Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hopende en Uitziende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hopende en Uitziende

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daniël 5 : 25-30.

Dit nu is het schrift, dat daar getekend is: Mené, Mené, Tekel, Upharsin. Dit is de uitlegging dezer woorden In dienzelven nacht werd Bélsazar, der Chaldeeënkoning, gedood.

HOPENDE: Hoe heeft de Heere door de mond van Daniël Zich van de koning Bélsazar nog volkomen vrijgemaakt, vlak voor zijn dood. Het is toch zulk een ernstig woord geweest, dat Daniël tot hem heeft gesproken. Bélsazar scheen Daniël niet meer te kennen, maar het behoefde hem niet onbekend te zijn wat er tijdens het leven en de regering van Nebukadnézar was gebeurd. Daniël heeft hem gezegd dat hij er van wist, hoe Nebukadnézar was vernederd geworden, toen zijn hart zich verhief. De Heere had aan Nebukadnézar grootheid en eer en heerlijkheid gegeven. Alle volken, natiën en tongen beefden en sidderden voor hem. Die hij wilde, doodde hij en die hij wilde, behield hij in het leven. En die hij wilde verhogen, die verhoogde hij en die hij wilde vernederen, vernederde hij. Als een grimmig despoot kon hij daarin wel zeer willekeurig te werk gaan. Maar de Heere stond boven deze machtige koning, want deze machtige koning die dus met elk mensenkind in die wereld waarin hij regeerde, kon handelen naar zijn welgevallen, heeft toch moeten erkennen dat de Allerhoogste boven hem stond en dat Die met hem kon doen naar Zijn welgevallen.

Maar Die had hem dan ook op een rechtvaardige wijze zo diep vernederd. Deze gebeurtenis was van een te grote betekenis geweest dan dat Bélsazar daar niet van zou hebben geweten. Dat is wel in de kronieken opgetekend geweest. Daardoor werd hem nu door Daniël het verwijt gedaan: „En gij, Bélsazar, zijn zoon, hebt uw hart niet vernederd, alhoewel gij dit alles wel geweten hebt. En dan heeft Daniël hem het gruwelijke ervan onder het oog gebracht, dat hij met zijn vrouwen en bij wijven had gedronken uit de vaten van het huis des Heeren, waarbij dan de afgoden werden geprezen, maar, zo werd door Daniël tot hem gezegd: „Dien God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt".

UITZIENDE: Welk een ontzettend woord is dit toch voor Bélsazar geweest. En welk een ontzettend woord is dit toch ook voor elk natuurlijk mens. God is onze Schepper, Onderhouder en Weldoener. Hij heeft ons het leven gegeven en nog steeds wordt dat leven door hem onderhouden. Maar Hij heeft dan ook onze levensdraad maar af te snijden en wij zijn niet meer. En dat zou toch zo rechtvaardig zijn. We hebben geen recht meer op het leven. Onverdiend schenkt de Heere de schuldige mens nog het leven. Maar dan wil het toch ook wat zeggen, om die God, in Wiens hand onze adem is en bij Wie al onze paden zijn, niet verheerlijkt te hebben. Hem met alle weldaden in het aangezicht geslagen te hebben. Die weldaden in de zonden te hebben doorgebracht. Zeg het nu zelf maar, Bélsazar, wat er op die muur geschreven staat. Ge kunt het wel weten. Maar Daniël zal het wel voor Bélsazar lezen. „Toen is dat deel der hand van Hem gezonden en dit schrift getekend geworden. Dit nu is het schrift, dat daar getekend is: Mené, Mené, Tekel, Upharsin. Dit is de uitlegging dezer woorden: Mené, God heeft uw koninkrijk geteld en Hij heeft het voleind. Tekel, gij zijt in weegschalen gewogen en gij zijt te licht gevonden. Peres, uw koninkrijk is verdeeld en het is den Meden en den Perzen gegeven". Och vriend, ik geloof dat deze woerden elk mens in zijn onherboren staat toch zoveel te zeggen hebben. En het zal toch ook zo nodig zijn, dat deze woorden ons in ons leven eens aan gaan spreken.

HOPENDE: Het heeft ook nog wel wat te zeggen, als we hier zo tot twee keer toe het woordje Mené vinden. Dat geeft toch ook wel de zekerheid van de zaak te kennen. Op drie dingen wijst ons het vonnis dat op de muur van het koninklijk paleis te Babel geschreven stond. Het wijst ons op de dood, het oordeel en de hel. Bij de dood zullen onze dagen geteld en voleind zijn. In het oordeel zullen we in de weegschaal van Gods recht worden gewogen en als we niet bedekt zijn met de gerechtigheid van Christus, te licht bevonden worden. En na dat oordeel zal de zondaar aan de duivel en zijn engelen ten roof worden overgegeven.

UITZIENDE: O vriend, ik geloof dat ik dat vonnis toch weleens op de muur geschreven heb gezien. Toen werd het sterven in mijn leven. Mijn dagen waren werkelijk geteld. Ik ontmoet nog wel mensen die het in dit leven benauwd hebben gekregen bij de gedachten aan het onbekeerd te moeten sterven, maar ik ontmoet er zo weinig voor wie het werkelijk sterven in het leven is geworden. Als het zo eens Mené, Mené voor ons wordt, is er voor ons geen ruimte van leven meer. Het oordeel hangt ons dan boven het hoofd en de hel zien we al voor ons geopend. Als velen ons dit horen zeggen, dan geloven ze wel van ons dat we daarin de waarheid spreken en dat we dat zo beleefd hebben, maar we moeten dat maar niet als normatief stellen, zoals men dat noemt. Het gaat bij iedereen niet eender. Er zijn vele poorten, zegt men, waardoor men in het hemelse Jeruzalem kan komen. En ik zal echt de laatste zijn om de Heere de weg voor te schrijven waarlangs Hij de mens moet leiden om hem tot de zaligheid te brengen. Ik heb zelfs een afkeer van een afgebakende bekeringsweg. Men weet het dan zo mooi te vertellen hoe het moet, maar het leven wordt er toch net in gemist. Maar ik wil er toch wel aan vasthouden dat men hier in dit leven moet leren sterven en met God te doen krijgen. Wat moeten we toch met Jezus doen buiten het recht des Heeren om. We zullen onze dagen moeten leren tellen. Of leert Psalm 90 ons dat niet? En zou het dan ook niet zo moeten worden, dat ons leven maar een handbreed meer is ? Zouden ook al onze gerechtigheden ons niet een keer geheel moeten ontvallen? Zouden we dan geen kennis moeten krijgen aan de weegschaal van de Goddelijke rechtvaardigheid?

HOPENDE: In elke predikatie die we horen, zullen we in de weegschaal gelegd moeten worden met al onze zonden en met al onze eigengerechtige werken. Als die weegschaal in de prediking wordt gemist, dan kan men zogenaamd wel een Christus prediken, maar die Christus is de ware Christus niet. De mens kan erbij in het leven blijven. Hij wordt dan met het behoud van al zijn vrome godsdienst door Jezus zalig. Maar al onze schijnheiligheid en wettische vroomheid zal eens in de weegschaal te licht bevonden moeten worden. Jezus zal een volkomen Zaligmaker voor ons moeten kunnen zijn. Wat wordt er toch veel over een ruim evangelie geredeneerd, terwijl men niet anders doet dan een Jezus prediken voor een rijke jongeling en voor een vrome farizeeër. Voor een waarlijk arme zondaar die verloren moet gaan, heeft men slechts stenen voor brood.

UITZIENDE: Een ware ontdekte ziel kan men niet gauw te hard behandelen. Die kan het met niet minder doen dan met die gerechtigheid waarnaar ze bij ogenblikken hongert en dorst. Dan kan ze gezien hebben dat ze alleen door die gerechtigheid kan behouden worden en daarin kan het toch ook al zo ruim voor de ziel zijn geworden, maar het gemis van al wat de ziel gezien heeft kan zo zwaar op haar drukken, dat ze zich nog ellendiger en armer gevoelt dan ooit tevoren. Het wordt met alles wat men beleefd kan hebben: Mené, Mené, Tekel, Upharsin.

HOPENDE: Dat wordt toch zo weinig meer verstaan. Maar het vonnis op de muur van Babels paleis zegt ons altijd nog, dat we als een verdoemelijk zondaar gerechtvaardigd zullen moeten worden door de gerechtigheid van die enige Borg en Middelaar. Met alles daarbuiten zijn we te licht bevonden. Ons leven daarbuiten moet dan ook worden afgesneden. Dan zijn ook onze dagen geteld. , , Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid, maar de gerechtigheid redt van den dood". Te licht zijn we bevonden met alles buiten de gerechtigheid des Middelaars. Het wordt Peres voor ons. Al wat we hadden, ontvalt ons. Het is niet zo, dat we mogen houden wat we hebben en dat we er iets bij krijgen. Neen, we moeten ons leven verliezen en al onze parelen kwijt. Dus al onze bevindingen ontvallen ons, maar ook al onze goede gestalten. Geen gebedje komt er van ons meer in aanmerking. Alles is te licht bevonden. Maar zo zullen we ook alleen maar recht kunnen weten welke gerechtigheid er alleen voor God in aanmerking komt. Hoe zal dan die gerechtigheid toch alle waarde krijgen voor de ziel. Die gerechtigheid was alleen zwaar genoeg in de weegschaal van de Goddelijke rechtvaardigheid. Christus ging de dood in voor doodschuldigen. Maar Bélsazar ging hier zonder Borg de dood in. En dat nog in diezelfde nacht. „In dienzelven nacht werd Bélsazar, der Chaldeeën koning, gedood". Het Babylonische rijk had afgedaan. Het gouden hoofd viel van het beeld af. Terwijl Bélsazar nog verhit was van de wijn, kwamen de belegeraars de stad binnen en gingen zij naar het koninklijk paleis, waar zij de koning vonden en hem de dodelijke slag toebrachten. O ellendig en rampzalig einde! Wat heeft het ons veel te zeggen. Maar dat hopen we uit de profetie van Daniël verder nog wel te beluisteren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1987

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Hopende en Uitziende

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1987

De Wachter Sions | 8 Pagina's