Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord perbief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord perbief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

U hebt me gevraagd om iets te schrijven over Markus 11:13. We lezen daar: En ziende van verre een vijgeboom, die bladeren had, ging Hij om tezien, of Hij ook iets op denzelven zou vinden; en daarbij gekomen zijnde, vond Hij niet dan bladeren; want het was de tijd der vijgen niet". U laat mij weten waarom u mij deze vraag stelt. Ik mag niet weten aan wie ik nu zit te schrijven. Maar ik mag wel weten, dat u er bang voor bent dat er bij u alleen maar bladeren van een rechtzinnige belijdenis worden gevonden en geen vruchten. Alleen stinkende vruchten. U kunt niet anders bij uzelf vinden dan eigengerechtigheid, erger dan ongerechtigheid. Ook laat u me weten dat u hebt gevraagd of de Heere in Zijn Woord uw gang en treden vast zou willen maken. En toen sloeg u dit gedeelte uit Gods Woord op. Uziet voor uzelf niet anders dan het oordeel meer. Alles wat er geweest is, het is gewogen en te licht bevonden in Gods weegschaal.

Ik ga niet verder met te schrijven wat u mij geschreven hebt. Met nog meer andere brieven en vragen heb ik uw brief op mijn 65e verjaardag ontvangen. Het is dus wel een hele tijd na mijn verjaardag dat deze brief van mij nu in het kerkelijk blad een plaats mag vinden. Het heeft mij goed gedaan, als ik zoveel felicitaties op mijn verjaardag uit het gehele land mocht ontvangen. Maar zoals ik u nu schrijf, heeft men die gelegenheid gelijk waargenomen om mij een vraag te stellen. Dan is het wel te begrijpen dat het een hele poos duurt eer men zijn vraag in ons blad beantwoord ziet.

Ik wil dus nu op uw vraag maar proberen in te gaan. Het is jaren geleden dat ik over die tekst eens ergens heb gesproken met een zeer droevig gevolg, want de Heere bracht toen iemand openbaar. Wat er toen gebeurd is, schrijf ik u niet, want dat lijkt me in uw geval niet verstandig. Alleen wil ik u schrijven dat u nu nog in het heden van genade bent. De vervloeking van de onvruchtbare vijgeboom heeft u te zeggen, dat er uit uzelf geen goede vrucht meer voort kan komen. En dat in der eeuwigheid niet. Dat wil dus niet zeggen dat men er dan zelf maar een eind aan moet maken, want dat is een verschrikkelijke zaak. We leven hier nog in de mogelijkheid van onze vrucht ten leven in een Ander te vinden.

De Heere Jezus ging uit naar Bethanië. En als Hij met Zijn discipelen daar heenging, hongerde Hem. Als waarachtig mens was Hij alle menselijke aandoeningen onderworpen. Zo heeft Hij gehongerd en gedorst. Hij was echter niet alleen mens, maar ook God. En als God heeft Hij vanzelf geweten, dat er aan die vijgeboom geen vijgen waren te vinden. Hij deed dus niet een teleurstelling op. Met de vervloeking van die vijgeboom had Hij Zijn discipelen heel wat te zeggen. En heel opmerkelijk lezen we dan ook: , , En Zijn discipelen hoorden het".

Hij ging thans naar Jeruzalem, waar de kruisdood Hem wachtte. Door Zijn eigen volk werd hij verworpen. Dat was een beweldadigd volk, dat onder het zuivere licht van Gods Woord mocht leven. Hij was echter gekomen tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. Dat Jodendom was dus net als die vijgeboom, die niets dan bladeren had. Men had kunnen verwachten dat die vijgeboom vol vruchten had gestaan. Het schijnt onredelijk te zijn geweest, als de Heere Jezus die vijgeboom vervloekt heeft, want we lezen zo: „want het was de tijd der vijgen niet". Dat wil echter zeggen, dat het de tijd van de vijgenpluk niet was. Daar het de tijd van de wijgenpluk niet was, had die vijgeboom vol vruchten moeten zijn. In de tijd van de vijgenpluk zou het heel gewoon geweest zijn, als deze-boom geen vruchten meer had, daar die boom dan juist geplukt zou kunnen zijn geweest. In plaats van een boom vol vijgen te vinden (wat nu toch het geval had moeten zijn, net voor de tijd van de vijgenpluk), vond de Heere Jezus niets dan bladeren aan deze boom.

Maar nu schreef ik al, dat de Middelaar met wat er nu gebeurde, Zijn discipelen wat te zeggen had. In Jesaja 5 spreekt de Heere van de Joodse kerk als een wijngaard, die de Heere had geplant op een vette heuvel. Hij had die omtuind en van stenen gezuiverd en die beplant met edele wijnstokken. Hij had ook een toren daarin gebouwd en ook een wijnbak daarin uitgehouwen. En dan lezen we dat Hij verwacht had, dat die wijngaard goede druiven voort zou brengen, maar dat die wijngaard stinkende druiven voort­ gebracht had. Had de Heere werkelijk verwacht, dat die wijngaard goede druiven voort zou brengen? Och neen, u zult wel aanvoelen dat dit te menselijk van de Heere gesproken zou zijn. De Heere wist dat die wijngaard geen goede vruchten zou voortbrengen. Maar de Heere spreekt zo op een menselijke wijze, om Israël het verschrikkelijke van de verregaande verharding des harten onder zo veelvuldige bemoeienissen voor ogen te stellen.

En dat zelfde oogmerk had de Heere Jezus nu met de vervloeking van de vijgeboom. Zoals het nu met de vijgeboom ging, zo zou het ook met het Jodendom gaan. Straks zou dat volk het oordeel over zichzelf en zijn kinderen inroepen. De tijd was aanstaande waarin de Heere Zijn kerk hoofdzakelijk zou gaan vergaderen uit het heidendom. Zeker, er zouden er nog uit Israël toegebracht worden en de toebrenging van de uitverkorenen uit Israël gaat door tot aan het einde toe. Neen, we hebben niet te verwachten dat alle Joden nog bekeerd zullen worden. Wat de Heere door de mond van de profeet Jesaja heeft gezegd, wordt door de apostel aangehaald in Romeinen 11, als hij daar wijst op de verwachting die er nog voor Israël kan zijn. Maar we lezen in Jes. 59 dat er een Verlosser tot Sion zal komen, namelijk voor hen die zich bekeren van de overtreding in Jacob. Dus dat zijn niet alle Joden. Het heeft dan ook wat te zeggen, als de Middelaar die vijgeboom heeft vervloekt en gezegd heeft: „Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid".

O, welk een ontzaglijk oordeel! Een oordeel dat ons allen geldt wat de bondsbreuk in Adam betreft. Uit ons allen kan er geen vrucht meer voortkomen tot in eeuwigheid. Alleen als de boom goed gemaakt wordt, zal zijn vrucht goed zijn. Het hartvernieuwend werk des Geestes is voor ons allen noodzakelijk. De totale doodstaat van de mens kan niet scherp genoeg gepredikt worden. Er zijn geen goede vruchten te verwachten van een kwade boom. Maar het oordeel Gods is een rechtvaardig oordeel. God heeft de mens goed geschapen. Door eigen schuld zijn we zo onvruchtbaar ten goede geworden. Maar we zullen ook moeten weten dat we door onze onverschilligheid onder zoveel bemoeienissen des Heeren het oordeel over ons verzwaren. Zoals het bij Israël was, zo is het ook met ons. Het ontbrak bij het Jodendom niet aan godsdienst. En bij ons net zomin.

De vijgeboom die de Heere Jezus hier zag staan, was vol bladeren. Gelet op die bladeren, dan was er vrucht te verwachten. Zo zou de kracht der godzaligheid te verwachten moeten zijn bij al degenen die een gedaante van godzaligheid vertonen. Maar och, hoe blijkt het, dat het aan bladeren over het algemeen niet ontbreekt, maar aan vruchten wel. Bladeren van uitwendige godsdienst en belijdenis zijn er in Nederland ook nog wel heel wat. Maar Van der Groe heeft al geschreven: „God zal Neêrlands Christendom gaan beproeven als aan de wateren van Meriba".

Die bladeren zullen eens afvallen. De vijgeboom verdorde terstond. De discipelen hebben het aanschouwd. De bladeren vallen dus hier op aarde al reeds af. En gebeurt het hier niet, dan gebeurt het bij de dood. Alle plant die de hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. En alle rank die in Christus geen vrucht draagt, wordt weggenomen.

En nu lezen we, dat Christus hongerde, als Hij naar die vijgeboom toeliep. Als mens was Hij ook aan honger en dorst ontworpen. Maar als Middelaar hongert Hij ook. Hij wil zich in Zijn zaligmakend werk verheerlijken. Maar daar is bij ons maar geen plaats voor. Dat heeft Hij met het vervloeken van de vijgeboom ook willen tonen. Hij deed hier eigenlijk ook een wonder, maar nu geen wonderwerk zoals Hij er al zovelen had gedaan. De meeste wonderen die Hij deed, wezen op de behoudenis door Hem, maar dit wonderwerk deed duidelijk zien, dat Hij ook macht had om te verderven.

Maar nu had de Heere Jezus met dit wonderwerk ook nog iets anders op het oog dan slechts alleen te wijzen op het verschrikkelijke van de verharding van Israël. We lezen dat de discipelen des morgens vroeg hebben gezien dat de vijgeboom verdord was van de wortels af. En Petrus heeft gezegd: , , Rabbi, zie, de vijgeboom, dien Gij vervloekt hebt, is verdord". En Jezus zeide daarop tot Zijn discipelen: „Hebt geloof op God, want voorwaar zeg Ik u, dat zo wie tot dezen berg zal zeggen: Wordt opgeheven en in de zee geworpen; en niet zal twijfelen in zijn hart, maar zal geloven, dat hetgeen hij zegt geschieden zal, het zal hem geworden zo wat hij zegt. Daarom zeg Ik u: Alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft, dat gij ze ontvangen zult en zij zullen u geworden".

Deze woorden van de Heere Jezus hadden de discipelen veel te zéggen voor het werk dat zij straks zouden moeten gaan doen. Ze zouden wonderen moeten gaan doen. Ze hadden bij het zaligmakend geloof ook een wondergeloof nodig. Maar wat de Heere Jezus hier tot Zijn discipelen heeft gezegd, geldt voor ons ook nog. Wanneer het geloof waarlijk in de oefening is, sluit het alle twijfel

uit. En wat men dan gelooft, zal geschieden. U moet me natuurlijk goed verstaan. Alles wat we begeren, al hebben we er nog zoveel geloof voor, zal niet geschieden. De apostel Jacobus leert ons, dat we wel kunnen bidden, maar toch niet ontvangen, omdat we kwalijk bidden. Het is zo'n groot verschil, of wij zelf met een zaak aan het werk gaan, of dat God er ons werkzaam mee maakt. Iets waar we zelf aan werken, is meest wel naar ons toe. Daarom hebben we altijd wel goed te onderzoeken van welke kant onze werkzaamheden met een zaak komen. Al wat wij graag willen, zal niet gebeuren. Maar hoe is het dan te verstaan, wat de Heere Jezus hier tot Zijn discipelen heeft gezegd? Er staat toch heel duidelijk, dat Hij tot Zijn discipelen heeft gezegd: , , Daarom zeg Ik u: alle dingen, die gij biddende begeert, gelooft dat gij ze ontvangen zult en zij zullen u geworden".

Dat is toch wel ruim en onbeperkt? Zeker, aangaande de dingen die God wil dat zij zullen geschieden, staat dat er ruim en onbeperkt. God, Die het einde van een zaak heeft vastgesteld, verordent ook de middelen daartoe. Als Hij doet zien, dat het tijd voor Hem is dat Hij werke, werkt Hij ook in de Zijnen het geloof, waardoor ze met vertrouwen kunnen bidden of de Heere Zijn Woord zou willen uitvoeren en Zijn beloften vervullen. Er moet dus grond voor ons geloof zijn. God moet ons geloof schenken in een zekere zaak, hoe onmogelijk dat het schijnt. Zo moeten Zijn beloften daaraan ten grondslag liggen. En die beloften schenkt Hij, als het in Zijn voornemen ligt om een zekere zaak te werken of te schenken. Maar dan geldt het ook, dat er dan voor Hem niets te wonderlijk is. En daarom heeft Jezus gezegd: „En al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen". Dat geldt de zaligheid van Gods kerk in het bijzonder. Wat vinden we dienaangaande toch troostrijke beloften in Gods Woord voor ellendigen, armen en nooddruftigen. God werkt echter in het zaligen van de zondaar door de onmogelijkheid heen. Hij zal goed moeten weten door welke weg God hem zaligt en van welke kant de zaligheid komt. Het werk der herschepping is een groter wonder dan het werk der schepping.

De zondaar die door Gods Geest zaligmakend wordt overtuigd, kan niet komen op de plaats waar genade hem alleen maar kan brengen, al wringt hij zich ook in duizend bochten. Hij kan niet in de ware zielsverbrijzeling komen en God niet toevallen in Zijn recht. Maar hoe wordt het dan ook van alle kanten een eeuwige onmogelijkheid voor hem om zalig te worden. Maar brengt God Zijn beloften met kracht op de ziel, dan komt daar geloof in mee. Hoe onmogelijk het voor hem was, welk een ruime mogelijkheid wordt hem nu ontsloten. Zo heeft Abraham tegen hoop op hoop geloofd, dat hij een vader van vele volken zou zijn. De Heere werkt in de vervulling van Zijn beloften altijd door de onmogelijkheid heen. En daarom doet het ongeloof ook zulk een geweld op de ziel. En toch komen ook de ogenblikken, dat het geloof zo krachtig door alle duisternissen heenbreekt. En dat maakt ook de ziel weer biddend werkzaam met de beloften. Dan erkent men het, dat er een totale onmogelijkheid ligt aan eigen kant, maar ontdekt zich ook zo ruim de mogelijkheid aan Gods kant. Dat is het nu juist waar het in die woorden die Jezus gesproken heeft om gaat. Velen hebben geloof voor een zaak waar ze zelf aan werken. Dat is het rechte geloof niet. Het rechte geloof komt altijd in een weg van uitzetting uit al zijn werkzaamheden in de oefening. Zo zet God er een mens in het zaligworden zo schoon buiten, opdat een ontbloot en ontkracht en een ten einde gebracht mens door het dierbare zaligmakende geloof alleen op grond van de verdiensten van Christus gerechtvaardigd wordt.

U schrijft mij, dat u niet anders dan stinkende vruchten bij uzelf kunt vinden en dat u wel ziet dat de eigengerechtigheid nog erger is dan de ongerechtigheid. Inderdaad, de ongerechtigheid is voor God niet te groot om die te verzoenen, maar de eigengerechtigheid doet ons zoveel kwaad. En die eigengerechtigheid wordt te licht bevonden in de weegschaal van het Goddelijke recht. Dat hebt u blijkbaar wel mogen zien. Alle mensen zien dat niet. En als ik u daarop wijs, schuif ik u daarmee geen grond onder de voeten, maar ik wil u wel doen weten dat ongeloof en eigengerechtigheid altijd hand aan hand gaan. En nu heeft Jezus gewezen op wat het geloof doet. Dat geloof doet niet op de grootheid van de schuld zien en ook niet een goede hoedanigheid in zichzelf zoeken.

U hebt, zoals u me schreef, een antwoord op uw vragen gekregen, want u hebt gevraagd of de Heere in Zijn Woord uw gang en treden vast zou willen maken. En toen hebt u in Gods Woord die vervloeking van de onvruchtbare vijgeboom gevonden en u hebt toch ongetwijfeld ook gelezen welk een les hieraan voor de discipelen was verbonden, waar ik nu op heb gewezen. Maar u hebt een verkeerde conclusie getrokken uit wat u hebt gelezen over die onvruchtbare vijgeboom. Daar wil ik u opmerkzaam op maken. Hoewel die vijgeboom vervloekt is en blijft tot in eeuwigheid, daar er aan die vijgeboom niet anders zijn dan bladeren, echte vijgebladeren, Jezus heeft tegelijk de andere kant van wat er gebeurd was. Zijn discipelen doen zien. Met een geloof als een morsterdzaadje zou men een berg mogen verzetten.

Daarom, bedel maar aan Gods troon om een kruimeltje geloof. Het ongeloof doet ons zoveel kwaad. Het is zo Godonterend. Het bedelen om geloof schijnt soms tevergeefs te zijn, maar het is niet te vergeefs. Het geloof is en blijft Gods gave, maar God wil die gave ons schenken, als we maar zien dat het ons daar net aan ontbreekt en we maar niet te veel bij onszelf blijven zoeken wat er bij ons niet is. Och, uit uw schrijven blijkt, dat u van mij wel hoge gedachten hebt, maar niet van uzelf. Maar wat ik u nu schrijf, schrijf ik als een mens die meest vol ongeloof zit, want anders zou ik zo niet kunnen schrijven. Het is me tot schande, dat ik bij zoveel blijken van Gods goedertierenheid en trouw, altijd zo vol ongeloof ben, waardoor de vorst der duisternis zoveel vat op me heeft. En toch: , , en de boze vat hem niet".

Ik zou nog wel heel wat over die .onvruchtbare vijgeboom kunnen schrijven, in het bijzonder over die les die daaraan voor de discipelen was verbonden. Voor allerlei omstandigheden, ook in dit tijdelijke leven, heeft die les ons zoveel te zeggen. Het ongeloof verraadt op welke hoogten van eigen werk en eigen wijsheid de mens nog vastzit. Het gelovig bidden, waar de Heere Jezus van heeft gesproken, houdt dan ook in: een afzien van eigen waardigheid, een uitzetting uit al zijn eigen werkzaamheden en een verloochend worden aan alle eigen wijsheid en kracht. En dan is er toch voor de Heere niets te wonderlijk. Dan kunnen we van God wel te karig, maar nooit te ruim spreken. Door welke wegen van verdrukking en beproeving heeft Hij Zijn kerk door alle eeuwen al geleid. We hebben daarin een grote wolk der getuigen rondom ons liggen. In welke duisternissen en diepten zijn de Bijbelheiligen toch gekomen! Maar welke wonderlijke en schijnbaar onmogelijke uitreddingen heeft God ze toch ook willen schenken. Waarlijk, Zijn arm is niet verkort, dat die niet zou kunnen verlossen! We mogen dienaangaande niet ongelovig zijn. Als er van het geloof daarin in het gebed wat aanwezig mag zijn, dan zal de ziel haar begeerten zo gemakkelijk en oprecht aan God bekendmaken. God zal recht doen aan Zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij de verhoring op Zijn tijd doet zien. Maar zoekt het toch maar in de weg des gebeds wat ge nodig hebt.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 november 1990

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord perbief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 november 1990

De Wachter Sions | 8 Pagina's