Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een roepend ellendige verlost.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een roepend ellendige verlost.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

meditatie

Deze ellendige riep, en de Heere hoord en Hij verloste hem uit al zijne benauw heden. Psalm 34 : 7.

I.

Deze tekst is opgetekend in Psalm 34. Deze psalm is een psalm van David, dus door hem in zijn leven voortgebracht. Doch deze psalm heeft een historisch opschrift, hetwelk de meeste psalmen niet hebben. Het wijst op een gewichtvolle gebeurtenis in het leven van David. En het is dezelfde gebeurtenis welke ook in psalm 56 vermeld staat. De mededeling van deze gebeurtenis kunnen wij lezen in 1 Sam. 21 : 10-15. David verkeerde daar onder grote vervolging, daar de koning van Israël, Saul, op hem loerde om hem van de aarde te verdelgen. Saul loerde op David met duizend ogen van alle kanten en verjaagde hem als een veldhoen op de bergen.

David was nergens zijn leven zeker en was door Saul eigenlijk vogelvrij verklaard om hem te doden. Koning Saul openbaarde zich als een bittere vijand van David en geen wonder, want de dood kan het leven nooit verdragen. Saul met al zijn uitwendige voorrechten, al had hij dan een ander hart, was dood in misdaden en zonden. Hij had geen nieuw hart. Hij miste de ware kinderlijke vreze des Heeren en het haten van zichzelf en alle zonden. Met al zijn godsdienst en uitwendig de ware ook nog, was hij een vijand van het ware leven, hetwelk uit God geboren is en in David zich helder openbaarde. Vandaar dat Saul nooit een Godzoeker is geweest maar een eigen eer- en hemelzoeker. Daarom horen we hem zeggen: "Eer mij toch voor de oudsten des volks, 1 Sam. 5. Vandaar ook die onverzoenlijke haat die hij tegen David openbaarde. De godsdienst met alle rechtzinnigheid kan toch het ware leven nooit verdragen. Al doen zij zich nog zo mooi voor, hun tong is gladder dan boter, maar hun hart is krijg, dus vol vijandschap. ALzijn hun woorden zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden, dus met hun woorden en tongen vleien zij en tegelijk haten zij Gods ware volk met een dodelijke haat in hun hart. Men zou in onze dagen zeggen dat is nog eens een lieve man, bij die man kun je tenminste nog zalig worden.

Want al zulke mensen zetten het mes er niet in, met te zeggen dat men een gans ellendige moet worden in de ware zielsbeleving om in waarheid tot God te roepen om een genadig pardon, om gehoord en verlost te worden, zodat men goed weet dat men uit de enge banden die vreselijk ; knelden is losgemaakt en in de ruimte in ­Christus gevoerd. Deze zeer godsdienstigen en rechtzinnigen met hun bevindelijke uitdrukkingen, spreken wel over knellende banden, maar spreken daar niet uit. En ze zeggen niet hoe zulk een ziel als een ware ellendige over de aarde gaat. Daar kon David uit spreken toen hij vervolgd werd en zich bij Achis zelfs krankzinnig aanstelde. En David kon ook verklaren hoe hij in al zijn ellende tot God heeft mogen roepen: "Deze ellendige riep", enz. Hij heeft onder al die omstandigheden toen niet deze tekst hier, en een andere weer daar gekregen, zoals men in onze dagen hoort. Neen hij had een schreeuwende ziel in helse banden verkerende, tot de levende God roepende. Die Hem liefhad met een eeuwige liefde. Doch daar kon David toen niets van zien en geloven. Die banden zijn zo erg, dat Gods ware volk de verworging zou kiezen boven het leven als Job. Die godsdienstige mensen, al zijn ze ook leraar, krijgen telkens bij elke gelegenheid, vooral ingrijpende gevallen, zoveel teksten, zoveel ruimte, versterking en verkwikking dat de hoorders er verwonderd van staan. Maar zij gaan niet verklaren waarin die ruimte en verlossing bestaat, noch minder hoe men daaronder gesteld is in eeuwige verwondering en aanbidding. Het is dan ook geen wonder dat er zoveel bekeerde mensen komen in deze dagen van veroppervlakkiging, daar men gemoedelijkheid en schone woorden voor het ware zaligmakende werk des Heiligen Geestes aanziet. Zo zoeken er wat zalig te worden die nooit zullen kunnen ingaan in het Koninkrijk der hemelen. Het oude volk zou zeggen: ze kunnen praten als een ekster en zingen als een lijster, maar ze piepen niet als een zwaluw en kirren niet als een duif, noch zingen als een nachtegaal. Maar David wist wat beide was, kirren als een duif, piepen als een zwaluw en zingen als een nachtegaal. Daarom is deze psalm geen boete- of bedepsalm, geen lof- en ook ook dankpsalm maar een leergedicht.

Voornamelijk het laatste gedeelte is zeer onderwijzend, tot bemoediging, vertroosting en lering voor de mannen tot hem gevloden in de spelonk van Adullam. In zijn grote nood heeft hij de Heere mogen zoeken, op de Heere mogen zien, en tot de Heere Zijn Verbondsgod mogen roepen, want hij zegt: "Deze ellendige riep." Het is dan ook van David wel een hartelijk roepen geweest want mond- en lippenwerk kunnen Gode niet behagen. Want als de Heere Zijn volk uit hun desolate staat in de ruimte voert, hen verhoort en verlost, dan is het een hartelijk roepen geweest, want de Heere ziet altijd in alle omstandigheden het hart aan. David wijst hier persoonlijk op zichzelf en spreekt van zichzelf en heeft zelf de innerlijke beleving ervan dat hij maar een hoopje schuld en ellende is. Of hij voert in de woorden der gelovigen van hem zoals de geachte kanttekenaren zeggen. Hij heeft als een hulpeloze onder dat roepen op de Heere mogen zien, gelijk een hulpeloos en in grote nood verkerend kind om hulp roept en uitziet naar hulp van vader en moeder. O, we mogen hier van hem zeggen dat hij een schuldige ellendige was, maar ook een buitengewone ellendige, ja een diep ellendige waar eigenlijk geen woorden voor te vinden zijn. In deze ellendige staat en toestand zag hij niets anders dan de verschrikkelijke dood voor ogen. Inplaats van de kroon de dood, want hij was tot koning over Israël gezalfd en door de Heere daartoe bestemd. En nu zulk een onbegrij-

pelijk, ondoorgrondelijke diepe weg! Wat heeft David door zulk een smartelijke "en pijnlijke weg voor zijn vlees moeten leren hetgeen Asaf zegt in Ps. 77 : 20: "Uw weg was in de zee en Uw pad in grote wateren, en Uw voetstappen werden niet bekend". Wat een benauwdheden heeft hij in deze zijne ellende niet moeten doorstaan, ja zelfs vele, daar hij zegt dat de Heere hem uit al zijne benauwdheden verlost heeft. O, hieronder zijn de benauwdheden zijns harten wijd uitgestrekt geweest, met geen pen te beschrijven. Maar onder en uit die benauwdheden heeft hij tot God mogen roepen, als het niet met luider stem is geweest dan zeker met innerlijke zuchtingen, dag en nacht aan Zijn troon. Wat heeft hij zijn ellendestaat buiten God en Zijn zalige gemeenschap moeten inleven en beleven als een balling rondzwervende op de aarde. En onder dat alles waren de spotters in zijn hart op de been dat hij geen heil bij God had en de Heere hem niet meer zou verlossen, dewijl de verlossing voor hem zo verborgen was. De ene afgrond riep tot de andere bij het gedruis van Gods grote watergoten Zijner vreselijke toorn. Hieruit kunnen wij leren hoe persoonlijk wij onze ellendige rampzalige staat voor God moeten inleven en beleven, zullen wij in waarheid tot God roepen om verlossing en verlost worden, om eeuwig zalig te worden.

In de staat der rechtheid in Edens lusthof was geen ellende en waren wij niet ellendig, maar leefden wij in Gods zalige gunst en gemeenschap. Dat gold elk mens krachtens de volmaakte schepping naar Gods beeld en krachtens zijn inzijn in het werkverbond in Adam zijn verbondshoofd. O, welk een gelukzalige staat zonder enige benauwdheid. Was de mens gehoorzaam gebleven dan zou hij nooit ellendig geworden zijn, nooit enige benauwdheid gekend hebben, maar een eeuwige rust deelachtig zijn geworden. Nu is elk mens een ellendige door eigen schuld geworden omdat elk mens in Adam de verbondsgemeenschap met God verbroken heeft, door Gods gebod ongehoorzaam te zijn geweest. Nu is hij allerhande ellende onderworpen ja de verdoemenis zelf, daar hij een misdadiger is geworden en zijn Schepper, de God der Waarheid tot een leugenaar gesteld. Nu ligt hij door eigen schuld onder Gods rechtvaardig oordeel en is hij zo ellendig dat hij een vervloekte is. Verduisterd in het verstand en vervreemd van het leven Gods door de onwetendheid die in hem is. Nu zo ellendig dat hij zijn ellende niet recht kent, niet de ware benauwdheid heeft met droefenis, niet tot God roept om verlossing. Omdat hij meent vrij te zijn, begeert hij geen verlossing en heeft hij geen behoefte aan verlossing, zal ook niet roepen om verlossing, om des Heeren gunst en gemeenschap in Christus deelachtig te mogen

worden.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1982

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Een roepend ellendige verlost.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 augustus 1982

De Wachter Sions | 8 Pagina's