Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer J. v. B. te A.,

Als ik uw vraag van geen betekenis achtte, mocht ik uw brief beschouwen als niet geschreven. Het lijkt me echter dat u me de moeite niet wilt aandoen, om me vragen te laten beantwoorden die niet zo gemakkelijk te beantwoorden zijn. Maar ja, de vragenrubriek is er nu eenmaal voor, om een antwoord te vinden op iets waar men niet goed weg mee weet. Maar zeker, het kost mij vanzelf ook nog weleens wat moeite, om het juiste antwoord op een vraag te vinden. Gelukkig heb ik wel wat verklaarders bij de hand en voorzover die mij niet in de steek laten, helpen die me dan ook wel uit de droom. En verder probeer ik daar dan enige gedachten die daaromtrent in mij opkomen, aan te verbinden. Ik kom dus nu tot uw vraag. In 2 Sam. I : 23 lezen we: "Saul en Jonathan, die beminden en die lieflijken in hun leven, zijn ook in hun dood niet gescheiden". U hebt de kanttekening erop nagezien, maar die liet u ook in de steek in het zoeken naar een antwoord op een vraag die hierover in u oprees. Maar daarom legt u mij nu die vraag voor.

Nu, ik ben tot dezelfde ontdekking gekomen als u, namelijk dat de kanttekening er niets van zegt. Ik heb er daarna de verklaring van Matthew Henry op nageslagen, maar die zegt er ook niet zoveel van. Wel zegt hij: "Saul en Jonathan waren beminden en lieflijken. Jonathan was zulks altijd en Saul desgelijks, zolang hij het met Jonathan hield en eensgezind met hem was". Verder zegt hij ook, dat zij die de braafsten en moedigsten waren in het leger, niet te min zacht en beminnelijk waren aan het hof. Ze waren zo vriendelijk jegens de onderdanen, als zij verschrikkelijk waren voor de vijanden. De uitgebreide Matthew Henry met de aantekeningen van Engelse Godgeleerden erbij, heb ik er ook op. nagezien. Zo voegt Christoph Starcke er aan toe: "Saul en jonathan, die beminden en lieflijken in hun leven. Die tot blijdschap en vertroosting waren, en die gelijk ze elkander beminden, ook door anderen geliefd werden. Inzonderheid heeft zulks ten aanzien van Saul in het begin van zijn regering plaats gehad, want dat er toen tussen vader en zoon, gelijk tussen ouders en kinderen betamelijk is, een nauwe eensgezindheid zij geweest, ziet men in 1 Sam. 20 : 2. Maar toen Sauls zondige geaardheid aanwies en toenam, verminderde ook de vaderlijke liefde jegens zijn welberaden zoon dermate, dat hij de spies op hem afschoot en hem van grote ontrouw beschuldigde, 1 Sam. 22 : 8. Echter bevindt men, dat Jonathan de kinderlijke liefde jegens zijn vader niet had afgelegd, maar dat hij hem tot in de dood is bijgebleven". Een andere verklaarder zegt er van: "David stapte edelmoedig heen over de geweldige behandeling, die zijn vriend om zijnentwil van Saul had geleden en schijnt in zijn gezang zorgvuldig vermijd te hebben hetgeen zijn gedachtenis tot nadeel kon wezen". En als er staat, dat zij in de dood ook niet gescheiden zijn geworden, merkt men daarover op: "Gelijk Saul en Jonathan met elkander geleefd hadden, zo stierven zij ook beiden voor het vaderland, in het voorstaan van de goede zaak. Jonathan zijn vader getrouw blijvende".

Ik heb ook nog de verklaring van Jozef Hall, die ik ook nog wel even wil doorgeven. Hij merkt het volgende op: "Het was geen kleine bezwaring van Sauls angst en benauwdheid in zijn dood, dat hij zag dat zijn zonen voor hem gedood werden en dat zijn volk vluchtte en voor hem geslagen was. Zij hadden gezondigd in hun koning en werden in hem gestraft. Al de ganse hoop had geen medelijden over zich verdiend. Maar wiens hart zou niet ontroerd en veranderd worden, dat Jonathan de Godzalige zoon van een goddeloze vader, deze gemene nederlaag onderworpen werd. De dood is niet partijdig. Alle daden en diensten zijn evengelijk voor hen. Indien de dapperheid, heiligheid en oprechtheid des harten een scherm tegen de dood had kunnen wezen, Jonathan zou nog geleefd hebben. Nu bij hun wonden en dood kan niemand onderscheiden wie Jonathan is. De ziel vindt alleen het onderscheid, hetwelk het lichaam niet toelaat. De ' dood is de gemene poort tot de hemel en de hel. Wij passeren die allen voorbij, eer wij tot de rechter- of ter hnkerhand komen. Het zwaard der Filistijnen droeg Jonathan met de zijnen daardoor. Niet zo haast is Jonathan over de dorpel gepasseerd, of God geleidde hem tot zijn glorie en heerlijkheid. De allerbesten kunnen niet gelukzalig wezen, of zij moeten door de dood ontbonden worden. Nu, daarom heeft Jonathan geen klagen, want hij is door de woeste en wrede hand van een Filistijn tot een beter koninkrijk verhoogd geworden, als hij zijn broeder David nalaat, en tegelijk is zijn dood een tijdelijke straf voor de zonen Sauls en een ingang in de heerlijkheid voor de vriend Davids".

Wat deze verklaarders ervan zeggen, is eigenlijk voor ons allen begrijpelijk. Niet één goede verklaarder twijfeh eraan, of al zijn Saul en Jonathan in de dood alszodanig niet van elkander gescheiden geworden, dat er toch bij het sterven een eeuwige scheiding is gevallen. En hoewel ook Abinadab en Malchi-Sua als zonen van Saul zijn gevallen in de strijd, zo vinden we in de Schrift toch alleen een klaaglied van David over Saul en Jonathan. En als hij ze in dat klaaglied eerst beiden heeft genoemd, heeft hij daarna nog over Jonathan alleen gesproken. We horen hem dan zeggen: "Jonathan is verslagen op uw hoogten. Ik ben benauwd om uwentwil, mijn broeder Jonathan. Gij waart mij zeer lieflijk; uw liefde was mij wonderlijker dan liefde der vrouwen".

Saul heeft David veel kwaad gedaan. Dat weten we wel. Maar Davd heeft dat kwaad in zijn klaaglied verzwegen. Hoewel hij echter dat kwaad heeft verzwegen, heeft hij toch wel de bijzondere, verbinding die hij aan Jonathan had, tot uitdrukking gebracht door aan het eind van dat klaaglied over hem afzonderlijk te spreken en dan te zeggen dat zijn liefde hem wonderlijker was dan liefde der vrouwen. Jonathan had ook een verbond met hem gesloten, als hij door Saul achtervolgd werd. We lezen dat de ziel van Jonathan verbonden werd aan de ziel van David; en Jonathan beminde hem als zijn ziel. En dat verbond werd ook nog vernieuwd, als het met het feest van de nieuwe maan duidelijk gebleken is, dat bij Saul het kwaad over David ten volle besloten was. We lezen, dat als David dan vluchten moest, dat zij elkander hebben gekust en met elkander hebben geweend, totdat David het gans veel maakte. Jonathan heeft toen tot David gezegd: "Ga in vrede; hetgeen wij beiden in de Naam des Heeren gezworen hebben, zeggende: De Heere zij tussen mij en tussen u, en tussen mijn zaad en tussen uw zaad, zij tot in der eeuwigheid". David heeft aan dat verbond gedacht, als hij eenmaal koning was geworden over gans Israël. Dit deed hem zeggen: "Is er nog iemand, die overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid aan hem doe om Jonathans wil? " Mefibóseth was uit het huis van Saul, maar David heeft Gods weldadigheid aan hem bewezen om Jonathans wil. Om dat verbond dat er tussen hem en Jonathan was. In die geschiedenis is ook weer stof genoeg te vinden om over te schrijven.

Zal Gods weldadigheid aan een kreupele Mefibóseth uit het huis van Saul worden bewezen, dan zal dat alleen zijn om dat eeuwige verbond dat met de meerdere David gesloten is. Hoe ligt die grond van deze Goddelijke beweldadiging dan toch schoon buiten de mens! Maar zo mocht er dan ook onderscheid zijn tussen Saul en Jonathan. Waar Saul David haatte met een dodelijke haat, daar mocht Jonathan hem beminnen met al de liefde van zijn ziel. En David heeft ongetwijfeld in zijn klaaglied toch ook wel gevoeld, dat al werden Saul en Jonathan in hun dood niet van elkander gescheiden wat het tegelijk met elkander sterven alszodanig betrof, dat er toch een eeuwige scheiding viel met Saul en niet met Jonathan. Door Sauls sterven werd David eindelijk van zijn vervolger bevrijd. Hij behoefde nu niet meer te zeggen: "Nu zal ik één der dagen door Sauls hand omkomen".

Dat was nu voorbij. De Heere verloste hem op Zijn tijd van zijn vervolger en bracht hem tot het koningschap. David heeft dus moeten wachten op 's Heeren tijd. Saul wist van geen wachten. Bij hem geschiedde alles ten dien dage. En als hij een keer op de Heere wachten moest, bleek het wel dat hij niet kon wachten, want toen bracht hij zelf het offer maar. David heeft moeten wachten op Gods tijd. Hij moest vragen: "Wanneer zult Gij recht doen over mijn vervolgers ? " Hij was dus niet gelijk als zovelen die altijd gelijk al mogen zien hoe de Heere vergelding doet over het kwaad dat hun wordt aangedaan. Het minste geringste ongelukje dat hun tegenstanders overkomt, is al een vergelding Gods. Zo zien ze daarin, dat de Heere met hun vijanden iafrekent, want dat woord afrekenen is het gewichtige woord dat ze daarvoor gebruiken. Men zou eigenlijk maar het beste gelijk zich aan hun zijde kunnen scharen, om ongelukken en andere wederwaardigheden des levens, ja, zelfs de dood te ontkomen. Het wil wel wat zeggen, als er een groep mensen is in het land, die van ongelukken gevrijwaard blijft. Die mensen schijnen bij de Heere wel erg goed in de gunst te staan. Ik heb ze gekend, die spraken zo gewichtig, dat men er de rillingen van over het lijf voelde gaan als men hen geloofde, want die waren zelfs voor Gods troon geweest en hadden daar hun tegenstanders aanschouwd, alsook de toorn des Heeren tegen hen. Maar later bleek het wel, dat ze niet zo dichtbij de troon leefden, want anders

zouden ze niet zo gemakkelijk tot het bedrijf der zonde gekomen zijn. Zulke gevallen doen ons wel aan Jan van Leiden denken.

Als de Heere enige tijd van leven geeft, kan men onder de godsdienst nog wel wat aanschouwen, maar leert men het ook wel om zich door zware praat niet zo gauw uit het veld te laten slaan. Men komt er wel achter dat er niet zoveel Jonathans zijn. Zulke vrienden zijn er maar enkelen in het leven. Wat zal David later toch nog veel aan Jonathan gedacht hebben! Al viel hij gelijk met Saul op het gebergte Gilbóa, het einde van deze beide mensen was echt niet eender. Er was alleen geen verschil wat het vallen in de strijd betreft, wat David heeft doen zeggen dat ze in hun dood niet gescheiden zijn. Jonathan heeft echter geen eind aan zijn eigen leven gemaakt, zoals Saul heeft gedaan. Van Saul weten we dus zeker, dat hij voor eeuwig verloren is gegaan. En we behoeven er niet aan te twijfelen dat Jonathan voor eeuwig behouden was. De liefde die hij tot David mocht hebben, was een geestelijke liefde. Die liefde vergaat nimmermeer. David heeft in zijn klaaglied niet over de liefde van Saul gesproken, maar wel over de liefde van Jonathan. Daar moet ge wel erg in hebben. Saul haatte David met een dodelijke haat, terwijl Jonathan hem beminde met de liefde zijner ziel. En die liefde bleef niet verborgen, als David door Saul achtervolgd werd. Maar bij de dood van Jonathan heeft David die liefde gevoeld zoals nooit tevoren.

Dit is mij ook geen onbekende zaak. De enkelingen aan wie mijn ziel verbonden is geweest gelijk Davids ziel aan Jonathan, heb ik met jaloersheid nagestaard. En och, hoe moet men ze verder in het leven toch missen! Echter geeft de Heere het toch ook weer, dat men een verbondenheid met anderen verkrijgt, met wie men dezelfde strijd moet doorworstelen en dezelfde moeite moet ondervinden. Och, dan hoopt men innerlijk maar, dat zij nog niet weggenomen worden en dan wil men voor hen ook nog wel een poosje hier blijven, daar men het voor hen aanvoelt hoe zwaar het ze ook zou vallen als men van hen weggenomen werd. Men moet in het leven steeds meer gaan leren, om niet alleen aan zichzelf te denken. Voor vrouw en kinderen en voor de gemeenten moet men nog wat hier willen blijven, al ziet men zich ook veelal als een onnut over de wereld gaan.

Maar wat Jonathan betreft, dan geloof ik toch ook, dat hij door David heen op de meerdere David heeft mogen zien. Hij heeft er het koningschap van zijn vader en ook voor zichzelf wel voor over gekregen, als Davids rijk bevestigd mocht worden, want op Davids hoofd (namelijk van de meerdere David) zou Zijn kroon bloeien. Wonderlijke liefde toch, die hem zo aan David verbond!

Nu vriend, ik zou nog wel een poosje door willen gaan, maar ik moet nog plaatsruimte laten voor iets wat wellicht nog wel wat stichtelijker is.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 augustus 1981

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 augustus 1981

De Wachter Sions | 8 Pagina's