Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Mej. N.N. en Mej. C.M. te D. en Mevr. N.N.,

In het kort wil ik nu drie briefjes gelijk beantwoorden. Er is mij door Mej. N.N. een vraag gedaan over de ontdekking aan het Godsgemis en het ware bidden. Mej. C.M. (nog zeer jong) zit met problemen die hiermee ook wel verband houden en Mevr. N.N. is zeer oud, maar heeft ons in een klein briefje ook een vraag gesteld die op hetzelfde neerkomt.

De eerste vraag moet ons als vanzelf doen denken aan de bekende woorden van de apostel die we vinden in 2 Kor. 7 : 10, waar we lezen: Want de droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekering tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood". Om waarlijk naar God bedroefd te worden, moeten we in een Godsgemis gebracht worden. Zulk een droefheid brengt ook de ziel tot het ware bidden.

Het onderwerp dat ik nu te behandelen heb, geeft wel veel stof tot schrijven, maar ik wil thans trachten om in een wat kortere brief dan anders deze vraag en daarbij gelijk de andere vragen te beantwoorden. Door de zonde zijn we van God onze Schepper gescheiden. Als een heilig God kan onze Schepper met de minste zonde geen gemeenschap hebben, maar moet Hij Zich daarover ook vertoornen. Door onze diepe zondeval is er dan ook een breuk geslagen tussen God en ons, die van onze zijde nooit meer te helen is. Alle mensen zijn dus door deze zondeval van God gescheiden. De mens van nature is van zijn Schepper vervreemd en is zonder God in de wereld, ook al is het dat zijn leven door God nog onderhouden wordt en dat hij dagelijks nog onverdiend met zoveel weldaden wordt overladen. De scheiding van God die er door de zonde is, is ook de geestelijke doodstaat van de gevallen mens. Uitwendig leeft men en geestelijk is men dood, want men is vervreemd en ontbloot van het leven Gods. Men weet er niet meer van wat het is om in de gunst van zijn Schepper te delen.

Zal men nu in een Godsgemis komen, dan zal de Heere Zelf de ziel in zulk een gemis moeten plaatsen. De vraag die me gesteld is, is een belangrijke vraag, want het nieuwe leven begint hiermee. Als de Heere de mens uit zijn geestelijke doodstaat opwekt, dan ziet hij dat hij van zijn Maker gescheiden is en zijn Schepper niet meer kent. Zulk een begin van een nieuw geestelijk leven zal er moeten zijn. Noodzakelijk is het dat in de prediking altijd maar weer op dit begin wordt gewezen, want er kunnen heel wat bevindingen zijn die daar buitenom gaan. Als men zelf door Gods genade wat zal mogen weten van die droefheid naar God, gepaard gaande met een hartelijk berouw en leedwezen over de zonden, zal men ook alleen maar aansluiting vinden wat het geestelijk leven betreft, als men iemand in het mededelen van wat er aan de ziel gebeurd zal mogen zijn, uit dit begin hoort opkomen. Dit is het wat veelal bedroeven moet bij al wat men onder de godsdienst kan horen bespreken, dat men haast niet meer hoort dat er nog iemand is die God kwijt is en die in een droefheid naar God over de wereld gaat. Geachte Mej. N.N., ik weet niet hoe u ertoe komt om mij deze vraag te stellen en ik hoop er ook voor bewaard te blijven om u om het stellen van die vraag zalig te spreken. Dit kan ik u wel schrijven, dat als er een waar Godsgemis in de ziel komt, een zaligspreking van de mens u dan ook niet baten kan. Neen, met een zaligspreking van een mens en met allerlei bemoedigingen met wat teksten en versjes, is de ziel dan niet geholpen. De schuldenlast drukt daarvoor te zwaar op de ziel, terv/ijl men tevens ook gevoelt dat men niet alleen zonder God zijn weg moet gaan, maar dat de Heere ook op zo'n zondaar vertoornd is en dat ook eeuwig zal moeten blijven. De bezoldiging der zonde is de dood, niet alleen de tijdelijke en geestelijke dood, maar ook de eeuwige dood. Die eeuwige dood betekent een eeuwige scheiding van Gods gunst en gemeenschap. Het ontzettende daarvan wordt door de ziel gevoeld. Nooit is het te zeggen wat de straf op de zonden zal zijn in de eeuwige rampzaligheid. U schrijft mij, dat u ook het boekje hebt gelezen van ds. Ledeboer over de roepstemmen uit de rampzaligheid. Dus u hebt wel iets van uzelf aan mij medegedeeld. Eerlijk hebt u mij geschreven, dat u zich bij het lezen daarvan zo hard en verhard gevoelt. U hebt ook een preek gehoord over het geluk van Gods volk, maar dat leven van dat volk kent u niet, zoals u me schrijft. En toch vraagt u mij of ik eens iets over het ware Godsgemis en het ware bidden zou willen schrijven. Als u leest en hoort over de rampzalige staat van de onbekeerde mens en over de gelukzalige staat van Gods volk, dan gevoelt u te meer volgens uw schrijven dat u niet recht God kan aanlopen als een waterstroom. U kunt niet bidden, zoals u me schrijft, want die kloof is er tussen. En het ergste is dat u daar weer overheen leeft, alsof er geen God in de hemel is. Die eenmaal rechtvaardig zal oordelen, daar Hij rechtvaardig de mens kan laten verloren gaan.

Wat moet ik u nu schrijven op dit alles wat u mij meedeelt? Ik schreef zoeven, dat ik niet weet hoe u er toe komt om mij deze vragen te stellen. Ik bedoel daarmee dat ik zomaar niet beoordelen kan of het stellen van zulke vragen uit een beginsel van het nieuwe leven voorkomt bij u. De Heere is alleen de Kenner der harten en de Proever der nieren. Velen zouden op uw vragen ongetwijfeld met allerlei bemoedigingen voor u klaar staan, maar ik behoor tot deze mensen niet. Dat schijnt u ook wel te weten en u schijnt in goed vertrouwen mij deze vragen te stellen. Dus neem ik van u aan, dat u in ieder geval zomaar niet opgebouwd wenst te worden. Nu, daar hebt u ook niets aan. Het gaat hier om zeer ernstige werkelijkheden. U gaat op de eeuwigheid aan en moet straks bij het sterven God ontmoeten en dan wordt uw lot door Hem rechtvaardig beslist. Vreselijk zal het zijn om onbekeerd te vallen in de handen van de levende God! Nooit is het te zeggen hoe verschrikkelijk het zal zijn om voor eeuwig verloren te moeten gaan. U hebt dat kunnen lezen in het genoemde boekje van ds. Ledeboer. Maar het is nodig dat u eens werkelijk zo dichtbij de rampzaligheid gebracht wordt, dat u gaat begrijpen hoe ds. Ledeboer tot het schrijven van zo'n boekje is gekomen. De schrik des Heeren moet ons niet onbekend blijven en zal moeten bewegen tot het geloof. Zulke schrijvers als ds. Ledeboer hebben evenals de heilige Bijbelschrijvers met de verschrikkingen der hel kennis gemaakt.

Mijn antwoord op uw vragen moet een Bijbels antwoord zijn. Nu, als u alleen maar bij de Psalmen blijft, dan kunt u het al weten wat de droefheid naar God en het ware bidden is waarin die droefheid zich kenmerkt. De straf op de zonden in de hel zal dus vreselijk zijn, want deze straf zal een straf van gevoel zijn. Deze straf bestaat in niet minder dan een eeuwig vreselijk lijden naar de ziel en straks na de grote oordeelsdag naar ziel en lichaam beide. Een mens die daar het rechte gevoel van krijgt, kan daar niet onverschillig tegenover staan. Zijn haren rijzen ten berge van verschrikking voor Gods gramschap. Maar men zal ook weten wat de straf van gemis zal zijn. Het is waar, een recht smartelijk Godsgemis zal er in de hel niet worden gevonden, maar men zal wel eeuwig de minste uitlating van Zijn goedertierenheid moeten derven. De ziel echter die hier in dit leven het verschrikkelijke zal gaan gevoelen van voor eeuwig verloren te moeten gaan, wordt in zulk een gevoelig Godsgemis geplaatst, dat ze in de overname ervan dat het rechtvaardig is om eeuwig die straf te moeten dragen, wel begeren zou dat er in de hel nog een plekje zal mogen worden gevonden om daar de zonden en het Godsgemis recht hartelijk te betreuren. Dat doet tot God roepen uit een bange nood der ziel en uit een smartelijk gevoel van die vreselijke verlatenheid. Daarom horen we de dichter van Psalm 116 zeggen: „Ik heb lief, want de Heere hoort mijn stem, mijn smekingen. Want Hij neigt Zijn oor tot mij; dies zal ik Hem in mijn dagen aanroepen. De banden des doods hadden mij omvangen en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid en droefenis. Maar ik riep den Naam des Heeren aan, zeggende: Och, Heere, bevrijd mijn ziel".

Dit is het ware bidden tot God uit het Godsgemis. Dit is het onwederstandelijke werk van Gods Geest. Hierin is dit zaligmakend werk van alle nabijkomend werk ook onderscheiden. Job zegt van de huichelaar: „Zal hij God aanroepen te allentijde? " Och Mej., om zo God aan te roepen te allen tijde, zal de liefde Gods in het hart moeten zijn uitgestort. De ware droefheid naar God komt uit de liefde voort. Uit de liefde vandaan worden de zonden beweend, die niet alleen tegen een heilig en rechtvaardig God, maar ook tegen een goeddoend Wezen zijn bedreven. Dit is iets wonderlijks. Men zal daar later ook alleen maar licht over krijgen. De toorn Gods wordt in de ziel gevoeld en de liefde doet daar bedroefd onder zijn. De liefde kan dan ook God niet los doen laten. Al denkt men op hetzelfde ogenblik in de helse afgrond weg te zinken en dat rechtvaardig, men roept gelijk tot God om ontferming.

Dan moet er wat gebeuren en dan zal er wat gebeuren. Mijn brief zou zonder inhoud zijn, als er Christus in ontbrak. Wat bedoel ik

daarmee? Och, ik heb u nu willen wijzen op die zo noodzakelijke droefheid naar God. De apostel zegt, dat die een onberouwelijke bekering tot zaligheid werkt. Maar zou er nu zaligheid buiten Christus te vinden zijn? En toch zijn er genoeg die dadelijk klaar staan om een mens in te zegenen op een droefheid naar God, omdat men dat toch van zichzelf niet heeft. De ware droefheid naar God brengt u echter op dat plekje dat ik u nu zoeven heb aangewezen. Daarom moet men weten dat de afstand naar God zo groot is, dat die nooit door ons te overbruggen is. En u mag van mij weten, dat het me soms tot droefheid is, als ik met al die werkzaamheden die ik in het spreken en schrijven bespeur, niet hoor van een verlorenheid en doemwaardigheid waaruit men alleen maar verlost kan worden door die Held bij Wie God hulp besteld heeft. Die heeft vermoeiden en belasten genodigd om tot Hem te komen opdat men rust zal vinden voor de ziel. Bij ziek-en sterfbedden en overtuigingen die er kunnen zijn, is het alsof er geen Jezus bestaat. Moet ik u dan zomaar een Jezus van vijf letters aanpraten? Neen, u weet wel dat ik dat niet hoop te doen. Maar waarlijk, God laat Zich buiten Christus niet vinden tot zaligheid. Daarom heb ik uiteindelijk maar één raad aan u te geven. Welke raad? Vraag maar veel om ware zielsontdekking. U moet een goddeloze worden, om als een vijand met God verzoend te worden. Als ik dit de mensen voorhoud, vinden ze me zo scherp en ben ik niet evangelisch genoeg. Wil men dan met een evangelie geholpen worden waarvan Christus niet het Middelpunt is?

Mej. N.N., denk hier voorlopig maar eens goed over na. Er is me verder nog een vraag gesteld door een jong meisje en ook door een oude vrouw. Dat meisje zit met problemen, want ze kan niet leren als een ander en vraagt me daarom of ze dan wel belijdenis kan doen. Ze heeft ook nog een opmerking waar ze graag een antwoord op wil hebben. Vele boeken van het Nieuwe Testament besluiten met het woordje amen, in tegenstelling van de boeken van het Oude Testament. Nu, het is begrijpelijk dat de apostelen hun zendbrieven meest met amen hebben besloten. De boeken van het Oude Testament zijn meest historische, dichterlijke en profetische boeken. De brieven van de apostelen zijn echter leerstellige boeken. Ze bevatten een prediking van de leer der Waarheid waarop zij een amen laten volgen. Maar ik hoop dat jij op geheel Gods woord eens van harte amen zult mogen leren zeggen. Zou jij dan geen belijdenis kunnen doen? De catechiseermeester moet jou er maar een beetje doorheen helpen. Dat moet ik ook bij sommige catechisanten doen. Het is ook bij een jongen nog weer een beetje anders dan bij een meisje. Een jongen wordt door het afleggen van de belijdenis stemgerechtigd. Dat kan wel eens gevaar opleveren. Maar elke kerkeraad moet maar handelen zoals men hierin denkt te kunnen en te mogen handelen. Vanzelfsprekend moet je het je ook wel goed bewust zijn wat er gekend moet worden om aan het Heilig Avondmaal deel te nemen. Maar ik voel jouw bezwaren voor jezelf wel aan. Toch moet je straks je maar in de weg stellen om net als de anderen van je leeftijd openbare belijdenis te kunnen doen. De Heere geve je bovenal te beleven watje belijdt, want daar komt het voor elk mens maar op aan. Het is voor de wijzen en verstandigen verborgen, m^ar naar het eeuwig welbehagen des Vaders aan de kinderkens geopenbaard.

Nu tenslotte nog die oude vrouw. Ze heeft mij een heel klein briefje geschreven met een vraag in betrekking tot hetzelfde onderwerp als waarover ik nu en ook al eerder geschreven heb. Ze is al ver over de leeftijd der sterken heen. Ze denTct veel aan haar levenseinde dat ras aanstaande is en aan wat daarop volgen zal. Ze vreest er voor dat er voor haar niet anders meer te wachten staat dan straks met dubbele slagen geslagen te worden. Och Mevr. N., als jonge mensen op eenzelfde wijze naar me schrijven, dan is mijn hart over die arme jeugd toch zo bewogen. Maar dikwijls moet ik ook met diep medelijden zien op oude mensen, die nog onbekeerd op de eeuwigheid aanreizen. Ik houd ze altijd voor, dat ze ook nog bekeerd kunnen worden. De mens is van nature dood en of hij nu jong dood is of oud dood, maar dood is dood. Hetzelfde wonder moet dus bij elk mens gebeuren. God maakt de doden levend en roept de dingen die niet zijn alsof zij ^staren. Zou in dit opzicht het ons ook niet veel te zeggen hebben als een oude Sara en Elisabeth nog vruchtbaar werden ? In mijn kinderjaren heb ik het meegemaakt dat een oude man van 75 jaar bekeerd werd. Later heb ik hetzelfde meegemaakt in één van mijn vorige gemeenten met een vrouw van 84 jaar. U bent nog in het leven en nog in de genadetijd. Een oud mens heeft me weleens gezegd, dat hij meende dat hij nu niet meer aan bekering behoefde te denken, want de Heere zei nu eigenlijk tot hem: „Ge hebt uw vlees aan de duivel gegeven en nu behoeft ge mij de botten niet te geven". Ik heb hem gezegd, dat al is dat in vele gevallen wel waar, het echter niet waar is dat de Heere dat tot de mens zegt. Dit zegt de duivel tot de mens. Als men jong is, zegt de duivel, dat men beter maar aan bekering kan denken als men oud geworden is. Maar als men oud geworden is, zegt hij dat we er nu te oud voor zijn om nog bekeerd te worden. Maar de Heere zegt: „Zou Ik enigszins lust hebben aan den dood des goddelozen ? Is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leve? Want Ik heb geen lust aan den dood des stervenden, spreekt de Heere HEERE: daarom bekeert u en leeft". Ik besluit mijn briefje, maar dan ook met in volle ernst u tezamen de noodzakelijkheid van de waarachtige bekering op het hart te binden. Als ge eens recht zult gevoelen wat het zijn zal om voor eeuwig van voor Gods aangezicht verstoten te worden in de plaats van wee en ach, in de buitenste duisternis waar wening zijn zal en knersing der tanden en waar de rook der pijniging opgaat tot in alle eeuwigheid, dan vindt ge geen ogenblik meer rust. Dat wens ik u toe. En daartoe mocht de Heere dit gebrekkige schrijven ook nog voor anderen gebruiken.

Hartelijk gegroet en Gode en Zijn genade bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 mei 1989

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 mei 1989

De Wachter Sions | 8 Pagina's