Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dankdagtijd (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dankdagtijd (4)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

En nu, wat verwacht ik, o Heere? Mijn hoop, die is op U.

Psalm 39:8

Zo de winter in te mogen gaan, met al de zorgen en bekommeringen des levens, met een stille hoop en verwachting op de Heere, o geliefden, die acht ik toch gelukkig hoor. Laat dan de wereld en de godsdienst al haar schijnschoon maar houden. Een goede gedachte van God is meer waard dan al het goed van de wereld. Waarom? Wel gel., daar komt Goddelijke liefde in mee. En als dat door de ziel ervaren mag worden, dan zinkt ze weg in verwondering en krijgt God weer eens de eer. Een mens kan wel eens over de wereld lopen met zo'n hard hart, dat hij denkt dat het nooit meer verbroken zal worden. En dan is er ook geen levende hoop, maar wel bij ogenblikken een verzuchting of de Heere dat harde hart toch eens verbreken wil. Want o, die inwonende vijandschap die dan openbaar komt, dan kan hij soms naar worden van zichzelf. Maar als het de Heere behaagt dat vuile hart weer eens onder de openbaring van Zijn onveranderlijke trouw te verbreken, dan roept de ziel in verbrokenheid uit: O, wat ben ik toch een grote dwaas dat ik nu zulk een goede God heb ingeruild voor zo'n vuile satan en verdorven bestaan. Mensen, dan gaat de Heere weer eens waarde krijgen en komt hij in zijn onwaarde terecht. Dan komt er weer eens een ware dankstond en wordt de hoop weer eens verlevendigd en mag de ziel het weer eens hartelijk geloven. Maar het zijn doorgaans zoete uurtjes van korte duurtjes. De kerk des Heeren is hier een strijdende kerk en dat zal de Heere ook bij de gedurigheid aan de weet doen komen. Maar dan mag het onder alles en door alles toch wel eens zijn: En nu wat verwacht ik o Heere, mijn hoop die is op U. Dan mag de ziel toch wel eens geloven, dat Hij de verwachting van een in zichzelf ellendige niet zal beschamen. En dat de nooddruftige niet voor altoos zal vergeten worden. En als men dan eens een oogje mag krijgen op Hem, Die heeft moeten uitroepen: „Op U hebben onze vaders vertrouwd, zij hebben vertrouwd en Gij hebt hen uit geholpen. Tot U hebben zij geroepen en zijn uit gered; op U hebben zij vertrouwd en zijn niet beschaamd geworden. Maar Ik ben een worm en geen Man; een smaad van mensen en veracht van het volk".

En toch onder dat bitter lijden Zijn vertrouwen op Zijn Vader mocht hebben, en als Borg niet is beschaamd uitgekomen. Toch heeft Hij ook als het ware moeten uitroepen: , , En nu wat verwacht Ik o Heere? " Geen verwachting van de vijanden, zelfs van Zijn liefste discipelen verlaten, de dood tegemoet gaande, het zwaard der Goddelijke gerechtigheid Hem slaande en treffende, en wetende dat Hij eerlang door de dood het hoofd in het stof zou doen bukken. Toch mocht Hij ook zeggen: „Mijn hope die is op U". Ja, het vaste geloof op het Woord en de belofte Zijns Vaders in de stilte der nooit begonnen eeuwigheid Hem gegeven. Want als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer zal gesteld hebben, zo zal Hij zaad zien. Dat zaad der uitverkorenen, welk Hij zal vrijkopen en verlossen door Zijns Zelfs offerande. O, ik zeide: Als men daar op mag zien, en dat door het geloof, dan wordt de ziel versterkt en verlevendigd, en dan mag er een verblijden zijn in de hope. Zo is dan ook die levende hoop, met geloof en liefde, het steunsel van de ziel in dit strijdperk.

Ja, zo is zij een vrucht des Heiligen Geestes waar door men met lijdzaamheid mag uit zien naar de vervulling der Goddelijke beloften. De gelovigen van het oude Verbond, levende onder de bediening der wet mochten op God hopen en zijn niet beschaamd geworden. Want zegt de apostel: Zij waren te voren op Christus hopende. En David mocht zeggen: „Mijn ziel hoopt op Zijn Woord". En is de Middelaar in de volheid des tijds gekomen, en is de Goddelijke belofte dienaangaande vervuld geworden, ook de kerk van het Nieuwe Verbond verkrijgt een levende hoop, op de Goddelijke belofte voor de tijd en voor de eeuwigheid. Een hoop op God dat Hij eens alles zal zijn in allen. Een hope der eeuwige zaligheid welke zij hier wel eens mogen vinden in de God der zaligheid. Een hoop die bij ogenblikken doet voortgaan in de loopbaan welke is voorgesteld, ziende op Hem Die het beloofd heeft. Is die ware hoop menigmaal zwak en bestreden, toch, als het geloof in de oefening mag komen, dan wordt de hoop verlevendigd en mag de ziel zich op de Heere verlaten die het beloofd heeft. , , Zou Ik het dan zeggen en niet doen ? Spreken en niet bestendig maken? " Dan zegt de Heere tot Zijn knechten ook in deze dankdagtijd: „Troost, troost Mijn volk zal ulieder God zeggen; spreek naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe dat haar strijd vervuld is en dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor al hare zonden". O, dierbaar tekstwoord: „En nu wat verwacht ik o Heere, mijn hoop die is op U". Om het nu in deze dankdagtijd eens niet alleen met de tijdelijke weldaden hoe groot ook, te kunnen doen maar te mogen zeggen: „Mijn hoop die is op U". Die hoop zal niet beschamen, omdat de liefde Gods in het hart is uitgestort. Zo zijn beide, geloof en hoop, door de liefde werkende. O, wat vloeit het alles toch uit God. Hier zien wij nu Gods souvereine raad, wil en werk verheerlijkt in het hart van de uitverkoren zondaar. O, diepten des rijkdoms, beiden der wijsheid en der kennis Gods, hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn Zijn wegen. O, zo eens dankdag te mogen houden, dan valt alles van de mens er toch zo buiten en wordt de Heere verheerlijkt in Zijn Eigen werken. Met die hoop is David in al zijn strijd niet beschaamd uitgekomen. Ook Jacob niet, toen hij aan het einde van zijn leven mocht zeggen: „Op Uwe zaligheid wacht ik o Heere". O, wat werd zijn hoop verlevendigd, toen hij de wagens van Jozef zag. Maar zo vinden wij ook dat Hopende het hoofd van Christen boven water hield toen hij door die laatste rivier moest om in de heilige stad te komen. O, dat zal toch wat zijn, hier zo menigmaal met de vreze des doods bevangen te zijn en als dan die levende hoop verwekt mag worden. O, denk toch maar niet licht over die laatste vijand. Want de laatste vijand die teniet gemaakt moet worden is de dood. O, als het dan toch eens zijn mocht: „En nu wat verwacht ik o Heere, mijn hoop die is op U". Dan alleen zal het maar kunnen hoor. Sterven kan men alleen maar met een levende Borg. De ziel leert meer en meer dat nu alles buiten Hem ten enenmale te kort is. Neen, dan kan men echt niet sterven op ontvangen weldaden, maar alleen op grond van het aangebrachte werk van de Middelaar. Maar laat ons nu met toepassing gaan eindigen.

Wordt vervolgd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 oktober 1986

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Dankdagtijd (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 oktober 1986

De Wachter Sions | 8 Pagina's