Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Mevr. R. te L.,

Twee vragen zijn me door u gesteld, die u naar het me toeschijnt met elkaar in verband brengt. Allereerst vraagt u mij iets te schrijven over de gelofte van Jefta en dan vraagt u mij om ook iets te schrijven over de bekende woorden van de psalmist, die we vinden in Psalm 118:27b, waar we lezen: Bindt het feestoffer met touwen tot aan de hoornen van het altaar". Hoewel u mij niet hebt doen weten waarom u mij deze vragen hebt gesteld en of u met beide vragen hetzelfde bedoelt, zo meen ik een verband tussen beide vragen te zien. Laat ik in ieder geval maar proberen om aan uw verzoek te voldoen. Het is al enige tijd geleden dat u mij deze vragen hebt gesteld. Ik had een kleine wenk gegeven dat de vragen weer op gingen raken, met als gevolg dat er gelijk weer vragen genoeg binnenkwamen, zodat ik wel weer voor een jaar vooruit kan. Het is verblijdend daaruit te mogen constateren dat men de beantwoording der vragen altijd nog op prijs stelt. Maar u weet dan, waarom ik u een poosje heb moeten laten wachten op een antwoord.

Wat de gelofte van Jefta betreft, u weet mijn mening hierover, daar u het me zelf hebt horen zeggen, niet te kunnen geloven dat Jefta het niet geweten zou hebben dat zijn dochter uit zijn huis hem tegemoet zou komen.

In dat leerzame boek van ds. G.H. Kersten over „Meer dan overwinnaars", lezen we in wat hij over Jefta schrijft, het volgende: „Gij weet, die Jefta tegemoet trad was zijn dochter, zijn enig kind. Heeft Jefta aan haar gedacht, doen hij zijn gelofte deed, of niet? Maar wie zou hem uit zijn huis dan tegemoet treden, behalve zij ? Op geen beest, dat de Heere ten offer kon aangeboden, past het woord dezer gelofte. Geen onderhorige kon God ten offer gebracht, wijl alle mensenoffer Jehovah een gruwel was. Jefta gaf zich en zijn geslacht in de hand des Heeren. Hij was de verstotene. Zou God Zich zijner en zijn geslacht ontfermen? Zal de Heere zijn geslacht een plaats geven onder de gedachten Israels? Aan Jehova de beslissing. Jefta geeft zich in Gods hand. En zijn dochter treedt hem tegemoet, met trommelen en reien. Jefta ontroert. De beslissing des Heeren valt. Zij is des Heeren brandoffer. Neen, niet op het altaar. Want God verdelgde eens de volkeren van Kanaan om het mensenoffer. Maar in deze zin offert Jefta, dat hij zijn enig kind geheel de Heere afstaat. Hij, de uitgestotene moet voor Gods daden vallen. Zijn geslacht is geen plaats in Israël gegeven".

Met ds. Kersten ben ik het geheel eens. Er is echter nogal wat verschil van gevoelen over deze gelofte van Jefta. Er zijn er die zeggen dat Jefta zijn dochter werkelijk geofferd heeft. Maar we lezen toch duidelijk aan het einde van Richteren 11: „En het geschiedde ten einde van twee maanden, dat zij tot haar vader wederkwam, die aan haar volbracht zijn gelofte, die hij beloofd had; en zij heeft geen man bekend. Voorts werd het een gewoonheid in Israël, dat de dochteren Israels van jaar tot jaar heengingen om de dochter van Jefta den Gileadiet aan te spreken, vier dagen in het jaar".

Jefta's dochter is dus niet gedood. Jefta heeft zijn gelofte ook niet lichtvaardig gedaan. We lezen eerst, dat de Geest des Heeren op hem kwam. En dan lezen we, hoe hij zijn gelofte deed. Maar zou dan Jefta niet aan een beest gedacht hebben? De kanttekening merkt hierover op, dat het niet alleen verboden was om mensen te offeren, maar ook onreine beesten. Dat heeft Jefta ook heel goed geweten, dus hij heeft zomaar niet aan een beest gedacht, want als een hond uit zijn huis gekomen was, zou hij die ook niet hebben kunnen offeren. Verder houd ik me graag altijd zo strak mogelijk aan de kanttekening. Welnu, de kanttekening zegt bij de woorden dat zij geen man bekend heeft: „Deze woorden zijn een platte en naakte verklaring van hetgeen Jefta aan zijn dochter, volgens de zin zijner gelofte, gedaan heeft".

Jefta heeft dus geweten wat zijn gelofte inhield. Toch lezen we dat hij ontroerde, als zijn dochter hem tegemoet kwam. „En het geschiedde als hij haar zag, zo verscheurde hij zijn klederen en zeide: Ach, mijn dochter, gij hebt mij ganselijk nedergebogen, en gij zijt onder degenen die mij beroeren; want ik heb mijn mond opengedaan tot den Heere en ik zal niet kunnen teruggaan". Uit die ontroering van Jefta maken velen op, dat hij hier niet op gerekend had. Gods volk weet er echter wel wat van, wat het is om in de keus der ziel in oprechtheid zich geheel en al voor de Heere over te krijgen, maar dat het nog wat anders is om de werkelijkheid te moeten beleven van hetgeen waar men zich voor over kreeg. Maar Jefta's dochter wilde van de gelofte van haar vader ook niets afgedaan hebben. „En zij zeide tot hem: Mijn vader, hebt gij uw mond opengedaan tot den Heere, doe mij, gelijk als uit uw mond gegaan is; naardien u de Heere volkomen wraak gegeven heeft van uwe vijanden, van de kinderen Ammons".

Ik geloof dat ik nu in dit verband wel gelijk wat kan gaan schrijven over Psalm 118 : 27. De dichter mocht zeggen: De HEERE is God, Die ons licht gegeven heeft". We moeten licht krijgen over wat voor ons verborgen is. Duisternis gaat aan het licht vooraf. Licht in en over geestelijke zaken hebben wij uit onszelf niet. En licht krijgen we ook alleen maar, als we er zelf tussenuit mogen vallen. De duisternis is van ons en het licht is van de Heere. Het werk der zaligheid is heel eenvoudig. Als de mens het met de Heere eens wordt, wijkt de duisternis uit de ziel. Dan zie hij ineens waar het gehaperd heeft in de ziel.

U hebt me doen weten dat u een verklaring over deze woorden gelezen hebt van een bekende schrijver. Ik heb naar deze verklaring gezocht en ik meen die ook vroeger wel te hebben gelezen, maar ik heb die verklaring waarschijnlijk toch niet in mijn bezit. Wel heb ik er een preek over van een andere schrijver. Nu, het is ook wel de moeite waard om die verklaring te lezen. Het komt er echter maar op aan, dat zulk een verklaring slechts bevestigt wat we zelf er door genade van hebben mogen leren verstaan. We kunnen de letterlijke betekenis van de tekst wel begrijpen. Op de grote feesten moesten er offeranden aan de Heere worden gebracht. Deze offeranden wezen naar Christus heen. Dat kunnen we ook wel weten. Christus is ook gebonden aan de hoornen van het altaar, maar op een andere wijze dan dat men de offerdieren daaraan moest binden. Het slachten van beesten is mij uit mijn jonge jaren geen onbekend werk. Als men met een beest dat ter slachting wordt geleid, dichtbij de slachtplaats komt, gaat het beest wel begrijpen wat er gaat gebeuren. Dat beest gaat terugtrekken. Dat deden die beesten die Oud-Testamentisch geofferd werden ook. Daarom moesten ze aan de hoornen van het altaar vastgebonden worden. Maar bij de Middelaar is er die tegenkanting niet geweest, al is Hij wel verbaasd en zeer beangst geworden, toen de tijd was aangebroken dat Hij Zichzelf ten offer moest brengen.

Jefta heeft ook even teruggetrokken toen zijn dochter hem tegemoet kwam. Maar de gelofte moest volbracht worden. En zijn dochter kreeg er zich voor over. „En zij zeide tot hem: Mijn vader, hebt gij uw mond opengedaan tot den Heere, doe mij, gelijk als uit uw mond gegaan is; naardien u de Heere volkomen wraak gegeven heeft van uw vijanden, van de kinderen Ammons". Jefta's dochter was een reine maagd, maar de Middelaar heeft Zich opgeofferd als het onbevlekte en onbestraffelijke Lam. En zoals Jefta's dochter zich aan de wil baars vaders onderwierp, zo heeft Christus Zich ook zonder tegenspreken de wil Zijns Vaders onderworpen. Jefta's dochter kwam er dus ook niet van onderuit, of de gelofte van haar vader moest aan haar volbracht worden. Zo werd zij dus ook als het ware gebonden als een feestoffer aan de hoornen van het altaar. Velen zijn met hun keus zalig, maar ge bemerkt nooit dat ze met hun keus gebonden zijn geworden aan de hoornen van het altaar. Als dat gebeurt, zijn we niet zalig met onze keus. Het ontbreekt in onze tijd niet aan mensen die tot een keus zijn gekomen, maar het is te vrezen dat ze de keus uit zichzelf gedaan hebben. Het is alles zo lief en zo mooi. Men leert geen schuld en vijandschap kennen. Maar we zullen toch eens als een doodschuldige aan de hoornen van het altaar moeten worden gebonden. Er zijn twee offeranden die bij elkaar passen, namelijk het offer van een gebroken geest en een gebroken en verslagen hart en het eniggeldende zoenoffer van de Middelaar. En als men nu zo gebonden wordt aan de hoornen van het altaar, dan moet men op een plekje komen waar men uit zichzelf niet wil komen. Een mens wil zijn leven niet verliezen. Maar die als een gebondene ligt aan de hoornen van het altaar, die ontkomt er niet aan of hij zal als een verlorene God in de handen moeten vallen.

Het bloed van het grote Offerlam zal aan de schuldige ziel moeten worden toegepast. Als de Engel des verderfs door Egypteland ging om al de eerstgeborenen te doden, moest het bloed van het

paaslam gestreken zijn aan de bovendorpels en de zijposten der deuren. Als de Heere dat bloed zag, ging Hij voorbij. Mooie wandteksten mochten niet baten. U zult misschien wel begrijpen wat ik bedoel. Aan mensen met een versjes-en tekstjesgodsdienst ontbreekt het niet. Er moet echter werkelijk wat gebeuren in ons leven. Als de Heere door Egypteland ging met het verdervend zwaard, kwam de dood heel dichtbij. Als er geen bloed te zien was, moest men sterven.

De Middelaar op Wie het feestoffer wees, ontkwam ook niet aan de dood. Hij was gebonden aan het altaar uit kracht van Zijn verbintenis aan de Vader, daar Hij er Zich van eeuwigheid toe verbonden had om de schuld der Zijnen te betalen en aan het eisend recht te voldoen. Maar het was ook Zijn lust om de wil Zijns Vaders te doen. Zo was Hij gebonden aan het altaar. Och, zouden wij het met iets minder kunnen doen dan die eniggeldende gerechtigheid van die gezegende Borg? Laten we er toch goed over denken wat er nodig is geweest tot verlossing van een verloren en doemwaardige zondaar van een eeuwig verderf. Geen engel of mens heeft kunnen verlossen. Christus werd als het Feestslachtoffer gebonden aan de hoornen van het altaar. Hoe valt toch alles weg buiten dat enige Offer! Buiten dat Offer schiet alles te kort tot rechtvaardigmaking, maar ook tot heiligmaking. Buiten Christus is er geen weg om Gods troon te benaderen in de weg des gebeds, maar ook hebben al onze dankoffers buiten dit grote Offer niets te betekenen.

Mevr., als het de Heere behaagt om ons als een feestoffer te binden aan de hoornen van het altaar, dan zullen we naar het vlees een moeilijke weg moeten gaan. Dan proberen we heus wel om van die hoornen los te komen. We willen niet zoals God wil. De weg die de dochter van Jefta moest gaan, was voor het vlees ook niet aangenaam. Ze heeft eerst een verzoek aan haar vader gedaan, om twee maanden naar de bergen te mogen gaan, om daar haar maagdom te bewenen met haar gezellinnen. Maar toen moest de gelofte aan haar volbracht worden. Maar het werd wel een gewoonheid in Israël, dat de dochteren Israels van jaar tot jaar heengingen om de dochter van Jefta den Gileadiet aan te spreken, vier dagen in het jaar. O, dat is toch wat voor die dochter van Jefta geweest! Ze heeft haar leven in stille eenzaamheid en verlatenheid moeten doorbrengen. Maar als die dochters bij haar kwamen, dan vergat ze haar eenzaamheid toch weer eens even. En dan mocht ze weer eens geloven: Ik loof eerlang U in een grote schaar.

Die als een feestoffer gebonden worden aan de hoornen van het altaar, moeten veelal naar hun gevoel en waarneming zo alleen hun weg gaan. Och, hoe moeten we toch van alles worden afgebracht buiten dat heilig dankaltaar. Om de eeuwige erfenis te kunnen verkrijgen, moeten ogen worden uitgerukt en handen en voeten afgehouwen. Jefta kon van zijn gelofte niet ontslagen worden. Neen, daar kwam hij niet van af. En zijn dochter ook niet. Maar Jefta mocht alles voor God over krijgen, ook zijn kind. Vleselijke banden vallen weg, als de ziel aan de zijde Gods valt. Maar Jefta's dochter heeft wel haar maagdom beweend. O dat prijsgeven van alles wat van dit leven is, is voor het vlees zulk een pijnlijke weg! Die echter met touwen gebonden zijn aan de hoornen van het altaar, ontkomen aan de verdrukking niet. In dit verband zou ik ook nog wat kunnen schrijven over de geloften. Als men trouwt doet men een gelofte en als men de kinderen ten doop houdt doet men een gelofte. Ook als men plechtig een ambt aanvaardt in Gods kerk, doet men een gelofte. En we mogen onze geloften zomaar niet verbreken. We moeten ze nakomen, met al wat er aan verbonden is. Och, het is wel tot mijn schande dat ik het u schrijven moet, maar ik heb toch al zoveel van onder het juk uitgewild. Maar het heeft altijd nog voor mij gegolden: „Betaal den Allerhoogste uw geloften". Daar heeft de Heere wel voor gezorgd. Zo heb ik iedere keer weer bij de bede terecht moeten komen:

Vernieuw in mij een vasten geest, en leer Mij aan Uw dienst oprecht verbonden blijven.

Ik kan van mijn geloften niet af, maar ik mag weleens zien, dat ik daar niet af kan, omdat de Heere de Getrouwe blijft. Maar als ik daar wat van zie, dan gevoel ik me toch aan de Heere weer zo nauw verbonden. Als Jefta alles voor de Heere overkreeg, kreeg hij er de Heere Zelf voor in de plaats. Wat moest hij dan nog meer? O die dierbare verbinding aan de Heere, maar dan ook die gezegende Persoon, Wiens voetstappen men toch zal moeten drukken in het doen van Gods wil. Hierin komt ook juist het onderscheid openbaar tussen het zaligmakend werk en het nabijkomend werk. Dat laat ons ook de geschiedenis van Jefta zien. Jefta heeft nog tegen zijn eigen volk ten strijde moeten trekken. De Efraïmieten werden tegen hem bijeen geroepen. Maar ze hebben het ook moeten verliezen tegenover Jefta. Hij nam ze de veren van de Jordaan af. En als ze de vlucht namen en over de veren van de Jordaan wilden gaan, moesten ze Schibbóleth zeggen, maar dat konden ze niet. Ze zeiden Sibboléth. Andere volken uit een ander land, spraken een andere taal, maar zo was het bij de Efraïmieten niet. Ze behoorden tot hetzelfde volk als Jefta. Ze waren ook Abrahams zaad. Maar er viel toch een scheiding. En nu moet u er toch ook eens even over nadenken, dat er aan hen gevraagd werd: „Zijt gij een Efraïmiet? " En dan durfden ze gerust neen te zeggen. Wat durft een mens met godsdienst toch al niet aan! Als ge tegenwoordig aan al die verkapte Remonstranten vraagt, of zij de verkiezing loochenen en of ze de val van de mens en de doodstaat loochenen, dan zeggen ze gerust: „Neen". En in de praktijk doen ze niet anders. O een mens durft met godsdienst wat aan! Maar dat kleine letterverschil brengt de mens wel openbaar. Dat is ook weer iets om over na te denken. Als men niet in waarheid met touwen gebonden is aan de hoornen van het altaar, kan men geen Schibbóleth zeggen.

Mevrouw, ik moet nodig weer gaan eindigen. Ik hoop van ganser harte voor u, dat u gebonden zult zijn met touwen aan de hoornen van het altaar. Dan zult u licht krijgen. En bij hemels Ucht zult u mogen zien, dat het feestoffer met touwen gebonden wordt aan de hoornen van het altaar. En dan tekent ge met Jefta en met de dochter van Jefta weer bij. Dan kunt ge van uw gelofte niet af. Maar dan zult ge ook wel veel alleen uw weg moeten gaan. Jefta kreeg niet alleen de heidenen tegen zich, maar hij kreeg ook zijn eigen volk tegen zich. Maar Jefta heeft ook die halfslachtige godsdienst niet gespaard. Nog veel meer zou ik kunnen schrijven over dit onderwerp, maar laat het voor ditmaal genoeg zijn. Als de Heere Zijn Woord een weinig ontsluit, dan is dit schrijven me toch ook nog weer een lief werk. Voor het vlees gaat het soms ook wel wat zwaar vallen, want de jaren gaan meespreken, maar als de ziel weer eens op die grazige weiden terecht komt onder het schrijven, dan zou ik wel aan de gang willen blijven. Maar ik zal nu toch maar afbreken.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 mei 1984

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 mei 1984

De Wachter Sions | 8 Pagina's