Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Comrie en Holtius over de rechtvaardigmaking (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Comrie en Holtius over de rechtvaardigmaking (3)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij willen nu een begin maken met de bredere beantwoording door Holtius en Comrie van de vier vragen, die hun door de classis in 1756 waren voorgelegd. De korte antwoorden heb­ ben we de vorige maal weergegeven. Deze keer bezien we het eerste gedeelte van hun uitgebreide antwoord op de eerste vraag. Comrie en Holtius zetten hier duidelijk uiteen, wat zij bedoelen, wanneer zij over de Dadelijke Rechtvaardigmaking spreken.

Wij beseffen, dat de zinsbouw van Comrie en Holtius bepaald niet eenvoudig is. Toch hopen wij, dat de lezer de moeite wil nemen, het volgende met aandacht te lezen. We hebben het alleen overgezet in de spelling van nu, en hier en daar tussen haakjes iets ter verduidelijking tussen geplaatst. Men leze bepaalde zinnen maar tweemaal en hardop, wanneer ze niet aanstonds te begrijpen zijn. De inhoud is het overwaard. Hier is hun antwoord:

De Dadelijke Rechtvaardigmaking kan of meer in het algemeen of meer in het bijzonder worden aangemerkt.

Meer in het algemeen verstaan wij door de Dadelijke Rechtvaardigmaking deze weldaad zoals die aan God Die rechtvaardigt wordt toegeschreven. En zo omschrijven wij die als een daad of werk (actus) van Gods vrije genade, waardoor Hij de uitverkoren zondaren in hun ware verbondsvereniging met Christus als de tweede Adam al hun zonden vergeeft en een recht ten eeuwigen leven toewijst; en hen - schoon in zichzelf goddeloos - alleen om de genoegdoening en gerechtigheid van Christus, met de verdienste derzelver, door onmiddellijke, regelrechte en voorafgaande toerekening hun eigen gemaakt, als rechtvaardigen aanziet en handelt, tot prijs der heerlijkheid Zijner nooit volprezen genade.

Doch wij oordelen, dat om klaar te spreken en om alle hele en halfpelagiaanse dwalingen te keer te gaan, wij deze Dadelijke Rechtvaardigmaking in een tweeërlei aanzien behoren te beschouwen. Dus de Dadelijke Rechtvaardigmaking meer in het bijzonder beschouwende, bemerken wij die:

Vooreerst zoals deze in God, Die een Actus purissimus is, als een Actus Immanens (een inblijvende daad) in Zijn Wezen is, niets als een gewrocht daarbuiten stellende. In dit opzicht zouden wij van die Rechtvaardigmaking, om alles in te sluiten, deze omschrijving geven: Dat God in de volstrekte eeuwigheid uit loutere barmhartigheid, opdat Zijn voornemen naar de verkiezing vast blijven zou, een verbond der genade opgericht hebbende om de uitverkorenen uit de staat der zonde en ellende te verlossen en ze tot een staat der zaligheid te brengen. Door de Middelaar Die op Zich nam, als een Expromissor (Borg; Sch.), het rantsoen in hun plaats, zo haast als het van Hem als hun plaatsvervangend en verbeeldend Hoofd geëist zou worden, op te brengen, in Zichzelf, door een inblijvende, dat is een enige, enkelvoudige, van des rriensen zijde (hoewel niet van de voldoening van de Borg) onafhankelijke, onveranderlijke en eeuwige daad, al de uitverkorenen in Christus door onmiddellijke, rechtstreekse en voorafgaande toerekening van Zijn voldoening van de schuld der zonden vrijspreekt en het recht ten eeuwigen leven toewijst en dus voor rechtvaardigen in Christus aanziet, evenalsof zij nooit zonde gehad of gedaan en alle gerechtigheid in eigen persoon volbracht hadden, alles tot prijs der heerUjkheid Zijner onnaspeurlijke ontferming over diegenen, die Hij gesteld had tot de genieting van de allerhoogste heerlijkheid in hun allernauwste vereniging met Zichzelf in en door de Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus.

Ten tweede, zoals die in die uitvoering door overgaande daden Gods in de dadelijke voorzienigheid wordt uitgevoerd. Het is ons oogmerk niet om op deze plaats nog te spreken van de dadelijke openbaring van het in God Zelf eens gevelde vonnis in de belofte des Evangeliums, terstond na de val in het paradijs donkerder, naderhand klaarder voorgesteld, en ook niet hoe God de uitverkorenen dadelijk en personeel in bezit en eigendom van het aan te brengen of aangebrachte recht van de Borg stelt, hun dat door een onmiddellijke, regelrechte en voorafgaande daad toerekenende en mededelende door de Heilige Geest, Die door middel van het Evangelie het ware heilvattende geloof in hun harten inwerkt en ze langs verscheiden trappen opwekt om dat vonnis, in de beloften des Evangeliums opgesloten, te verstaan, toe te stemmen, aan te nemen en zich met bijzonder vertrouwen toe te eigenen. Wij zullen de Dadelijke Rechtvaardigmaking in haar uitvoering in de dadelijke voorzienigheid door overgaande daden Gods tweezins beschouwen en omschrijven.

Meer in het algemeen begrijpen wij, dat Jezus Christus, Die de Tweede Adam is, de plaatsvervangende en representerende van al de uitverkorenen, als zijnde Hij en zij in hun verbondsvereniging met Hem één Persona Mystica, in de gemelde hoedanigheid en betrekking aan de beide eisen van de wet voldaan heeft, welke voldoening ex pacto gratiae (uit het verbond der genade; Sch.) verdienstelijk is. God dit voor aangenaam aannemende en het houdende alsof de uitverkorenen in eigen persoon de wet gehoorzaamd en de straf gedragen hadden, heeft in de dadelijke voorzienigheid door overgaande daad tot Christus Jezus Hem, als de Plaatsvervanger en Persoonsverbeelder van al de uitverkorenen of de Tweede Adam, door Zijn opwekking uit de dood onherroepelijk de kwitantie ter hand gesteld dat Hij voldaan was, en dat Hij door die ene offerande, aan het kruis volbracht, voor al de uitverkoren zondaren zo voldaan had, dat Hij die allen tegelijk in Hem en met Hem van zonde en schuld vrijsprak - hen van de zonden die door eigen bedrijf de hunne waren. Hem als voldaan hebbende voor de zonden die door toerekening de Zijne geworden waren - , en dat Hij hun in en met Hem een onherroepelijk recht tot het eeuwig leven toewees, alles tot prijs der heerlijkheid Zijner grondeloze barmhartigheid, genade en rechtvaardigheid.

Dit alles schijnt ons klaar te zijn uit de tegenoverstelling der twee verbonden, ons in het Heilig Woord ontdekt: dat der werken en dat der genade; alsmede der twee verbondshoofden, de eerste Adam en de tweede Adam; wordende de uitverkorenen in Christus levendgemaakt, evengelijk allen die van de eerste Adam door de gewone voortteling afdalen, in hem sterven.

Daar komt bij, dat het blijkt uit de natuur van de zaak. Want wanneer de Borg aangesproken is voor een zekere som, die hij op zich genomen had voor een ander te betalen, en hij die som, uit geen ander oogmerk dan dat, betaald heeft, zo is de principaal geen kwadrantpenning meer schuldig aan de schuldheer. Het zou de uiterste ongerechtigheid zijn, de schuldenaar aan te spreken voor de schuld, nadat die door zijn borg voldaan was.

Gelijk nu God door een enige enkelvoudige onveranderlijke eeuwige inblijvende daad in Zichzelf, op de oprichting van het eeuwig verbond en testament der genade met Christus als de Tweede Adam en met al de uitverkorenen in Hem als Zijn zaad, hen gerechtvaardigd heeft door een algemene dadelijke rechtvaardigmaking van hen in de onbegonnen eeuwigheid zo heeft Hij door een overgaande en onherroepelijke daad in de opwekking van Christus uit de dood Hem en allen die Hij als het Hoofd in Zich bevatte, dat is de gehele Christus Mysticus, buiten Zich gerechtvaardigd, dat is van schuld vrijgesproken en het recht ten eeuwigen leven toegewezen, alles wat Christus gedaan en geleden had aanziende en houdende alsof zij het in eigen persoon gedaan en geleden hadden, omdat Hij Christus' doen en lijden op hun rekening gesteld had.

Dit ons gevoelen verschilt alleen hierin van het gevoelen van de in dit stuk zeer rechtzinnige vader van onze beschuldiger (deze vader was Prof. Taco Hajo van den Honert; Sch.), dat die Hoogeerwaarde deze Dadelijke Rechtvaardigmaking stelde geschied te zijn toen Christus gestorven zijnde in de hemel inging, daar wij met reden stellen, dat dit in zijn volkomenheid pas geschied is in Christus' opwekking uit de dood.

T)ochallerbijzondersthQgn]Y)e.nvi\] Gods Dade lijke Rechtvaardigmaking door een overgaande daad van de dadelijke voorzienigheid te bestaan in een dadelijke personele en bijzondere toeëigening van de gerechtigheid en genoegdoening van Christus met de verdiensten daarvan, die God aan elk persoon der uitverkorenen in het bijzonder op Zijn eigen tijd onmiddellijk, regelrecht en voorafgaande zo toerekent en schenkt, dat alleen daarom elks dadelijke en personele verbintenis tot de straf van het verbroken werkverbond, waaronder hij van den aanbeginne lag en geboren was, wordt vernietigd en het recht ten leven hem zo wordt toegeëigend, dat de Heilige Geest, Die in Christus als het Hoofd is, dadelijk aan hem wordt medegedeeld, om het oprecht geloof waardoor men Christus wordt ingelijfd, in hem te ontsteken, hem daardoor bij trappen tot de kennis van de verlossing door Christus te brengen en hem bekwaam te maken om Christus met Zijn borggerechtigheid, zoals God die door de openbaring van Zijn genadeverbond in het Evangelie aanbiedt en schenkt, aan te nemen, om daarop alleen met verwerping van alles dat daarbuiten of in ons is, met een geruststellend vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest mede in de uitverkorenen inwerkt, tot zaligheid te berusten, alles tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, ons zonder ons toedoen zaligende.

Tot zover Holtius en Comrie over de dadelijke rechtvaardigmaking. Wij vatten samen wat we tot nu toe bij hen gevonden hebben: Holtius en Comrie zien de rechtvaardigmaking dus öf dadelijk, zoals die geschied van God, óf lijdelijk, zoals die wordt ontvangen in de conscientie van de zondaar.

In de dadelijke rechtvaardigmaking zien ze drie trappen:

a. met een inblijvende daad in God in Zijn besluit van eeuwigheid over alle uitverkorenen;

b. met een overgaande daad Gods in de rechtvaardigmaking van Christus als Hoofd en Borg en alle uitverkorenen in Hem (door Comrie en Holtius genoemd: de "Christus Mysticus" of de "Persona Mystica") in de opwekking van Christus uit de dood (zie Rom. 4 : 25: niet "tot", maar "om onze rechtvaardigmaking", want Christus is niet opgewekt om de rechtvaardigmaking der uitverkorenen tot stand te brengen, maar in , Zijn opstanding ligt het bewijs van hun gerechtigheid);

c. met een overgaande daad Gods aan elke uitverkorene in het bijzonder in de tijd van Gods welbehagen, in hun wedergeboorte en opwekking uit hun geestelijke doodsstaat.

Hoe verhoudt zich nu speciaal die laatste trap tot de lijdelijke rechtvaardigmaking? Daarover meer in het vervolg D.V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1981

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Comrie en Holtius over de rechtvaardigmaking (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 april 1981

De Wachter Sions | 8 Pagina's