Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE EREDIENST met haar gebruiken (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE EREDIENST met haar gebruiken (4)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Genesis 5, het boek van Adams geslacht, komen we bij vers 24 opeens wel de opmerkelijke mededeling tegen over Henoch, de zoon van Jered. „Henoch dan wandelde met God en hij was niet meer, want God nam hem weg". In Hebr. 11 vers 5 wordt iets uitvoeriger melding gemaakt van deze godzalige man. Daar wordt over zijn geloof gesproken. „Door het geloof is Henoch weggenomen geweest opdat hij de dood niet zoude zien en hij werd niet gevonden, daarom dat God hem weggenomen had. Want vóór zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad dat hij Gode behaagde".

Op welke wijze dit getuigenis Gods aan Henoch werd bekend gemaakt, staat ook niet in de Bijbel. We mogen wel aannemen dat hij in zijn doen en laten opgevallen is in de boze wereld van zijn tijd. Over de wijze waarop hij zijn godsdienst naar buiten betrachtte wordt verder niet gesproken. De Bijbel laat dit in het duister, dan past het ons ook niet om te vragen of vóór de zondvloed Gods dag in ere werd gehouden en de toenmalige offerdiensten op vaste tijden plaats vonden. Of er ook kerken waren met voorgangers of dat aUeen het hoofd van het gezin of stamverband als offeraar optrad waarbij de leden toezagen of slechts zijdelings bij de rituele handelingen werden betrokken.

Er is in ieder geval een drijfveer geweest om Godsdienst te bedrijven waarbij dan duidelijk naar voren komt wat beschreven wordt in Genesis 6, dat er een sterk onderscheid was tussen de nakomelingen van Kain en de gelovige voorvaderen. Een en ander volgens de kanttekening bij vers 1, waar duideÜjk wordt uiteengezet wie Gods zonen en de dochteren der mensen waren.

„Gods zonen, zeggen de kanttekenaren waren de nakomelingen der gelovige voorvaderen die de ware religie beleden en met hun huisgezinnen (als zijnde Godes Kerke) van het ongelovig en vleselijk geslacht der Kanaanieten waren afgescheiden. Gelijk daarentegen door de dochteren der mensen meest verstaan worden de nakomelingen van Kain, plegende afgoderij en levende naar het vlees".

Bij de nakomelingen van Kain ontaardde die Godsketmis, de drang dus om godsdienst te bedrijven, in afgoderij, terwijl de onverdiende genade uitblonk in de nakomelingen van Henoch.

Dan komen we bij het gedeelte dat de zondvloed wordt aangekondigd.

Noach krijgt opdracht om een ark te bouwen want alleen hij met zijn huisgezin zal ontkomen aan het verderf dat te wachten staat.

Na al de verschrikkingen welke de zondvloed met zich meebracht is de eerste daad van Noach na het verlaten van de ark om de HEERE een altaar te bouwen. Hij boog in verbrokenheid en ootmoed zijn knieën en riep de Heere aan. Ongetwijfeld met zijn gehele gezin.

De Heere heeft het niet nodig geacht uitvoerig te laten beschrijven hoe de bevolking na de zondvloed toenam, maar wel in Genesis 11 de bekende torenbouw van Babel. In dit hoofdstuk wordt ook het geslachtsregister van Abraham vermeld, zodat er geen misvatting behoeft te bestaan dat Abraham een Semiet was. De aarde, zeker de landstreek in het Oosten is dan al volop bevolkt. De vele geschiedkundige ontdekkingen hebben de geleerden verwonderd doen staan over de cultuur, de bouwstijlen en de wetten, uit Abrahams tijd. Er waren al vele geordende koninkrijken met ingewikkelde wetten, waaronder die van Hammurapi wel een zeer bijzondere plaats innemen. Hammurapi regeerde over Sumer en Akkad in Assyrië. Hij overleed in het jaar 1912 vóór Christus. Die wetten welke op kleitabletten zijn geschreven zijn later gevonden, vandaar dat er zoveel over deze koning bekend is.

De vorm van zijn wetten en de inhoud heeft enige overeenkomst met de wetten welke Mozes op bevel des Heeren heeft opgesteld en welke beschreven zijn in Exodus 21, 22 én 23.

Over het algemeen hebben zij die niet dieper op de oude geschiedenis ingaan dan de korte beschrijving welke de Bijbel daarvan geeft, een verkeerde voorsteUing van die tijden. Men denkt aan enkele zwervende stammen in een woest en dor land. Dat de kleinzoon van Abraham, Ezau, tijdens de afwezigheid van zijn broer Jacob, al opgeklommen was tot een geduchte en waarschijnlijk ook gevreesde krijger, die in zeer korte tijd maar liefst 400 man tegen Jacob in het geweer kon brengen, wordt vaak overheen gelezen.

Hij werd vorst of koning te Seir, nadat hij wegtrok uit Kanaan en zich op het gebergte definitief vestigde, omdat volgens de gewijde geschiedenis het land voor hem en Jacob niet voldoen­ de ruimte bood. Mogelijk zat er ook nog deze achtergrond bij Ezau achter dat het land Kanaan toen reeds rechtmatig eigendom was van de Kanaanieten en Ferizieten. Hij en Jacob waren wel twee zelfstandige herdersvorsten. In Kanaan verbleven zij echter als vreemdelingen die slechts werden geduld.

Hoewel Abraham, hun stamvader, vroeger al een verbond had gemaakt met Aner, Eskol en Mamré, betekende dit niet dat Abraham bezitter werd van het land. Als Sara gestorven is moet hij de spelonk van Machpela kopen van de zonen Hets. De spelonk met de akker en al het geboomte dat erop was. Daardoor verkreeg hij voor het eerst bezitting in Kanaan. Een bezitting die door aUe eeuwen heen, voornamelijk daar het een begraafplaats betrof, door de inwoners Van het land als zodanig geëerbiedigd werd.

Ondertussen mogen we ons wel afvragen: hoe hebben Abraham en Izaak hun godsdienstbeleving naar buiten gebracht.

Centraal stond de offerdienst, dat is zeker. Welke gebruiken zij daarbij hanteerden weten we niet. Als Abraham het vreemde land Kanaan biimentrekt, was zijn eerste werk om te Sichem bij het bekende eikenbos More, Gen. 12 vers 6, een altaar te bouwen. Dat betekent dat hij een offerplaats inrichtte. Als Abraham weer opbreekt en met zijn kudde verder trekt, nu naar het gebergte in de omgeving van het latere Beth-El en Ai, bouwde hij ook daar een altaar. Dan staat er zo veelzeggend in vers 8 bij: „En riep de naam des HEEREN aan". De offerdienst stond dus centraal als een uiting van de Godsdienstverrichting. MogeHjk dat elke- morgen een offer werd gebracht, hoewel we dit niet verwachten. Het leven in de woestijnen was namelijk heel anders dan in een gecultiveerde stad.

Kanaan had vruchtbare weilanden. Maar tussen Kanaan en Egypte lag de woestijn, een barre zandige streek met vidkaanachtige rotsen, afgewisseld door uitgestrekte steppen, die begroeid waren met kort stug gras, dat schapen en geiten tot voedsel diende. Alleen bij de schaarse bronnen groeide gras dat geschikt voedsel bood voor runderen.

De bodem was over het algemeen niet vruchtbaar genoeg om de mensen tot een vaste woonplaats te strekken. Ze zwierven altijd onrustig rgnd. Opeens verschenen ze, om dan aangetrokken door de horizon, weer even plotseling in het niet te verdwijnen, achter de horizonstreep op zoek naar nieuwe of betere weiden.

Hun vaderland was de grond die ze tijdelijk betraden. Soms, bij de vruchtbare plekken, bij een bron waar palmen, olijfbomen en groen gras groeide, sloegen zij hun tenten op. Tenten van dierenvellen en linnen. Door versterking met leem kregen deze schamele woningen het karakter van meer blijvende huizen. Maar ze konden zich over het algemeen nooit blijvend vestigen. De bron raakte uitgeput of sterkere stammen verdreven hen en dan trokken ze weer verder. Vaak mochten ze blij zijn dat die sterkere stammen al de mannen niet doodsloegen en hun vrouwen en kinderen met het vee, als een buit roofden.

Vrouwen werden nooit doodgeslagen, de jongere teminste niet. Hoe meer vrouwen des te sterker kon de stam worden. De kindersterfte moet ontstellend groot zijn geweest.

En als er geen sterkere stammen kwamen, dan

bleef er altijd nog de innerlijke drang over naar de verte, overgenomen generaties lang van de voorvaderen, die ook zwervers waren geweest. Dat was een onverklaarbare macht die hun weemoedig maakte als zij wat langer op een bepaalde plaats verbleven. Een diep verlangen naar meer vrijheid, misschien ook wel de angst dat zij een gemakkelijker prooi konden worden van anderen. Ze moesten steeds onvindbaar zijn, opgelost in het geheimzinnige niet van de barre woestijnen. Ze leefden in streng familieverband, met vele starre gebruiken.

In Egypte kende men de uitgebreide dodenkultus. Zij niet. Zij moesten hun graven achterlaten als zij verder trokken, wat zou het voor zin hebben. Zij vereerden ook de Egyptische goden niet. Daarvoor werden ze teveel gekonfronteerd met de machten der natuur. Hun kuituur stond veel lager, maar hun Godsbesef zag op naar de hemel onder wiens koepel zij dag en nacht verkeerden.

Abraham, op 's HEEREN bevel uit zijn land en maagschap getrokken, had alzo de kuituren van Ur verlaten. Eerst had zijn vader zich gevestigd te Haran waar Laban later nog woonde, maar Abraham moest verder. Hij werd ook een van die zwervers.

Ook hij leefde onder de strakke Oosterse hemelkoepel en zag op naar de hemel. Nu hebben wij Gods geschreven woord, de Bijbel. Abraham kreeg rechtstreekse Godsopenbaringen of gezichten of dromen.

Weer rijst nu de vraag: hoe zal Abraham de rustdag hebben gevierd. Hoe hebben zijn kinderen dat gedaan?

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's

DE EREDIENST met haar gebruiken (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 21 augustus 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's