot Zijn eer zijn leven te besteden. Immers, daar wij in Hem en van Hem leven, behoren wij ook vóór Hem te levenj daar wij ons in Hem bewegen, behoren wij ons tót Hem te bewegen en daar wij in Hem zijn, behoren wij ons bestaan Hem te wijden.

969. Paulus' schitterende redevoering op de Areopagus bevat voorname grondstukken van de ware godsdienst. Hoewel hij zich taktisch en beleefd uitdrukte, verzweeg hij niets van hetgeen tot Gods eer en 's mensen zaligheid zou kunnen strekken. Hij begon met zich aan te sluiten aan de natuurlijke Godskennis, zoals die blijkbaar in de mannen van Athene aanwezig was. De armoede van het ontbreken van de geopenbaarde kennis stelde hij hun echter voor als een droevig gemis. , J)e God, Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is .... woont niet in tempelen met handen gemaakt", zegt hij. En zo gaat hij die hun onbekende God voorstellen als de Schepper, Die boven en buiten de wereld is en toch ook in alle dingen is; Die zeer hoog woont en toch dicht bij is, want „in Hem leven wij en bewegen ons en zijn wij". Hij toont zich ook de geleerde als hij zich bedient van hun eigen poëten, die gezegd hebben: „Want wij zijn ook Zijn geslacht". „Die God nu, die nu niet langer de volken in him onwetendheid wil laten wandelen, laat nu prediken dat zij zich be­ keren". Bekering van de dwaling dergenen die menen dat de godheid goud of zilver of steen gelijk is, is noodzakelijk om behouden te worden in de dag des gerichts. „Want" - zo verzekert de apostel - „er zal een dag komen, op welken Hij den aardbodem rechtvaardigHjk zal oordelen door de Rechter, die Hij daartoe geordineerd heeft. Hem uit de doden opwekkende". De naam van de Heere Jezus heeft de apostel hier nog niet genoemd en toch was zijn redevoering een machtige Christusprediking. De hele schone maar hopeloze Griekse wereldbeschouwing liet hij de Athéners uit een ander oogpunt bezien. Hij kondigde een dag aan, waarop de ganse aardbodem rechtvaardig geoordeeld zal worden.

Hij wijst erop dat dit door een Man zal geschieden. Die God uit de doden heeft opgewekt. Zijn opstanding is een waarborg van de zekerheid en de rechtvaardigheid van dat eindgericht. Zo heeft de verachte vreemdeling dus de „wijsheid" van Athene voor „dwaasheid" en „onwetendheid" uitgemaakt door inplaats van haar fantasiebeelden, de zekerheid van een naderend Godsgericht aan te kondigen. Dit gericht zal niemand kuimen ontgaan, maar ook zal er niemand vrij gesproken worden tenzij men zich zal bekeren, (vs. 30). De ontdekking hieraan had elke Athéner moeten doen sidderen, maar feitelijk heeft ieder onzer (want we reizen allen Christus' rechterstoel tegemoet) de vraag van de Heidelberger naarstig te overwegen: „Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben, is er enig middel waardoor wij deze straf zouden kuimen ontgaan en wederom tot genade komen?

970. Bij de geleerde Athéners vond de apostel Paulus weinig vrucht op zijn prediking. Zij waren te wijs in eigen ogen om de eenvoudige waarheid te verstaan. Het beschaafde hei­ dendom wendt zich af van de ernstige werkelijkheid en vermaakt zich liever in ijdele bespiegelingen dan in het heilig eindgericht des Allerhoogsten. De Athéners zijn niet vertoornd, zoals het wereldse FHippi; het gaat niet tot vervolging over als de wettische Joden te Thessalonica en elders, maar het gaat nochtans de prediking uit de weg. De taal van Gods knecht klinkt de Epicuréërs en Stoïcijnen in de oren als wartaal. Er staat dat sommigen daarmede spotten; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan horen, (vs. 32). We lezen niet dat er een gemeente kon worden gesticht. Zó moet Paulus de stad Athene verlaten. Hij was door het volk aangehoord en ..., door hen verstoten als ware hij een ijdele klapper. Toch waren er sommigen, in wie een werking ten goede was gewrocht. Eén van hen was zelfs een zeer vooraanstaand man, Dionysius de Areopagiet, een lid dus van het hoge gerechtshof, dat op de Areopagus zittiiig hield, een rechter, een senator, een dergenen voor wie Patdus opgeroepen werd om voor hen te verschijnen. De kracht Gods was hierin dus bijzonder openbaar geworden dat een rechter zijn bekeerling was geworden. Als er dan nog bijgevoegd wordt in vers 34: een vrouw met name Damaris en anderen met dezelve, zal het Paulus toch tot bemoediging verstrekt hebben dat hij niet geheel tevergeefs had gearbeid.

Die hier heflrukt met tranen zaait, Zal juichen als hij vruchten maait; Die 't zaad draagt, dat men zaaien zal. Gaat wenend voort, en zaait het al; Maar hij zal, zonder ramp te schromen. Eerlang met blijdschap wederkomen. En met gejuich te goeder uur. Zijn schoven dragen in de schuur.

Ps. 126: 3.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE Bijbelse Geschiedenis 277

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's