Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Mevr. N.N.,

Allereerst hartelijk dank voor uw zeer vriendelijk en meelevend schrijven bij de wisseling desjaars. De slagen zijn u in het leven ook niet gespaard gebleven. Altijd moet ik nog terugdenken aan uw geliefde vader in alles wat hem overkomen is. Het is terecht zoals u schreef, dat alleen de ondervinding van zulke zware slagen ons maar kan doen weten wat het is als we zo zwaar door Gods hand bezocht worden. Maar ook is het te wonderlijker in zulke omstandigheden als we kracht van Boven ontvangen om te dragen wat er te dragen is. Uit uw schrijven heb ik echter wel begrepen, dat de smartelijke beproevende omstandigheden die u niet gespaard gebleven zijn, u ook te meer doen meeleven in alles wat een ander overkomt. Zo is er niets van al wat ik thans moet ondervinden in de smartelijke weg die ik moet gaan, ofu hebt er aan gedacht in uw schrijven. Dat deed me innig goed. Bij uw schrijven hebt u een vraag gevoegd en hoewel ik er wel een beetje tegenop zie om die te beantwoorden, uw hartelijk schrijven dringt me ertoe. U hebt me een vraag gedaan over wat we lezen in 1 Kon. 7:46, namelijk deze woorden: In de vlakte van de Jordaan goot ze de koning, in dichte aarde, tussen Sukkoth en tussen Zarthan".

U schijnt zelf wel te hebben begrepen dat het nu bepaald niet zo gemakkelijk is om daar een gehele brief over te schrijven. Vandaar dat u het maar aan me over hebt gelaten om die vraag wel of niet te beantwoorden. Maar uw hartelijk schrijven wil ik niet graag onbeantwoord laten, te meer niet daar ik alles met u meegemaakt heb en dus weet wat er jaren geleden gebeurd is en welke diepe weg hierin uw geliefde vader ook in het bijzonder heeft moeten gaan.

Om dan tot uw vraag te komen, het heeft uw aandacht getrokken, dat we zo lezen dat de koning dit zelf deed, daar de meeste voorwerpen voor de tempel toch door Hiram gemaakt werden. U zult me het niet kwalijk nemen, als ik tegelijk met uw vraag enkele andere vragen beantwoord. Zo heb ik bijvoorbeeld nog een vraag liggen van de heer N., over het lezen van de Heilige Schrift. Deze vragensteller is tot de opmerking gekomen dat er wel gelezen wordt, want aan tijdschriften en boeken ontbreekt het niet, maar het nauwkeurig lezen van Gods Woord laat veel te wensen over. Ik heb aan deze vraag gelijk moeten denken als ik uw vraag kreeg, want al zieik er wel wat tegenop om uw vraag te beantwoorden, zo bespeur ik toch uit uw vraag dat uw Gods Woord nauwkeurig en aandachtig leest. En zeker, Gods Woord is vervuld van veel geheimen en verborgenheden. Daarom neem ik het u ook niet kwalijk dat u me deze vraag stelt. Natuurlijk moeten we ons altijd wachten voor een bepaalde allegorie, waarmee men Gods Woord geestelijker van inhoud tracht te maken dan dat het al is. Ik ben ervan overtuigd dat er in elke tekst veel meer geestelijke inhoud is te vinden dat ik er in zie liggen. Maar daarom zijn er voor mij twee bezwaren aan een verklaring van een tekst verljonden. Enerzijds hoop ik voor de vermetelheid bewaard te blijven om iets in de tekst te leggen waarmee ik de tekst nog geestelijker van inhoud zou maken dan dat die al is. Anderzijds ben ik het me bewust dat er veel meer in een tekst te vinden is dan dat ik eruit kan halen. Het is me opgevallen, dat eenvoudige schrijvers die bij ons veel achting wegdragen, zoals bijvoorbeeld Bunyan en Huntington, zich zeer veel verdiept hebben in de inhoud van Gods Woord en daardoor zonder tot verkeerde verklaringen te komen, met het geestelijk licht waarmee de Heere hen heeft bedeeld, dierbare verborgenheden uit de Schrift hebben mogen halen. Op een eenvoudige wijze weten ze soms een toelichting te geven aan bepaalde uitspraken der Schrift, die ons waarlijk veel te zeggen hebben. Ik ben het dus met de heer N. eens, dat het wel goed is als we lezenswaardige boeken aanschaffen en er onze tijd aan besteden om de inhoud daarvan te onderzoeken, maar dat Gods Woord toch altijd de hoogste plaats in moet nemen. En zeker, wat ter verklaring van Gods Woord door achtenswaardige schrijvers is geschreven, kunnen we ook niet ongebruikt laten liggen. Werd er ook nog maar meer naar de goede oude boeken gegrepen! De kennis van de inhoud van de oude geschriften raakt ook zo zoek. Ik kan er vooral de jeugd niet genoeg toe aansporen om in plaats van al die lektuur van deze tijd te lezen, eens meer belangstelling te gaan tonen voor wat onze hoogverlichte oude schrijvers ons hebben nagelaten. We lopen anders ook nog zo het gevaar van zelf een mening te vormen over bepaalde Schriftuitspraken, die niet in overeenstemming is met de leer van Gods Woord.

Ik heb de heer N. destijds een antwoord gegeven op een vraag over zendingswerk en evangelisatie. Toch kreeg ik ook nog een vraag van de heer L.A.v.B. te B. over evangelisatie. Als ik naar de datum van de brief kijk, dan had ik juist na het stellen van deze vraag het schrijven van de heer N. beantwoord. Ik heb toen geschreven dat er natuurlijk niets op tegen is als er in ons eigen land evangelisatie-arbeid wordt verricht. Op de inhoud van die brief ga ik nu verder niet meer in, want ik houd er niet van om in herhalingen te vallen. De heer v.B. heeft me eigenlijk de vraag gedaan of de Heere nu alleen maar tot het ambt van herder en leraar roept en niet tot het ambt van evangelist. In Ef. 4 lezen we immers: , , En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen en sommigen tot evangelisten en sommigen tot herders en leraars". De vragensteller verwijst me naar wat Matthew Henry hierover opmerkt. De evangelisten waren, zoals hij schrijft, geordende personen, die de apostelen ook tot reisgezellen waren en kerken moesten bevestigen die de apostelen zelf gesticht hadden. In de kanttekening van onze Statenvertaling wordt ook hetzelfde van de evangelisten gezegd. Het ambt van evangelist was een buitengewoon ambt in de eerste Christelijke kerk, zowel als het ambt van apostel en profeet. We hebben nu ook geen profeet Agabus meer, die een honger kon voorspellen die over de gehele wereld komen zou en die ook wist wat Paulus zou overkomen. Het gewone ambt van herder en leraar is dus nu overgebleven. Ik hoop dat de vragensteller bevredigd is met dit antwoord, dat ik nu gelijk op deze wijze heb gegeven, want het is ook weer niet gemakkelijk om over zo'n vraag een geheel antwoord per briefte schrijven. Dat schijnt de vragensteller ook wel begrepen te hebben, waarom hij zijn vraag ook in alle bescheidenheid heeft gesteld.

Nu moet ik dus de vraag beantwoorden van mevr. N.N. Niemand zal me kwalijk nemen, als ik hierbij ook een uitstapje maak. Salomo heeft de tempel des Heeren gebouwd, wat David niet heeft mogen doen. Als David koning over gans Israël was geworden en Jeruzalem door hem was ingenomen, dan heeft hij de ark in Jeruzalem doen brengen, maar heeft hij ook gezegd: , , Zie toch, ik woon in een cederen huis en de ark Gods woont in het midden der gordijnen". Dit sprak hij tot de profeet Nathan, die ook niet anders kon denken dan dat het een heel goed voornemen was van David als hij de Heere een huis wilde bouwen. Daarom zei Nathan ook tot David: Ga heen, doe al wat in uw hart is, want de Heere is met u". Maar in diezelfde nacht heeft de Heere Nathan doen weten dat David Hem geen huis mocht bouwen. Als zijn dagen vervuld zouden zijn en hij met zijn vaderen ontslapen zou zijn, zou zijn zaad na hem opstaan, namelijk zijn zoon Salomo, en die zou de Heere een huis bouwen. De stoel zijns koninkrijks zou bevestigd worden in eeuwigheid. Dit had David heel wat te zeggen. Het moet ons doen denken aan de bekende woorden die we vinden in Psalm 89: „Toen hebt Gij in een gezicht gesproken van Uw heilige en gezegd: Ik heb hulp besteld bij een held; Ik heb een verkorene uit het volk verhoogd". Deze woorden golden David zelf, maar met die woorden werd toch wel gelijk gewezen op Hem Die eenmaal uit David voort zou komen en in wie het koninkrijk van David vast zou blijven in eeuwigheid.

David is onder deze toezegging zeer verootmoedigd geworden. Hij heeft gezegd: , , Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? " In 1 Kron. 22 lezen we echter dat David wel voorbereidingen heeft getroffen voor de tempelbouw. Hij bestelde steenhouwers om stenen uit te houwen, die men behouwen zou om het huis Gods te bouwen. Hij bereidde ook ijzer in menigte tot nagelen aan de deuren der poorten en tot de samenvoegingen; ook koper in menigte, zonder gewicht. En cederhout zonder getal; want de Sidoniërs en de Tyriërs brachten tot David cederhout in menigte. En ook lezen we dan, dat hij zijn zoon Salomo geroepen heeft en hij gebood hem den Heere, den God Israels, een huis te bouwen. Hij heeft het zijn zoon Salomo eerlijk doen weten waarom hij de Heere geen huis had mogen bouwen, want hij had bloed in de menigte vergoten. En dan lezen we ook nog, dat hij tot Salomo gezegd heeft: , , Ziedaar, ik heb in mijn verdrukking voor het huis des Heeren bereid honderd duizend talenten goud en duizendmaal duizend talenten zilver; en des kopers en des ijzers is geen gewicht, want het is er in menigte; ik heb ook hout en stenen bereid; doe gij er nog meer bij".

Als Salomo koning is geworden, heeft hij de hulp van Hiram ingeroepen, om het huis des Heeren te kunnen bouwen. De Sidoniërs moesten hout houwen, zoals zij dat alleen maar konden

doen. Hiram heeft al zijn medewerking gegeven. Het hout deed hij over de zee brengen naar de plaats die hem daartoe ontboden werd. „Alzo gaf Hiram Salomo cederhout en dennehout, naar al zijn wil. En Salomo gaf Hiram twintig duizend kor tarwe tot spijze van zijn huis en twintig kor gestoten olie; zulks gaf Salomo aan Hiram jaar op jaar".

Nu mag ik misschien wel even een uitstapje maken. We lezen in 1 Koningen 9 : 10-13: En het geschiedde ten einde van twintig jaren, in dewelke Salomo die twee huizen gebouwd had, het huis des Heeren en het huis des konings, waartoe Hiram, de koning van Tyrus, Salomo van cederbomen en van dennebomen en van goud naar al zijn lust opgebracht had, dat alstoen de koning Salomo aan Hiram twintig steden gaf in het land van Galiléa. En Hiram toog uit van Tyrus om de steden te bezien, die Salomo hem gegeven had, maar zij waren niet recht in zijn ogen. Daarom zeide hij: at zijn dat»voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land Kabul tot op deze dag".

De kanttekening zegt dat het woord Kabul de betekenis heeft van mishaaglijk, slijkig, zandig, of moerassig. Men vat de betekenis van deze verschillende woorden dan ook wel samen met te zeggen dat Kabul niet anders inhield dan: niets waard. Och mevr., dat heeft Christus van Zijn kerk niet gezegd, die Hij als een erfdeel van Zijn Vader heeft ontvangen. Integendeel, we horen Hem zeggen: „De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden". Dat heeft de Middelaar gezegd van hen die in zichzelf niet anders dan mishaaglijke schepselen zijn, verdoemelijke en snode hellewichten.

Ik ga nu verder niet in op die verschillende meningen die er zijn over die steden die Salomo gaf aan Hiram. We lezen in ieder geval dat ze niet recht waren in de ogen van Hiram. En dat doet me toch denken aan het welgevallen dat Christus mag vinden in Zijn bruid die Hem van de Vader is gegeven. Ze is wel recht in Zijn ogen. Zijn lust is aan haar. Hij heeft ze meteen dure prijs willen kopen. Wie kan dat wonder vatten? Maar als u me nu gevraagd hebt naar de betekenis van die woorden uit 1 Kon. 7:46, dan geloof ik dat we daarmee op hetzelfde uitkomen. Hiram zorgde voor de potten, de schoffels en de besprengbekkens. Al deze vaten waren van gepolijst koper. En dan lezen we dat de koning zelf ze goot in de vlakte van de Jordaan, in dichte aarde. De aarde was daar vast en vet en zo het meest bekwaam tot het maken van allerlei vormen, om het koper daarin te gieten. De kanttekening zegt, dat met die dichte aarde, kleiige, vette en taaie aarde wordt bedoeld. Hoe het ook zij, we zien in al wat er aangaande de tempelbouw ons medegedeeld wordt, dat daaraan wel een zeer bijzondere zorg werd besteed.

Als de tabernakel moest worden gemaakt, lezen we dat de Heere gezegd heeft: , , Zie, Ik heb met name geroepen Bezdleël, den zoon van Uri, den zoon van Hur, van den stam van Juda. En Ik heb hem vervuld met de Geest Gods, tnet wijsheid en met verstand en met wetenschap, namelijk in alle handwerk. Om te bedenken vernuftigen arbeid; te werken in goud en in zilver en in koper". Bezaleël werd daartoe dus met Gods Geest vervuld, alsook Ahóliab, die de Heere hem bijgevoegd heeft.

Och mevr., ik geloof dat uw vraag uzelf en mij zeer veel te zeggen heeft. Bezéleël en Aholiab werden dus met Gods Geest vervuld om goud, zilver, koper, steen en hout alzo te bewerken, dat wat ze daaruit maakten geheel geschikt was voor dat schone gebouw dat voor Israels God verrijzen moest. Die tabernakel, hoewel nog maar een tent, was toch ook al een schoon gebouw te noemen voor de God van Israël. Maar de tempel, door Salomo gebouwd overtrof die tabernakel zeer ver in heerlijkheid. Er moest aan de bomen en stenen heel wat werk verricht worden, vóór zij in het huis des Heeren konden worden gelegd. Zo zal Gods Geest nu ook Zijn werk aan ons moeten doen, zullen we een steen van het gebouw van Gods kerk kunnen zijn. Uit dezelfde klei worden vaten ter ere en vaten ter onere gemaakt. Zijn wij uitnemender dan degenen die de Heere niet invoegt in Zijn huis? Ganselijk niet! Al die koperen vaten die gebruikt moesten worden in de tempel des Heeren, moesten door een kunstige hand bewerkt en bruikbaar gemaakt worden voor de dienst des Heeren.

Zou het niet een wonder zijn, als die Geest daartoe ook Zijn werk aan ons zal willen doen? Dan worden we ook in dichte aarde gegoten en dan is de hand des Konings daarin. Dat kunnen we zomaar niet zien, als we in dichte aarde worden gegoten. Als de stenen pasklaar moeten worden gemaakt voor het huis des Heeren, dan moet er wel wat aan gehouwen en gebijteld worden. Dat is ook het werk van Gods Geest, waartoe Hij Zijn knechten ook als middel gebruikt. Dan moet het soms een Tyriër zijn, die daaraan zijn werk moet doen. De Heere gebruikt Zijn knechten, ongeschikt en onbekwaam in zichzelf, maar verlicht door Zijn Geest, om Zijn tempel te bouwen. En die knechten krijgen het vernuft om de vaten voor Gods huis in dichte aarde te gieten. Alles wat voor de tempel bestemd is, moet bruikbaar en houdbaar zijn. We weten wel, dat alles in de tabernakel en in de tempel naar Christus heenwees. Ook de priesters waren voorbeelden van Hem. Hun kleding moest daarom ook zo sierlijk zijn. Maar alles in de tempel moest blinken van schoonheid en heerlijkheid, want de Middelaar kon nooit genoeg in Zijn schoonheid en heerlijk worden voorgesteld. Maar als wij nu tot het gereedschap van de tempel mogen behoren, dan is alles aan ons ook schoon en heerlijk, maar dan ook alleen door die kunstige bewerking van Gods Geest waardoor wij één met Christus worden. Zo doet dan ook de Koning Zijn werk door Zijn Geest aan zijn bruid, want die wil Hij zonder vlek en rimpel de Vader voorstellen. De tempel van Zijn kerk komt er zomaar niet. Hij heeft een dure prijs moeten betalen om die kerk Zijn eigendom te maken. Maar nu moet Hij ook door Zijn Geest nog Zijn werk doen aan die tempel van Zijn kerk, aan elke steen ervan, alle potten, schoffels en besprengbekkens, dus aan alle vaten die tot die tempel behoren. O mevr., het zal toch zo'n wonder zijn, als ik ook maar één van de geringste potjes van die tempel zal mogen zijn. Is dat bij u ook zo? Alleen de bewerking die daartoe nodig is, is iets wat ons niet aanstaat. En ja, aan het minste geringste potje moet toch het nodige werk worden besteed, want het is voor de tempel des Heeren bestemd. Och, die Geest heeft toch wat werk aan een mens om hem bruikbaar voor Zijn dienst te maken. Wat zijn we daar toch ook blind voor! Als we die bewerking ondergaan, gaat het naar onze waarneming niet goed. Zodra als die Geest Zijn werk gaat doen, kan men niet zien dat de hand des Konings hierin is tot de zaligheid der ziel. Maar och, u mag van mij weten, dat de weg die ik nu ook nog steeds moet gaan, een weg is waarin ik als een blinde geleid word. Maar dit ga ik wel steeds meer zien, dat het toch zo'n eeuwig wonder zal zijn, als ik als het minste geringste potje van gepolijst koper straks eeuwig zal mogen blinken in die hemelse tempel. U ziet wel, dat ik toch nog een beetje stof gevonden heb om over dit onderwerp te schrijven. Ik moet zelfs nodig afbreken. Ik wens u van ganser harte toe, dat de Koning u in dichte aarde zal gieten in de vlakte van de Jordaan, om straks ook te mogen blinken als gepolijst koper in de tempel van de meerdere Salomo.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1989

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 oktober 1989

De Wachter Sions | 8 Pagina's