Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende en Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Micha 2:7.

HOPENDE: Onze laatste samenspraak heeft me nog wel wat te overdenken gegeven. Het is niet te zeggen welk een vreselijk oordeel het is, als er niemand meer is, die het snoer werpt in het lot, in de gemeente des Heeren. De ware door God geroepen knechten werpen in hun prediking het snoer in het lot, in de gemeente des Heeren. Ze doen hun werk in de verwachting en onder stille verzuchting, dat het Woord nog eens kracht zal mogen doen tot bekering van zondaren. Hun prediking zal ook niet tevergeefs zijn. God doet Zijn Woord niet ledig wederkeren. Zijn knechten hebben hun werk maar te doen. Getrouwheid wordt van hen geëist. De Heere eist van hen geen vrucht op hun bediening. Maar ze zien er wel naar uit, dat hun bediening vrucht zal mogen dragen. En ook heeft de Heere het ze beloofd, dat ze hun arbeid niet tevergeefs zullen doen. Ze hebben hun brood uit te werpen op het water en hun zaad in de morgenstond te strooien en des avonds hun hand niet af te trekken. De vrucht zullen ze zien na vele dagen, al zal het ook pas in de dag der eeuwigheid zijn. Is het niet een voorrecht, als de Heere nog knechten geeft, die zo het snoer in het lot mogen werpen in de gemeente des Heeren? En is het dan ook niet een ontzaglijk oordeel, als de Heere die knechten weg gaat nemen ? Dan is er niemand meer die het snoer in het lot werpt in de gemeente des Heeren. Men heeft naar zulk een oordeel zelf gevraagd, want men heeft tot die knechten gezegd: "Profeteert gijheden niet". Men heeft ze versmaad. En nu horen we de Heere in het 7e vers zeggen: "O gij, die Jacobs huis geheten zijt: Is dan de Geest des Heeren verkort? Zijn dat Zijn werken? Doen Mijn woorden geen goed bij dien, die recht wandelt? "

UITZIENDE: Ik heb mijn gedachten over deze woorden ook al zo'n beetje laten gaan, maar dan kan ik niet anders zien dan dat die woorden ons op heden ook zeer veel hebben te zeggen. De aanspraak op zichzelf heeft ons alleen al veel te zeggen. "O gij, die Jacobs huis geheten zijt". Het volk droeg een mooie naam, maar de kanttekening verwijst ons bij deze aanspraak naar Joh. 8: 33, 37, 39, 40 en 44. We moeten dus wel even met elkaar lezen wat daar staat. In vers 33 lezen we dat de Joden tot Jezus zeiden: "Wij zijn Abrahams zaad, en hebben nooit iemand gediend; hoe zegt gij dan: Gij zult vrij worden". En in vers 37 lezen we dat Jezus tot hen heeft gezegd: "Ik weet, dat gij Abrahams zaad zijt; maar gij zoekt Mij te doden, want Mijn woord heeft in u geen plaats". En dan lezen we in vers 39 en 40: "Zij antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide tot hen: "Indien gij Abrahams kinderen waart, zo zoudt gij de werken Abrahams doen. Maar nu zoekt gij Mij te doden, een Mens, Die u de waarheid gesproken heeft, welke Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet". En in vers 44 kwam de klap op de vuurpijl, als Jezus heeft gezegd: "Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een mensenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven; want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader derzelve leugen".

Vriend, voor de zovelen die in deze tijd zeer graag Jacobs huis geheten worden, zal het ook wel niet zo aangenaam zijn, als hun hetzelfde gezegd wordt als door de Heere Jezus tot de Joden in Zijn dagen werd gezegd. Maar laten we zulke mensen nog maar niet zover buiten onszelf zoeken, want we worden allen nog graag Jacobs huis geheten. Maar wat aanschouwen we nog van de werkingen van Gods Geest onder ons ? Is dan de Geest des Heeren verkort ?

HOPENDE: Als de Heere dus niemand meer overlaat om het snoer te werpen in het lot, in de gemeente des Heeren, vindt dan zijn oorzaak niet in een onvermogen van Gods Geest om door middel van de prediking van het Woord nog mensen te bekeren en een bedroefde ziel te vertroosten, als er zulk een bedroefde ziel nog mag zijn, die waarlijk om troost verlegen is. Het is opmerkelijk dat hier juist zo over Gods Geest wordt gesproken als de derde Persoon in het Goddelijk Wezen. Die Geest zou op de Pinksterdag in het bijzonder Persoonlijk nederdalen in de kerk op aarde. Zijn werkingen waren er echter ook al onder het Oude Verbond. Zo spraken de Profeten door die Geest en wilde die Geest ook hun prediking vruchtbaar stellen tot bekering. Maar die Geest werd tegengestaan, als men de prediking van die profeten versmaadde. Als men tot hen zeide: "Profeteert gijlieden niet'. Men wilde ook het liefst maar dat die Geest Zich schikte naar de wil des volks. Hij moest die profeten doen spreken wat de mens behaaglijk was. Dat zien we in deze tijd nog. Als een leraar maar naar het genoegen van de mens spreekt, dan acht men dat zulk een leraar ruimschoots deelt in de bediening van Gods Geest. Men wil een ruim Evangelie horen, al is er ook geen plaats voor. En zeker, Gods knechten hebben het Evangelie te prediken, ook al is het dat er geen plaats voor is. Maar als men het zuivere Evangelie tegenstaat en als de Heere dan dat Evangelie wegneemt vanwege de versmading ervan, dan zal men niet kunnen zeggen dat het Evangelie niet ruim genoeg is en dat daarom de Geest Zich heeft teruggetrokken, zodat er geen mensen bekeerd worden. De Geest des Heeren is echt niet verkort. Maar het is een ontzaggelijk oordeel, als de Geest het middel dat Hij ter zaligheid gebruikt, ons gaat ontnemen, omdat we de volle zuivere Waarheid tegenstaan. Er is dan niets goeds meer te verwachten.

UITZIENDE: Daarom zegt het ons ook zoveel, als er wordt gevraagd: "Zijn dat Zijn werken? " Als Gods knechten ertoe geroepen worden om het oordeel Gods aan te zeggen, dan is dat eigenlijk iets bijzonders. Het meest gewone werk van Gods Geest is, om Zijn knechten de volle raad Gods te doen uitdragen en ze daartoe in alle Waarheid te leiden, opdat ze de verborgenheden van het werk der zaligheid zullen verkondigen. Maar nu krijgen die knechten soms wel een andere opdracht. Dan moeten ze een zondebestraffende en een oordeelsaankondigende tekst nemen. Nu, dat is voor de hoorders niet zo aangenaam, vooral niet als men graag in een zondige weg voortleeft en dan toch het liefst maar heeft dat er zachte dingen worden gesproken. Maar als onze werken boos zijn, twist Gods Geest met ons, ook door middel van de prediking van het Woord. Die Geest is de Trooster, maar men moet niet denken dat Hij troost, als men in een weg der Ongerechtigheid wandelt. Als er geen troostwoord is, ligt het er niet aan dat de Geest des Heeren als die Goddelijke Trooster is verkort. Er is troost genoeg, als er maar'plaats voor is. De vraag wordt dan ook nog gedaan: "Doen Mijn woorden geen goed bij dien, die recht wandelt? " HOPENDE: Hoe vreselijk is het toch, als er geen plaats meer is voor een Evangelische Waarheid. En in zo'n tijd leven we nu toch ook wel. De zonden worden ingedronken als water. En dat niet alleen door wereldlingen, maar onder hen die godsdienstig zijn. Maar waar is de bestraffing nog in de prediking te vinden? De prediking moet zo Evangehsch mogelijk zijn. Daar weet men hele kerkbladen over vol te schrijven. Er schijnt nogal behoefte aan het Evangelie te zijn. Bestraffingen worden er bijna niet gehoord. Nog minder is er een aankondiging van het oordeel in de prediking te vinden. Als het oordeel nog wordt aangekondigd, ontbrandt de vijandschap. Maar laat men er wel om denken dat in dat opzicht de Geest des Heeren niet is verkort. Daar wijst ook de kanttekening op. Laat ik u maar even voorlezen, hoe de kanttekening dat verkort zijn van Gods Geest verklaart. We lezen in de kanttekening: "Of, benauwd, zodat Hij Zijn dienstknechten niet recht en wel zou kunnen leiden en regeren? of, hun niet zou mogen doen profeteren wat Hem belieft? of, dat Hij nu de macht niet meer zou hebben om u over uw boosheid te bestraffen en voorts naar uw verdiensten te straffen, dat gij Hem aldus verbittert en tergt? "

UITZIENDE: De Geest des Heeren is dus in geen enkel opzicht tegen te staan. Zijn werk is onwederstandelijk. Dat geldt Zijn vertroosting, maar ook Zijn bestraffing door de mond Zijner knechten. En ook in het schenken van de troost werkt Hij onwederstandelijk, alsook in het bevestigen van de waarheid van het woord Zijner knechten in de weg der Goddelijke gerichten. We zijn nu bezig met de profetie van Micha te behandelen, maar zijn woord doet mij nu gelijk aan een andere Micha denken, namelijk aan die Micha die over Achab niets goeds profeteerde. Hij werd door Zedekia op zijn kinnebak geslagen en Zedekia zeide tot hem: "Door wat weg is de Geest des Heeren van mij doorgegaan om u aan te spreken? " En dan heeft Micha geantwoord: "Zie, ge zult het zien op dienzelven dag, als gij zult gaan van kamer in kamer om u te versteken".

HOPENDE: Dit is wel een duidelijk voorbeeld. We moeten nu echter afbreken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 december 1982

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende en Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 december 1982

De Wachter Sions | 8 Pagina's