Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERK STAAT en SCHOOL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERK STAAT en SCHOOL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Beginselen

(4)

Hoe moeten nu beginselen tot gelding gebracht worden? Het is waar wat de Banier zegt dat beginselen „vertaald" moeten worden, maar niet „naar gelang"! De Schrift is naar het woord van Petrus niet „van eigen uitlegging". Beginselen moeten worden omgezet in rechtsregels die het verkeer in de samenleving ordenen. Immers, het recht regelt de verhoudingen tussen de mensen onderling, tussen staat en volk, tussen overheid en onderdaan, ook tussen mensen en „dingen" of, zoals de rechtswetenschap dat noemt: „za-

ken". Daar ligt voor een groot deel de taak van de Overheid: het maken en doen naleven van rechtsregels. Dat is de wetgevende arbeid van Regering • en Kamers der Staten-Generaal en in mindere mate ook van de lagere bestuursorganen zoals Raden en Staten. Het begrip „rechtsregels" moet hierin ruim worden gezien. Daaronder vallen niet alleen bepalingen van wat mag en wat niet mag en de ordenende maatregelen die de samenleving beheersen, maar ook de uitvoering van die regelingen, zoals belastingheffing en de besteding van de binnengekomen opbrengsten van die belastingen. Langs die weg wordt de samenleving bestuurd door rechtsregels.

Uit beginselen moeten dus rechtsregels gevormd worden en dat is de taak van de Overheid. Koningen, Prinsen en Overheden zijn door God verordend „willende dat de wereld geregeerd wordt door wetten en politiën opdat de ongebondenheid der mensen bedwongen worde en het alles met goede ordinantie onder de mensen toega". (Art. 36 NOB). En hierin is het de allesbeheersende vraag naar welke maatstaf de Overheid de rechtsregels samenstelt. Een politieke vraag bij uitnemendheid! Tevens een vraag die uitsluitend met het richtsnoer van Gods Woord te beantwoorden is. Dat is met de grootst mogeüjke beslistheid gezegd. Juist daarom wordt dat als aanmatigend of prikkelend ervaren door hen die menen dat Gods Woord niet tot hen gericht is en die andere maatstaven aanleggen zoals „het goede in de mens" of zijn „wilsvrijheid" of, zoals den Uyl het zeide, „de belangen van grote groepen mensen". Daarom zal een afdoend argument gegeven moeten worden om alleen Gods Woord de maatstaf te doen zijn bij het vormen van rechtsregels.

Dat afdoende argimient is te lezen in Gen. 1 vers 1: „In den beginne schiep God de hemel en de aarde". Daar staat meer dan aUeen maar dat de wereld geschapen is met al wat daarop is, ook de mens. Tegelijk met de schepping wordt een rechtsorde ingesteld. Adam, de geschapen mens, werd in een rechtsverhouding geplaatst tegenover God, zijn Schepper, en daarnaast tegenover het andere dat geschapen werd. Ook tegenover Eva, met wie hij in een huwelijk werd verbonden. Adam verkeerde toen in de staat der rechtheid. De Goddelijke scheppingsgerechtigheid was het beginsel. Het proefgebod was een rechtsregel en de daarna volgende zondeval was een rechtsbreuk, die de meest ingrijpende gevolgen had voor Adam's nakomelingschap. Adam had de rechtsverhouding in de verbond der werken gebroken. Al deze rechtsfeiten hebben een plaats in het

door God geschapen en in Gen. 1 : 1 in beginsel vastgelegde rechtsbestel. Dat is het „droit Divin", het Goddelijk recht dat de centrale plaats innam in de strijd van Groen van Prinsterer tegen de revolutie. De aanvangswoorden van de Schrift zijn zo de oorkonde van een heilige rechtsorde die voldoet aan de eerder genoemde oorspronkelijkheid. Dat recht was er voor de mens er was. Het Goddelijk recht is ook onveranderlijk; het kan nooit verleden tijd worden. Het is volstrekt en volledig omdat het al het geschapene omvat. Uit dat Goddelijk recht moeten daarom de rechtsregels gevormd worden die het leven van volken en van enkelingen beheersen. Het „droit Divin", het Goddelijk recht, is ver­

Het „droit Divin", het Goddelijk recht, is ver­ weven met de historie van het oude bondsvolk Israël. God staat met dat volk in een verbond. Dat is een rechtsverhouding. Het is opmerkelijk hoe dikwijls de schepping door de gewijde bijbelschrijvers als beginsel wordt aangehaald. Zo Mozes in Psalm 90 : 2 „Eer de bergen geboren waren en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God". Hoe nadrukkeÜjk neemt Jesaja (40 : 21 e.v.) de Goddelijke rechtsorde in de schepping als uitgangspunt: „Weet gij 'niet, hoort gij niet, is het u van den beginne niet bekend gemaakt, hebt gij op de grondvesten der aarde niet gelet? Hij is het die daar zit boven de kloot der aarde en hare inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het Die de hemelen uitspant als een dunne doek en breidt ze uit als een tent om te bewonen Heft uwe ogen op omhoog en ziet Wie deze dingen geschapen heeft; Die in getal hun heir voortbrengt. Die ze alle bij name roept vanwege de grootheid Zijner krachten en omdat Hij sterk van vermogen is; er wordt er niet een gemist". Hoe dikwijls tekenen de oudtestamentische profeten de verbondsbetrekking tussen Jehova en Zijn volk Israël als een rechtsverhouding. De afdwaling van Israël is niet alleen trouwbreuk maar ook schending van de rechtsverhouding die in het verbond was vastgelegd.

Recht is pas Recht (met een hoofdletter!) als het zijn oorsprong heeft'of ontleend is aan het Goddelijk Recht. Dat Recht dient de maatstaf te zijn waarnaar de Overheid rechtsregels vormt. „Elke echte wetgeving komt van God, het eeuwige beginsel van de algemene orde en macht in de samenleving van met rede begaafde wezens" (Groen van Pr.) GoddeHjk Recht dient vertolkt te worden in rechtsregels die in de samenleving zullen gelden. Gods Woord is de bron daarvoor en op de Overheid rust de taak dat Recht tot gelding te brengen. Dat is de diepe betekenis van het „bij de gratie Gods".

In „Ongeloof en Revolutie" zegt Groen er van: „In die formuul wordt de theorie van het Droit Divin samengetrokken. Mocht zij te allen dage, niet in naam slechts, maar in waarheid de leus der Overheid zijn; gelijk zij strekt ter inscherping van plichten en rechten, van rechten wier handhaving onder de rei der plichten behoort!" Groen tekent ook de gevolgen van het verlaten van deze beginselen. „De revolutie is de ontwikkeling van het volslagen scepticisme (twijfelzucht, M.) waarbij Gods Woord en Wet terzijde gelegd is", schrijft hij. Onder revolutie verstaat hij niet „een der menigvuldige gebeurtenissen, waardoor verplaatsing van het openbaar gezag teweeg gebracht wordt; niet enkel de omwent^lingsstorm welke in Frankrijk gewoed heeft, maar de omkering van denkwijs en gezindheid in geheel de Christenheid openbaar". In die omkering is geen plaats voor het Goddelijk Recht. Daar is de mening, de opvatting, maatstaf geworden. En Groen ziet dan slechts „op willekeur berustende wilsuitingen en de vernederende heerschappij van het geweld; dan zie ik slechts mensen die onbeschaamd andere mensen overheersen, dan zie ik slechts slaven en tyrannen". De revolutie is begonnen met de verklaring van de rechten van de mens; zij zal niet eindigen dan met de verklaring van de rechten Gods.

Met instemming haalt Groen die uitspraak van een andere schrijver aan. In een ander geschrift sluit hij daar op aan: „Liever dan in de verklaring van de rechten van de mens zullen wij als van oudsher in de Tien Geboden het richtsnoer onzer plichtbetrachting zoeken.... Waarom wordt men door heilloze geschriften zo dikwerf misleid? omdat men door de Heilige Schrift niet geleid wordt. Door geen kreet van het ongeloof, door geen redeneringen der begeerlijkheid, behoeft hij zich te laten bedwelmen, die mef de uitspraak der Openbaring bekend is. Hij kere slechts tot de eerste beginselen terug, die hij in de Goddelijke voorschriften geleerd heeft. Menigeen is er die in de doolhof der poHtieke redenering geen weg kent. Zoek de draad die de Heilige Schrift u in de hand geeft. Menigeen is temidden van het poHtieke flikkerlicht in het duister. Sla uw Bijbel op en gij zult ervaren: „de opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende". Menigeen voelt zich tegenover de reuzen, de geweldigen, de mannen van naam in onze tijd, zwak. Grijp naar de wapenrusting des geloofs en gij zijt in uw onvermogen sterk. Menigeen weet van staatsrecht en poHtieke leersteUingen niet veel. Wees met het ene nodige bekend en in velerlei gevaar van medegesleept te worden zult gij een ding weten waarmee gij tegen de stroom der ongerechtigheid bestand zijt". Dat is taal die overeenstemt met de aloude beginselen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 september 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's

KERK STAAT en SCHOOL

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 september 1980

De Wachter Sions | 8 Pagina's