Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De belijdenisvragen. (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De belijdenisvragen. (1)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

X vraagt om bijzonderheden betreffende de zg. "vragen van Voetius". Onze synode van 1922 heeft het in de vrijheid van de gemeenten gesteld, om bij het afnemen van belijdenis gebruik te maken van de vragen, die in onze kerkboeken achter het Kort Begrip staan, of de "vragen van Voetius" te gebruiken.

In de Bijbels en Psalmboeken, die uitgegeven zijn door de Gereformeerde Bijbelstichting, kan men ze allebei vinden. Zowel de oorspronkelijke vragen, als de vragen van Voetius zijn daarin achter het Kort Begrip opgenomen. Over beide willen we enkele bijzonderheden geven vanuit de historie.

De vragen achter het Kort Begrip zijn al heel oud. Zij komen reeds voor in de "Corte ondersoeckinghe des gheloofs", een boekje dat in de Nederlandse bewerking door Marten Micron in 1554 voor het eerst is verschenen. Men kan dit boekje beschouwen als een voorloper van het Kort Begrip. Enkele tientallen jaren is Microns "Corte ondersoeckinghe" in Neerlands kerk algemeen in gebruik geweest als handleiding bij het afnemen van de geloofsbelijdenis.

Evenals in het Kort Begrip worden in de "Corte ondersoeckinghe" de voornaamste stukken der christehjke religie behandeld, in 41 vragen en antwoorden. Toch is het te begrijpen, dat Herman Faukelius zich later tot het schrijven van zijn Kort Begrip heeft gezet, dat in het jaar 1611 is verschenen en in de plaats van het boekje van Maarten Micron is gekomen. Immers, toen Micron zijn boekje samenstelde, was de Heidelberger Catechismus er nog niet. Die dateert van 1563.

Hoezeer het boekje van Micron ook gesticht heeft, toch ging men behoefte gevoelen aan een geschrift, dat direkt bij de catechismus aansloot. Het kort begrip van Faukelius is een uittreksel uit de Heidelberger Catechismus. Dat kon Micron in 1554 nog niet schrijven. Maar de belijdenisvragen, die achterin het boekje van Micron stonden, werden in het Kort Begrip zonder meer overgenomen.

Marten Micron was omstreeks 1550 predikant van de Nederlandse vluchtelingengemeente in Londen. Toen in 1553 Maria de bloedige koningin van Engeland werd, vertrok Micron met 175 leden van zijn gemeente naar Denemarken en Noord-Duitsland. In 1554 heeft hij in Emden enkele geschriften laten drukken, waarin hij de praktijk van het kerkelijke leven in de Londense gemeente beschrijft. Deze zijn later van groot nut geweest bij de opbouw van het kerkelijk leven in Nederland, met name voor wat betreft de kerkorde en de liturgie. In 1559 is Micron gestorven, nog maar 36 jaar oud.

Hoe ging nu het afnemen van de belijdenis er in de 16e eeuw aan toe? Daarvan kunnen wij ons uit wat Micron schrijft, alsmede uit getuigenissen uit andere bron, kerkenordeningen en dergelijke een wel niet in andere bijzonderheden duidelijk, maar toch wel in hoofdlijnen helder beeld vormen.

De 41 vragen en antwoorden van de Corte ondersoeckinghe dienden bij het onderzoek van de belijdeniscatechisanten. Daarbij ging het niet om een schools examen. Het onderzoek had niet tot doel, na te gaan wat de belijdeniscatechisant gepresteerd had, alsof het genoeg zou zijn als hij alle vragen en antwoorden vlot uit het hoofd kon opzeggen.

De vragen en antwoorden van het kort begrip dienden veeleer als een leidraad voor een gesprek met de belijdeniscatechisanten, waaruit zou moeten blijken of ze niet alleen genoegzame kennis bezaten van Schrift en belijdenis, maar ook of ze inzicht hadden en of ze de leer nu ook werkelijk van harte toegedaan waren.

Daarom vindt men in al de verschillende uitgaven van het Kort Begrip toch altijd deze uitdrukking, dat de belijdeniscatechisanten de hoofdstukken der leer "in de grond bekend en beleden hebben". Daarom ging het bij het onderzoek.

Dus niet in de eerste plaats of men de behandelde leerstof wel goed in zijn hoofd gestampt had. Neen, de kerkeraad moest ervan overtuigd zijn, dat de gewichtige stap van het belijdenis doen ook werkelijk uit overtuiging gedaan en welgemeend was.

Later heeft men daarvan wel gemaakt, alsof onze vaderen zouden hebben gesteld, dat het doen van belijdenis tevens in zou houden het afleggen van een publiek getuigenis van zijn aandeel in Christus. Maar dat is niet juist. Zij eisten bepaald niet een verzekerd geloof, voordat men belijdenis zou mogen doen.

Maar wel wilden zij zich ervan vergewissen - voorzover mensen over het inwendige oordelen kunnen - dat er sprake was van een eerlijke, innerlijke overtuiging, waarmee men de waarheid der Schriften toegedaan is. Daarom de eis, dat men de hoofdstukken der leer "in de grond bekennen en belijden" moest.

Na dit onderzoek werd dan gevraagd, of men ook "ergens in, aangaande de leer, enige twijfel had, opdat men hem mocht genoeg doen. En indien hij zegt ja, zo zoekt men hem uit de Schrift te voldoen", terwijl men niet verder ging, voordat hij "gerust" was. Zou dit laatste niet het geval zijn, dan ging men zeker niet verder.

Als deze eerste vraag, die op de leer betrekking had, genoegzaam was beantwoord, werden daar nog een tweede en een derde vraag aan toe­ gevoegd. De tweede had betrekking op de volharding, de derde op de onderwerping aan de kerkelijke tucht.

De tweede vraag wordt in de alleroudste uitgaven al verschillend opgegeven en die verschillen hebben doorgewerkt tot in de 20eeeuwse kerkboeken. Men kan deze vraag in de boekjes van de 16e eeuw bijvoorbeeld als volgt tegenkomen: "Men vraagt hem of hij voor zich genomen heeft, bij deze voorzeide leer te blijven, en de wereld te verzaken, en een nieuw christelijk leven te leiden."

Maar ook de volgende formulering komt wel voor: "Ten andere, of zij ook, door de genade Gods, niet willen in deze belijdenis des geloofs volstandiglijk blijven, en daarnaar hun leven stellen, en de wereld en satan met al zijn pracht verloochenen”.

De derde vraag wordt dan weer eensluidend weergegeven: "of zij zich ook niet willen der chritelijke straf gewilliglijk onderwerpen".

Wie de moeite zou nemen, verschillende Psalmboekjes en uitgaven van het Kort Begrip uit onze eigen tijd met elkaar te vergelijken, zal in de formulering van de belijdenisvragen waarschijnlijk ook allerlei onderlinge verschillen tegenkomen.

Zulke verschillen waren er in de 16e eeuw al, zoals vooral blijkt bij de tweede vraag. Het is duidelijk, dat wij hier niet te doen hebben met vaste formules. Bij de vragen bij de doop, of bij de bevestiging van ambtsdragers is het heel anders. Die vragen liggen vast. Zij zijn precies, woordelijk kerkelijk vastgesteld op kerkelijke vergaderingen. Maar zo is het met de belijdenisvragen niet.

Trouwens, zoals het achter het Kort Begrip staat, kan het in die vorm ook niet gelezen worden. De predikant die van deze vragen gebruik maakt, moet ze bij het stellen van de vragen op zijn wijze formuleren.

Met andere woorden: de vragen achter Kort Begrip vormden blijkbaar slechts een leidraad bij het afnemen van behjdenis. Het werd in de vrijheid van de predikanten gelaten, hoe zij de vragen precies wilden formuleren en welke woorden zij daarbij wilden gebruiken. Als déze vragen maar gesteld werden: een vraag naar de leer, een vraag naar de volharding en een vraag naar de onderwerping aan de tucht.

Al mocht er verschil in woorden zijn, dan toch zeker niet in het wezen van de zaak. Zouden er predikanten zijn geweest, die er vragen bij zouden verzinnen, extra eisen stellen, of die eraf zouden doen (de derde vraag weglaten b.v., of in de plaats van de gereformeerde leer instemming met b.v. alleen de Twaalf Artikelen vragen), zou dat zeker niet getolereerd zijn geworden.

Nadat de belijdeniscatechisanten deze vragen met ja beantwoord hadden, volgde een toespraak, waarin altijd een vermaning moest voorkomen tot vrede, liefde en eendracht. De plechtigheid werd geëindigd met gebed.

En dit alles, wat we nu beschreven hebben, vond plaats in het openbaar, voor de gemeente, in een speciale kerkdienst. Niet alleen het plechtig afvragen van het ja-woord op de eigenlijke belijdenisvragen, maar ook het gehele onderzoek dat daaraan voorafging, geschiedde in ieders afwezigheid.

Een korte predikatie over de betekenis van het belijdenis doen ging aan het onderzoek vooraf. Zo hebben we dus de praktijk beschreven van het belijdenisdoen in Neerlands kerk in de tijd

van de Reformatie. Een praktijk waarvan de vragen achter het Kort Begrip nog getuigenis afleggen. Vermelden wij tenslotte nog, dat er in die tijd telkens wanneer er bediening van het Heilig Avondmaal zou zijn, gelegenheid werd gegeven om belijdenis te doen. Wel een bewijs, dat er veel meer geestelijk leven gevonden werd dan in deze tijd.

De volgende maal D.V. de "vragen van Voetius”.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 1983

De Wachter Sions | 8 Pagina's

De belijdenisvragen. (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 februari 1983

De Wachter Sions | 8 Pagina's