Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Terzijde (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Terzijde (2)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opnieuw belijdenis doen

Wie belijdenis doet, betuigt daarmee, dat hij of zij de leer van onze kerk houdt voor de ware en zaUgmakende leer, overeenkomende met de Heilige Schriften.

Zo staat het in de bekende „vragen van Voetius". Zo was het de praktijk van onze vaderen. En wat daarmee bedoeld wordt, hebben we de vorige week bezien. Wie belijdenis doet in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, zegt met zijn ja-woord dat hij de leer die in de Gereformeerde Gemeenten in Nederland gepredikt wordt, houdt voor de ware en zaligmakende leer, overeenkomende met de Heilige Schriften.

En wie belijdenis doet in een andere kerk, zegt daarmee, dat hij de leer in die kerk houdt voor de ware en zaligmakende leer, overeenkomende met de Heilige Schriften.

Als we het zo bezien, is dat dan niet erg kerkistisch? En je mag toch niet kerkistisch zijn? Zo redeneren velen in onze dagen. De zaligmakende leer kent toch geen kerkmuren ?

Ja, dat moge waar zijn, maar daarover gaat het niet in de eerste belijdenisvraag. Van mensen die in haar midden belijdenis willen doen en zo tot het volle lidmaatschap willen worden toegelaten, mag de kerk instemming vragen met de leer, in haar midden gepredikt. Dat moet de kerk zelfs vragen.

Daarmee is natuurlijk niets gezegd over de leer van andere kerken. Wie ja antwoordt op de eerste vraag, verklaart daarmede niet, dat alle andere kerken een verderfelijke dwaalleer brengen. Over andere kerken wordt bij het belijdenis doen geen uitspraak gevraagd. Over hen wordt dan ook niets gezegd.

Maar wie belijdenis doet, zegt met zijn ja op de eerste vraag: ja, de leer die ik hier beluister, houd ik voor de ware en zaligmakende leer. Hier word ik niet bedrogen. Hier beluister ik de zuivere waarheid naar Gods Woord.

In een oude kerkorde uit de tijd der Kerkhervorming (die van Dordrecht, 1578) wordt belijdenis doen genoemd een „openlijk betuigen dat zij de leer, in de gemeente ontvangen, voor goed houden".

Als het recht is, houdt belijdenis doen nog wel wat meer in dan alleen een uitwendige instemming met de leer, maar daar hebben we het nu niet over. Nu gaat het er alleen om, wat het jawoord op de leer van onze kerk betekent in betrekking tot de eigen kerk en de andere kerken.

De leer van de eigen kerk beaamt men.

En over de leer van andere kerken wordt niets gezegd.

Maar nu gaat men na kortere of langere tijd tot een andere kerk over, dat kan allerlei aanleiding hebben: vanwege een huwelijk, of dat men verhuist naar een streek waar men de eigen kerk niet vinden kan, of mogelijk ook vanwege onenigheid of dat men zich niet meer met de leer kan verenigen.

We hebben het er nu niet over, of die overgang naar een andere kerk goed is, of niet. We constateren het nu alleen maar als een feit, dat mensen zich bij een andere kerk vervoegen en daar lid willen worden. Ze hebben een bewijs van lidmaatschap bij zich uit de kerk waartoe men tot nu toe behoorde.

Kan de kerkeraad dan zonder meer zulke personen met hun bewijs van lidmaatschap overnemen als belijdende leden op grond van het feit dat zij in hun vorige kerk reeds belijdenis hebben gedaan?

De schrijver van het kerkblad die wij vorige week aanhaalden, meende van wel. Hij adviseerde aan mensen van wie in dergelijke situatie gevraagd werd opnieuw belijdenis te doen (weliswaar niet in het midden van de gemeente, maar wel voor de kerkeraad): Niet doen!

Dan maar kerkelijk niet aansluiten en geen lid worden! Want daartegen waren volgens hem twee onoverkomelijke bezwaren: „Men had belijdenis gedaan, en dat bewust. Tevens waren in het belijdenisuur dezelfde vragen gesteld waarop men voor de kerkeraad bij overkomst het ja-woord moest geven. Opnieuw belijdenis doen, betekent dat er toch een streep wordt gehaald door een belangrijke daad in het leven. En dat niet alleen. Er ligt ook in besloten een niet meer kunnen staan achter wat men beleden heeft inzake eigen kerk, " aldus deze schrijver.

Het is nu duidelijk, dat hier sprake is van een misverstand. De kerkeraad mag en moet zich ervan vergewissen, dat de nieuwe leden van harte verenigd zijn met de leer van , , onze kerk". Dan kan men uiteraard niet volstaan met een verwijzing naar het feit, dat men eerder iets dergelijks publiekelijk verklaart heeft met betrekking tot de leer van een ander kerkverband.

Tegelijk is ook duidelijk, dat men met zijn nieuwe ja-woord op zichzelf nog niets gezegd heeft over de leer in de kerk waartoe men tevoren behoorde.

Daarbij is het ook geen geringe zaak, wanneer men naar een andere kerk overgaat, zeker wanneer men in de vorige kerk al eerder in het leven belijdenis had afgelegd. Het is dan toch zeker wenselijk, dat zulk een stap met overtuiging gedaan wordt, ook al zou het verschil in de leer niet de voornaamste aanleiding voor de overgang zijn geweest (b.v. bij een huwelijk). Bij goed begrip van de zaak zal men dan toch wel tot de overtuiging moeten komen, dat het voor alle partijen die erbij betrokken zijn, goed is, wanneer deze overgang als het ware bezegeld wordt met een verklaring van instemming met de leer van het kerkverband waartoe men wil gaan behoren. Aan halfslachtige leden heeft de kerk niets, en de leden hebben aan een halfslachtig kerklidmaatschap ook niets.

Het is daarom wel terdege zinvol, wanneer ten overstaan van de kerkeraad op de een of andere wijze plechtig de instemming met de leer der kerk gegeven wordt. Welke vorm dat heeft, is van minder belang. Dat kan ook van plaats tot plaats verschillen. Als het maar duidelijk is, dat de kerkeraad het volste recht heeft, die hartelijke instemming met de leer der kerk te vragen. Misschien zal iemand nog zeggen: Maar als dat waar is, moet dan ook de doopbediening niet overgedaan worden, bij overgang naar een andere kerk? Immers, bij de doop geven de ouders toch ook een ja-woord op een soortgelijke vraag, namelijk „of gij de leer, die in het Oude en Nieuwe Testament en in de artikelen des Christelijken geloofs begrepen is, en in de Christelijke Kerk alhier geleerd wordt, niet bekent de waarachtige en volkomen leer der zaligheid te wezen? "

Maar zo is het natuurlijk niet. Het Sacrament der Heilige Doop is uit de aard der zaak uniek en onherhaalbaar.

De geldigheid van de doopbediening hangt immers niet af van de antwoorden die de ouders hebben gegeven. Zelfs al zouden de ouders op de gestelde vragen pertinent hebben staan liegen, dan zou dat wel een heel erge zonde voor Gods aangezicht zijn, maar hun liegen zou de geldigheid van de doopbediening niet aantasten. Beslissend bij de doopbediening is immers niet wat mensen zeggen of wat mensen doen, maar wat de Heere in het sacrament betuigt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1990

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Terzijde (2)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 oktober 1990

De Wachter Sions | 8 Pagina's