Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is heel begrijpelijk dat u niet goed uit de weg gekund hebt met wat we lezen in Luk. 16:9. We lezen daar: En Ik zeg ulieden: aak uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat, wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen". Zoals u me hebt laten weten, hebt u de kanttekening erop nagezien, maar bent u er niet uitgekomen. U hoopt dat ik het u niet euvel duid, dat u me een vraag over deze tekst voorlegt.

Deze vorm van vragenrubriek is ervoor, om vragen te beantwoorden die altijd niet zo gemakkelijk te beantwoorden zijn. In het

Geachte Heer A.L.B. te B.,

begin van mijn hoofdredacteurschap heb ik op een eenvoudige wijze altijd de vragen proberen te beantwoorden die me werden gesteld, zoals ook in andere kerkbladen wordt gedaan en zoals ook ds. Kersten vroeger deed in De Saambinder en ook onze vorige hoofdredacteur dr. Steenblok gewoon was te doen in dit blad. Bij het beantwoorden der vragen kwam ik echter ineens tot de gedachte dat het weleens aantrekkelijker zou kunnen zijn als ik de vragen zou gaan beantwoorden op zulk een wijze als ik nu gewoon ben te doen. Dit doe ik nu zo al vele jaren, want in 1971 ben ik daarmee begonnen en mag dit nog steeds zo voortzetten.

U zult wel begrepen hebben, dat het mijn bedoeling steeds is om in het beantwoorden der vragen in het bijzonder ook voor het zieleleven wat overdenkingen te geven. Moge de Heere me daartoe dan ook in het beantwoorden van uw vraag in de Waarheid leiden, opdat schrijver en lezer beiden zouden mogen ervaren dat het gehemelte van Hem Die deze woorden gesproken heeft, enkel zoetigheid is.

Ik wil beginnen met er u op te wijzen dat de kanttekening toch al wel een verhelderend licht werpt op deze tekst en dat ik het daar ook liefst maar bij wil houden. Als er gesproken wordt over een zich vrienden maken uit de onrechtvaardige Mammon, zegt de kanttekening: Dat is, maakt door uw milddadigheid tegen de armen, voornamelijk de gelovigen, dat die over u niet klagen, maar u mogen zegenen voor God. Zie Deut. 24 : 13".

Als ik u schrijf dat ik me graag wil houden bij wat de kanttekening zegt, heb ik daar mijn redenen voor. U begrijpt wel dat het me niet aan verklaringen van deze tekst ontbreekt, maar men moet altijd wel voorzichtig zijn met wat bepaalde verklaarders zeggen. Ook al zijn die verklaarders oude verklaarders te noemen, daarom kan men hun verklaring niet altijd zomaar voetstoots overnemen. Er zijn verklaringen die wat Coccejaans getint zijn en daarom niet vrij zijn van allegorie. Als er over de Mammon wordt gesproken, denkt men dat daarmee het Jodendom wordt bedoeld, omdat de rijkdom van de Joden in het bijzonder dan ook daarin zou hebben bestaan, dat men die wetplechtige godsdienst mocht bezitten, bestaande in zovele voorrechten als offeranden, wassingen en rechtvaardigmakingen des vleses, waarbij dan ook nog kwam het bezit van het vruchtbare Kanaan. Deze Mammon zou dan onrechtvaardig te noemen zijn geweest, omdat men er geen recht gebruik van maakte en er recht op had verloren. Zich vrienden te maken uit de onrechtvaardige Mammon, verklaart men dan zo, dat daarmee bedoeld wordt dat men de heidenen zich tot vrienden moest maken door hen van een gedeelte van de schuld te ontheffen, door hen niet meer te brengen onder de plechtige verrichtingen de Ceremoniële wet. Dit zou Jezus dan ook bedoeld hebben met de gelijkenis van die onrechtvaardige rentmeester, die aan de door u bedoelde woorden voorafgaat. De Heere Jezus heeft immers gezegd, dat er een zeker rijk mens was, die een rentmeester had. Deze werd bij hem verklaagd, als die zijn goederen doorbracht. Hij riep die rentmeester en zeide tot hem: „Hoe hoor ik dit van u? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap; want gij zult niet meer kunnen rentmeester zijn". En dan lezen we dat de rentmeester bij zichzelf heeft gezegd: „Wat zal ik doen, dewijl mijn heer dit rentmeesterschap van mij neemt? Graven kan ik niet; te bedelen schaam ik mij. Ik weet wat ik doen zal, opdat wanneer ik van het rentmeesterschap afgezet zal wezen, zij mij in hun huizen ontvangen. En hij riep tot zich een iegelijk van de schuldenaars zijns heren, en zeide tot den eerste: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig? En hij zeide: Honderd vaten olie. En hij zeide tot hem: neem uw handschrift en nederzittende, schrijf haastiglijk vijftig. Daarna zeide hij tot een ander: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? En hij zeide: Honderd mudden tarwe. En hij zeide tot hem: neem uw handschrift en schrijf tachtig. En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester, omdat hij voorzichtiglijk gedaan had; want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan de kinderen des lichts in hun geslacht".

En daarop volgen dan de woorden waarvan u de juiste betekenis zoudt willen weten. Volgens die allegorische verklaring zou de Heere Jezus er nu met die gelijkenis en met die daarop volgende woorden Zijn discipelen op hebben gewezen wat zij in de toekomst hadden te doen, namelijk de heidenen zich tot vrienden maken door hen in de middellijke weg te doen delen in de voorrechten die eerst alleen voor het Jodendom waren bestemd, zonder die wettische verplichtingen daaraan verbonden. Zulk een verklaring zal voor bepaalde predikers die graag zo bevindelijk mogelijk willen zijn, wel aantrekkelijk zijn. In de tekst waarover ik nu in het bijzonder moet schrijven, wordt zo gezegd: „Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat, wanneer u ont­ breken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen". Er wordt dus over een ontbreken gesproken. Daarmee zou de Heere Jezus erop hebben gewezen dat er een tijd zou komen waarin er van die uitwendige bevoorrechting waarin de Joden mochten delen, niets meer zou zijn overgebleven. De Joden zouden dan over de hele aarde zijn verstrooid en van de heilige stad en de tempel zou er niets meer overgebleven zijn. De farizeeërs mochten nu in hun eigengerechtigheid wel rijk en verrijkt zijn, maar die gerechtigheid zou niet vol gevonden worden voor God. Daarom behoefden ze dus niet in het vlees te vertrouwen. Paulus had geleerd om al wat hem gewin scheen te zijn, om Christus' wil schade en drek te achten. En hij zou in deze weg als de grote heidenapostel zich vrienden hebben mogen maken uit de onrechtvaardige Mammon.

Hoewel zulk een verklaring wel aantrekkelijk zal zijn voor degenen die graag een schijn willen geven van diepgaand bevindelijk te zijn, zo geloven we toch niet dat dit de betekenis van deze woorden is. Met de kanttekening bent u er niet helemaal uitgekomen, wat ik ook wel begrijpen kan, daar u bent blijven staren op dat zich vrienden maken uit de onrechtvaardige Mammon . Maar daarmede heeft de Heere Jezus natuur lij k niet bedoeld dat men in een oneerlijke weg zich vrienden moet maken uit de onrechtvaardige Mammon.

Op de voorgrond moeten we dus nu even vaststellen dat de Heere Jezus niet zonder reden de Mammon een onrechtvaardige Mammon heeft genoemd. In Matth. 6:24 heeft de Heere Jezus ook over de Mammon gesproken, want daar lezen we zo dat Hij gezegd heeft: , Niemand kan twee heren dienen; want of hij zal den enen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den enen aanhangen en den anderen verachten; gij kunt niet God dienen en den Mammon". En de kanttekening zegt daar van de Mammon: , Het is een Syrisch woord en betekent rijkdom, winst of schatten, die de mensen dikwijls als een god eren en dienen". Over die onrechtvaardige Mammon is nog wel heel wat te zeggen. Het geld heeft meer ellende dan geluk in de wereld gebracht. Maar de mens is nu eenmaal ook zulk een ellendig schepsel door de val geworden. Van de ware God is hij afgevallen en nu maakt hij in het bijzonder ook van het geld zijn god. Er is al wat onrecht om en met het geld bedreven!

Van de farizeeërs lezen we in dit verband ook, dat zij geldgierig waren en dat zij Hem deze dingen hoorden zeggen en Hem beschimpten. Dus de Heere Jezus heeft deze woorden ook gesproken met toepassing op die farizeeërs, wat ze wel hebben begrepen. En zo komen we dan ook vanzelf tot de geestelijke inhoud van deze woorden, zonder in een allegorische verklaring te vervallen. Ik wil u dan ook de raad geven om de verklaring van Matthew Henry, wanneer die in uw bezit is, erop na te slaan. Hij wijst er allereerst op, dat wij allen rentmeesters zijn van wat we hier in deze wereld mogen bezitten. Voor het gebruik daarvan staan we dan ook verantwoordelijk. Maar hij wijst er dan ook op, dat wat van de onrechtvaardige rentmeester gezegd wordt, van ons allen geldt. Ook is voor ons van belang, als deze verklaarder zo opmerkt: , , Wij moeten de gelijkenissen niet dringen of dwingen buiten derzelver hoofdoogmerk". In de gelijkenissen door de Heere Jezus gesproken, moeten we dus altijd de voornaamste strekking van die gelijkenis in het oog houden. In elke gelijkenis is er altijd maar één zaak die de Heere Jezus in het bijzonder heeft willen aanwijzen. Elk onderdeel van een gelijkenis laat zich dus zomaar niet geestelijk overbrengen, want dan klopt die gelijkenis ergens niet meer. Daarom is de kanttekening ook zo sober in de toelichting op deze gelijkenis. Als we lezen dat de heer van die rentmeester de rentmeester prees, dan zegt de kanttekening: „Niet vanwege zijn onrechtvaardigheid, maar vanwege deze zijn voorzichtigheid, om zichzelven tegen het toekomende te voorzien". En ik houd me dan verder nog even aan de kanttekening, want de Heere Jezus is immers uit de handeling van die onrechtvaardige rentmeester tot het besluit gekomen: „Want de kinderen dezer wereld zijn voorzichtiger dan de kinderen des lichts in hun geslacht". En daar zegt dan de kanttekening weer van: .jDat is, die niets anders zoeken dan dingen dezer wereld, gelijk daartegen gesteld worden de kinderen des lichts, dat is, die, door de Heilige Geest verlicht zijnde, zoeken hetgeen hemels is". En verder heb ik nu al neergeschreven wat de kanttekening zegt van de tekst waar u mij naar gevraagd hebt. Als u nu de verklaring van Matthew Henry nagaat, zult u zien dat die overeenkomt met wat de kanttekening zegt. En dan zult u ook zien dat er uit de gelijkenis verder veel te leren is.

Ik kan u ook nog wel op andere verklaringen wijzen. Misschien is

de verklaring van Dachsel in uw bezit. In die verklaring kunt u nogal heel wat over die gelijkenis lezen, alsook over de woorden waar u me speciaal naar gevraagd hebt. In de verklaring van Dachsel wordt ook de mening van andere verklaarders woordelijk weergegeven, maar die verklaringen komen alle op hetzelfde neer. Er wordt erkend dat de gelijkenissen van de Heere Jezus over het algemeen zo eenvoudig en duidelijk zijn, maar dat deze gelijkenis ons op de eerste blik in verwarring brengt. Het schijnt, met eerbied gesproken, of hier de tekening mislukt is. Maar de Heere Jezus heeft duidelijk over een onrechtvaardige rentmeester gesproken. Niet zijn trouw, niet zijn rechtvaardigheid, maar alleen zijn verstand is het punt van vergelijking. Ziet u, dat u op één zaak in het bijzonder in een gelijkenis moet letten?

Nu heb ik er u al op gewezen, dat de Heere Jezus deze gelijkenis in het bijzonder gesproken heeft met toepassing op de farizeeërs. Maar dan ook ter verdediging van die tollenaars en zondaren die tot Hem zijn gekomen en over wie Hij Zich liefderijk ontfermd heeft. Die tollenaars waren eigenlijk ook zulke onrechtvaardige rentmeesters. Die rentmeester in de gelijkenis had een uitgebreide volmacht. Hij kon pachtcontracten sluiten voor een lange reeks van jaren. Maar die rentmeester wist de landerijen veel hoger te verpachten dan dat hij in de boeken van ontvangsten en uitgaven in rekening bracht. Al wat hij meer ontving, hield hij voor zichzelf. Dit is dus heel gemakkelijk op de tollenaars over te brengen, die zich ook verrijkt hebben met het geld dat zij van eigen landgenoten hebben afgeperst in dienst van de Romeinen.

Ik ga u niet vermoeien met allerlei andere bijkomstige verklaringen die er over die gelijkenis dan nog te vinden zijn, want dan wordt niet alleen mijn brief te lang, maar schiet ik met deze wijze van het beantwoorden van de vragen ook mijn doel voorbij. Ik heb gezien dat in de verklaring van Dachsel ook naar de Bijbellezingen van Da Costa wordt verwezen. Nu, die Bijbellezingen worden weer opnieuw uitgegeven. Ik wil me dan nu verder, om mezelf en u niet teveel te vermoeien, maar bij deze Bijbellezingen houden. Da Costa wijst erop, dat de rentmeester zijn schuld niet ontkende. Ook heeft hij zichzelf niet geblinddoekt met de gedachte, dat zijn heer de zaak niet zo ernstig meende als hij wel zeggen mocht. Neen, de rentmeester was overtuigd van zijn overtreding en van het daarop noodzakelijk volgend ontslag uit zijn post. Ook is onze schuld openbaar en niet te vergoelijken. De duivel is onze aanklager bij God en ons eigen geweten bevestigt deze aanklacht. Er is niets aan te doen om de schuld uit te wissen. Het enige wat ons overblijft te doen, is met moed en schrander belijd het enige middel aan te grijpen dat er tot redding, dat er tot verzekering van onze toekomst overblijft.

De rentmeester moest zeggen: , , Graven kan ik niet; te bedelen schaam ik mij". Daar moet nu bevindelijk ook wat van gekend worden. Met zijn werken er niet te kunnen komen en voor het bedelen nog net te hoogmoedig te zijn. De Heere brengt echter Zijn volk wel tot de bedelstaf. De onrechtvaardige rentmeester wordt echter ons maar ten voorbeeld gesteld in de wijze waarop hij de schuldenaars van zijn heer tot zijn vrienden wist te maken. En als de Heere Jezus nu met deze gelijkenis het oog gehad heeft op de tollenaars voor wie Hij het opnam tegenover de farizeeërs, zouden we dan niet aan een Zachéüs moeten denken ? Als Jezus hem uit de vijgeboom heeft geroepen en bij hem in huis heeft willen gaan, dan lezen we dat de vrome Joden wisten te zeggen: „Hij is tot een zondig man ingegaan om te herbergen". Maar Zachéüs heeft gezegd: „Zie, de helft van mijn goederen, Heere, geef ik den armen; en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder". Een duidelijker voorbeeld is er volgens mij niet te vinden om de betekenis van de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester te verstaan.

Zachéüs zal er wellicht ook in de hemel hebben ontmoet, die hij zich op deze wijze tot vrienden heeft weten te maken uit de onrechtvaardige Mammon. De verklaarders die een allegorische uitleg weten te geven aan deze gelijkenis, zeggen dat met de eeuwige tabernakelen niet de hemel kan zijn bedoeld, maar we hebben met de betrouwbare verklaarders te geloven dat er wél de hemel mee wordt bedoeld. Er wordt niet gezegd dat de mensen ons in de hemel kunnen brengen, maar wel dat zij ons daar zullen ontvangen, verwelkomen of begroeten. Dit moet ons doen denken aan het woord van de Heere Jezus: , , Wat gij den minsten Mijner broederen gedaan hebt, dat hebt gij Mij gedaan, want wie dezen minsten, die in Mij geloven, slechts een beker koud water geeft, in den naam van een discipel, voorwaar Ik zeg u, die zal zijn loon niet verliezen". Uit de onrechtvaardige Mammon kunnen we ons dus geestelijke, hemelse en eeuwige vrienden maken. Bij de dood zal ons straks alles ontvallen wat tot dit aardse leven behoort, maar het zal toch een eeuwig groot voorrecht zijn, als we dan vrienden zullen hebben in de hemel, die ons met zich in de hemelse rijkdommen eeuwig kunnen doen delen. Deze vrienden zijn ons dus hier op aarde geen onbekenden gebleven. Dit geeft ons ook weer heel wat te denken. Velen reizen naar hun vaste overtuiging op de eeuwige gelukzaligheid aan, die echter straks uit de mond van Christus zullen moeten horen dat hij ze nooit gekend heeft. Maar ook de heiligen die boven zijn, zullen moeten getuigen ze nooit gekend te hebben. Er zal hier op aarde een ware band der liefde met Gods volk gelegd moeten worden. Dan hopen we niet één van de ware kleinen te ergeren, maar zal het ons ook tot blijdschap zijn als we iets aan de minste in het Koninkrijk der hemelen zullen mogen doen. Zo zullen we ons schatten vergaderen in de hemel, al is het ook middellijk uit die onrechtvaardige Mammon, namelijk uit dat geld dat hier op aarde zo dikwijls onrechtvaardig wordt gebruikt en waarmee zo dikwijls onrechtvaardig wordt gehandeld. Er zal ware liefde bij ons moeten komen tot de broeders, dat zijn degenen die uit God geboren zijn.

Geachte heer B., ik ken u niet, maar u begrijpt wel wat ik u toewens. Christus acht ze voor degenen die Hem liefhebben, die ook waarlijk de broeders liefhebben. Ik hoop dat u op deze wijze u vrienden zult mogen maken uit de onrechtvaardige Mammon. Da Costa wijst er zo op, dat de bij ons gangbare munt de stempel des konings draagt. Op onze zilveren guldens en rijksdaalders heeft steeds de afbeelding van onze geliefde vorstin gestaan. Op de rand kunnen we lezen: God zij met ons. Voor velen zijn die guldens en rijksdaalders slechts de onrechtvaardige Mammon. Ik hoop dat op die onrechtvaardige Mammon voor u het beeld van de hemelse Koning mag staan en dat het waarlijk hierin voor u zal mogen gelden: God zij met ons.

Ik heb getracht op deze eenvoudige wijze u toe te lichten wat er met de woorden uit Lukas 16 : 9 door Christus is bedoeld.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen, voor tijd en eeuwigheid!

P.S.

Waarde Vriend A.L.B, te B.,

Toen ik dit antwoord al klaar had, kreeg ik juist weer een briefje van u waarmee u me liet weten dat u de verklaring van die woorden al gevonden had. Ik schrijf meest niet zo gauw een antwoord terug, maar had dit nu juist wel gedaan, daar ik nog een briefje had liggen uit 1985 met een vraag over andere woorden uit hetzelfde Schriftgedeelte. Dus ik plaats nu toch dit briefje maar, want voor anderen kan het ook onduidelijk zijn waar u me naar gevraagd hebt, maar ik wilde ook de volgende keer een andere brief hierop doen volgen, waarmee ik dan voor die vragensteller wel wat laat ben en voor u wat vroeg.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1987

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 februari 1987

De Wachter Sions | 8 Pagina's