Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

U laat het aan mij over om de voorletters van uw naam en woonplaats te vermelden, hoewel u liever niet hebt dat ik dit doe. Nu, dan alleen de plaatsnaam maar. Ik begrijp wel dat vele vragenstellers ofvragerstelsters liever niet hebben dat ik de initialen vermeldt, maar ik heb ook al weer begrepen dat er mensen zijn die denken dat ik de vragen zelf zomaar verzin en dan een onderwerp aan de orde stel waar ik zelf graag over wil schrijven. En dat is toch beslist niet het geval. U hebt me over Jacob horen spreken en dan over Bethel en Pniël. Nu vraagt u mij, of het voor Jacob een eeuwig wee zou zijn geworden, als hij te Bethel gestorven zou zijn. Hij kreeg immers te Pniël pas zijn nieuwe naam. Ook hebt u mij gevraagd om iets te schrijven over Hebreeën 13:13, waar we lezen: Zo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende".

Misschien dat ik met uw vraag nog wel gelijk de vraag van iemand anders beantwoordt, die mij gevraagd heeft om spoedig een antwoord te mogen lezen op zijn of haar vragen.

Wat uw vraag aangaande Jacob betreft, dan vraagt u naar iets wat niet gebeurd is en wat ook niet kon gebeuren. De Heëre heeft Jacob te Bethel beloofd, dat Hij hem zou wederbrengen in dat land waar hij nu lag te slapen. Er moest dus voor hem een Pniël op Bethel volgen. Maar ik begrijp de bedoeling van uw vraag wel. Als we even afzien van Jacob, dan is die vraag ook wel gemakkelijk te beantwoorden. Zou een mens die evenals Jacob een Bethel mag leren kennen, nog verloren kunnen gaan? Het is geen kleine zaak om een belovend God in ons leven te mogen ontmoeten, zoals dat bij Jacob te Bethel het geval geweest is. Als ik nu uw vraag probeer te beantwoorden, moet u niet denken dat ik u persoonlijk wil treffen op een voor u pijnlijke wijze, door het u te laten blijken dat ik het voor u in twijfel trek of er wel een Bethel in uw leven is geweest. Wel hoop ik de lezers van ons blad eerlijk te behandelen, dus ook u, want daar mag ik ook weer niet voor terugdeinzen. Maar ik weet het niet van u, of u in uw leven een Bethel hebt leren kennen. Mensen die werkelijk te Bethel zijn geweest, zijn er nog niet zoveel. Gewichtigdoende mensen zijn er wel onder de godsdienst. Die weten heel goed te zeggen dat men een Pniël moet leren kennen en slaan alles weg wat daarbuiten is. Als men echter aan diezelfde mensen zou vragen of ze ook van een Bethel weten, dan komt men er wel achter dat ze daar nooit geweest zijn.

En nu mag men wel eerlijk van mij weten, dat het mijn ziel niet onaangeroerd laat, als ik iemand op een duidelijke wij ze mag horen mededelen hoe men te Bethel is geweest en daar die ladder heeft aanschouwd. Werkelijk, dat Bethel is toch zulk een bijzondere plaats in het leven. Ik schreef u, dat ik niet van u weet of u ook al te Bethel bent geweest. U hebt me weleens wat verteld, maar ik geloof niet dat u me verteld hebt hoe u te Bethel bent gekomen. Het kan ook zijn dat men voor een Bethel houdt wat nog geen Bethel is. De Heere kan wel tot de ziel hebben gesproken en ook de ziel wel een oog op de Ladder Jacobs hebben gegeven, maar als men goed leest wat er in Genesis 28 van Jacob te Bethel beschreven staat, dan zal men misschien toch wel moeten zeggen dat men van zulk een Bethel niet weet.

Het is geen kleine zaak geweest die in Jacobs leven te Bethel mocht plaatsvinden. Daar vond er werkelijk een Godsontmoeting plaats. Het geschiedde wel in een droom, maar de Heere openbaarde Zich in die tijd in dromen en gezichten. De Heere stond op de ladder, die-Jacob in zijn droom aanschouwde. En de Heere sprak van boven die ladder. Als Jacob van zijn slaap ontwaakte, heeft hij moeten zeggen: "Gewisselijk is de Heere aan déze plaats en ik heb het niet geweten. En hij vreesde en zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des hemels". Misschien komt mijn opmerking nu wel wat hard bij u over, maar kunt u ook zeggen dat u zo'n Bethel hebt leren kennen? Al is het dat de Heere ons nu niet meer zulk een openbaring in dromen en gezichten geeft, als er een Bethel in ons leven gekend mag worden, dan zal het ons toch net eender zijn als wat we van Jacob te Bethel lezen. Dan zien we waarlijk de Koning in Zijn schoonheid en dan zien we een vergelegen land. Het is wel waar, dat we van een Bethel kunnen spreken, als de Heere de hemel eens voor ons ontsluit en ons in Zijn beloften liefderijk toe wil spreken. Dan gaat er een bijzondere kracht van Gods beloften uit en gaat daar het geloof ook mee gepaard. De ziel kan daarin zalig gesteld zijn. Dat kan de Heere geven onder de bediening van Zijn Woord en ook als men eens vrijmoedigheid mag vinden om aan het Heilig Avondmaal deel te nemen. Wat ik nu schrijf, kunt u ook lezen in een predikatie van Erskine over Jacob te Bethel. Deze predikatie heeft hij ook bij een Avondmaalsbediening gehouden. Ik hoop in mijn schrijven zowel als in mijn spreken in de lijn van de goede oude geschriften te blijven. Vooral in een tijd van zoveel verwarring als nu, is het nodig dat men wat gesproken en geschreven wordt, in de geschriften der vaderen terug zal kunnen vinden. In ben ervan overtuigd, dat ik daar niet van afwijk. Erskine schrijft letterlijk: "Schoon zij allen geen bevinding hebben van Bethelssamenspreking met God, dezelfde trap en mate als Jacob hier gehad heeft, zo hebben zij nochtans bevinding van ontmoetingen Gods, die zakelijk dezelfde zijn. Wat onderscheid er ook in de omstandigheden zijn moge, zij zijn nochtans zodanig, dat zij de plaats Bethel noemen mogen, een huis Gods en een poort des hemels".

Hij schrijft ook zo eenvoudig: "De Heere lokt Zijn volk, en voert ze in de woestijn, en dan spreekt Hij troostrijk naar hun harten en geeft hun het dal Achor tot een deur der hope. Mogelijk zijn hier wel sommige zielen, die, tot dit avondmaal of tot enige andere vóór dit gekomen zijnde, zich bevonden hebben in een woestijn van verwarring, duisternis en radeloosheid, en die evenwel, eer alles geëindigd was, grond hadden om de plaats te noemen Bethel, omdat God hen ontmoet en tot hen gesproken heeft".

Als Erskine echter over Jacob zelf spreekt, wat de ontmoeting Gods te Bethel betreft, dan zegt hij: "Dit Bethelsbezoek sluit in een openbaring van Zijn heerlijkheid. Jacob ziet hier de heerlijkheid Gods in Christus, die hem vertoond wordt als de Ladder, welke van de hemel tot de aarde reikte. Dus moogt gij dan die plaats een Bethel noemen, waar het God behaagt om Christus in u te openbaren, en uw ogen te openen om Zijn heerlijkheid te zien in het aangezicht van Jezus Christus, als de weg tot de Vader en als de ladder, langs welke gij tot de hemel opklimt".

Ik hoop dat u zult begrijpen wat ik bedoel, als ik u de vraag heb gesteld of u ook een Bethel hebt leren kennen. Het is toch zo noodzakelijk om tot een Persoonskennis van Christus te mogen komen in ons leven.

Nu mag ik misschien gelijk wel een vraag beantwoorden van een man of vrouw, die zich geheel niet aan mij bekend heeft gemaakt, maar alleen maar N.N. geschreven heeft. Die persoon vraagt mij wat een ziel ervaart die onder een eisende en vloekende wet verkeert en hoelang dit duurt. Ook vraagt diezelfde persoon mij, of een mens nog bekeerd kan worden, van wie geschreven staat: "Die met den Heere twisten, zullen verpletterd worden". Deze woorden zijn in Hanna's lofzang te vinden. Die lofzang heeft ze gezongen, toen de Heere haar door de geboorte van Samuel grotelijks had verblijd. Daar was de-twisting van Peninna aan voorafgegaan. Op die twisting heeft Hanna gedoeld. En het is ook zeer opmerkelijk, dat ze gelijk zo over Christus heeft gesproken, als zij gezegd heeft: "Die met den Heere twisten, zullen verpletterd worden; Hij zal in den hemel over hen donderen: de Heere zal de einden der aarde richten, en zal Zijn Koning sterkte geven en den hoorn Zijns gezalfden verhogen".

De persoon die mij deze vraag gesteld heeft, schijnt onder een eisende en vloekende wet met de Heere te twisten. En nu schijnt die persoon niet anders te verwachten dan tot in der eeuwigheid verpletterd te worden. Nu, als die persoon niet aan het einde der wet komt, dan zal dat ook het geval zijn. Onder de wet kunnen we niet anders doen dan met de Heere twisten. Dat is de Peninna's gestalte in de mens. De wet werkt toorn. Peninna wil buiten Christus vruchtbaar zijn. O, een mens is toch zo'n vijand van vrije genade! Als we ooit te Bethel zullen mogen komen, dan kan ik u wel zeggen, dat daar wat aan voorafgegaan is. En ik hoop voor de persoon die mij die vraag gesteld heeft, dat het zo zal zijn. Als die persoon mij heeft gevraagd hoelang dit duurt, dan heb ik nu al geschreven, dat dit eeuwig duurt, als men in dit leven niet aan het einde der wet komt. We zullen het met al ons wettisch werk voor God moeten verliezen, want Hij zal de hoorn Zijns Gezalfden verhogen. Jacob is op een bedriegelijke wijze zelf aan het werk gegaan om de zegen van de eerstgeborene te verkrijgen. Hij had de klederen van Ezau aangetrokken. En als Izak heeft gevraagd: "Hoe is dit, dat gij het zo haast gevonden hebt, mijn zoon? " dan had hij

Geachte Heer N.N. te U.,

zijn antwoord dadelijk klaar en heeft hij nog durven zeggen: "Omdat de Heere uw God dat heeft doen ontmoeten voor mijn aangezicht". Maar met een gestolen zegen heeft hij toch de vlucht moeten nemen. Toch moest hij die bijzondere zegen ontvangen. En dat naar Gods eeuwige vrije verkiezing. "Want als de kinderen nog niet geboren waren, noch iets goeds of kwaads gedaan hadden, opdat het voornemen Gods, dat naar de verkiezing is, vast bleve, niet uit de werken, maar uit den Roependen. Zo werd tot haar gezegd: De meerdere zal den mindere dienen. Gelijk geschreven is: Jacob heb Ik liefgehad, en Ezau heb Ik gehaat".

God heeft dus Jacob liefgehad. Het is wel opmerkelijk, dat er dan over Jacob en niet over Israël wordt gesproken. Geen zonde kwam in de verwerping in aanmerking en geen deugd in de verkiezing. En te Bethel is de Heere aan Jacob verschenen. Toen had hij nog niet die nieuwe naam gekregen. Toch is de hemel voor hem opengegaan. De persoon die mij die vraag gesteld heeft over die eisende en vloekende wet, heeft mij ook nog gevraagd, of er ook beesten in de hemel komen. Het schijnt dat die persoon er onder de wet niet zo erg goed van afkomt. Ik neem althans aan, dat die persoon met over beesten te spreken, zichzelf bedoelt. Nu, Jacob heeft ook wel geweten hoe hij zijn ouderlijk huis verlaten moest en naar Haran moest vluchten. Als hij te Bethel kwam, is de hemel open gegaan voor een heiwaardig schepsel. Hij heeft zelf later gezegd, dat de Heere hem geantwoord had ten dage zijner benauwdheid. Daar heeft van boven de ladder een belovend God tot hem gesproken. Zulk een Bethel is niet te vergeten. Daar zal Christus als de Ladder Jacobs Zich doen kennen door de ziel. En de beloften Gods komen over deze Ladder heen. En men zal zien dat de engelen Gods op en nederklimmen over die Ladder. Zou dat geen huis Gods en zou dat geen poort des hemels zijn? Als Jacob daar gestorven was, was hij zo de hemel ingestapt. Daar twijfelt de ziel ook niet aan, als ze zulk een Bethel leert kennen. Maar Jacob is te Bethel niet gestorven. Dat kon ook niet, want de Heere heeft daar tot hem gesproken over een weg die hij nog moest gaan. De Heere zou hem wederbrengen in dat land. Mijnheer N.N. te U., nu hebt u mij gevraagd, of het een eeuwig wee voor Jacob zou zijn geworden als hij te Bethel was gestorven, omdat hij die nieuwe naam nog niet had ontvangen. Er is een bekend gedichtje dat ons zegt:

Als Jacob Jacob blijft, dan gaat hij naar de hel, Maar als Jacob Israël wordt, dan is het alles wel.

Maar Jacob was voor God al een Israël voordat hij die nieuwe naam van de Heere ontving. Dat schrijf ik nu niet om een mens gerust te stellen buiten Pniël, maar als me die vraag gedaan wordt, kan ik niet schrijven dat, als Jacob te Bethel was gestorven, dat hij dan naar de hel zou zijn gegaan. Maar het is dan ook opzettelijk, dat ik er even met nadruk op heb gewezen, dat het al heel wat is om een Bethel te mogen leren kennen. Ik hoop dat u er geen Betheltjes op na zult kunnen houden die geen Bethel zijn. Dit schrijf ik met geen kwade bedoeling, maar mocht het zijn ter lering. Daarom heb ik even Erskine aan het woord gelaten, die het zo duidelijk schrijft, dat de minste blijken van Gods gunst en uitlatingen Zijner liefde voor de ziel al als een Bethel zijn, maar die gelijk ook duidelijk laat weten dat de ziel bij Bethel de Ladder zal zien Die hemel en aarde met elkaar verbindt. Als ge zulk een Bethel nog niet kent, dan hoop ik dat u zulk een Bethel nog zult leren kennen. Maar dan zult u het later ook weer niet met Bethel kunnen doen. Bij de Jabbok is de Heere na twintig jaar bij Jacob teruggekomen op de schuld die er nog lag. Ik heb daar al meer over geschreven. God bracht Jacob naar Zijn belofte terug in zijn eigen land, maar door een rechte weg. En toen moest hij goed weten welk een bedrieger dat hij was en had hij alleen maar te zeggen dat hij Jacob heette. En toen liet God hem weten dat hij voor Hem een Israël was.

En zo mocht hij nu die nieuwe naam voortaan dragen. Hij heeft echter met die nieuwe naam later ook weer niet zoveel kunnen beginnen, als hij niet anders meer kon zien dan dat alle dingen tegen hem waren. Maar Pniël moest toch voor hem op Bethel volgen. Als u waarlijk ook een Bethel hebt mogen leren kennen in uw leven, dan zal de weg die Jacob na Bethel heeft moeten gaan, u ook niet onbekend blijven. En dan kunt u er ook niets meer mee doen, dat het bij Bethel wel goed uitgekomen zou zijn voor u.

U hebt mij ook gevraagd om nog iets te schrijven over Hebreeën 13:13.

Deze woorden moet u lezen in het verband waarin zij door de apostel geschreven zijn. We kunnen weten dat de apostel in geheel de Hebreeënbrief gewezen heeft op de vervulling van alle schaduwen des Ouden Verbonds door de offerande door Christus gebracht. Maar in de schaduwachtige verrichtingen werd al gewezen op wat éénmaal geschieden zou. De lichamen der offerdieren werden verbrand buiten de legerplaats. Maar de Joden die in de strenge onderhouding van al de wettische inzettingen van het Oude Verbond hun zaligheid zochten, zagen de betekenis daarvan niet. Ze hebben Christus naar buiten de legerplaats gebracht, zonder er oog voor te hebben dat dit in het verbranden van de lichamen der offerdieren was afgebeeld. Misdadigers werden naar buiten de stad gebracht en daar gedood. Zo werd nu ook met Christus gehandeld. Maar daarin ging dan toch in vervulling wat schaduwachtig was voorgesteld.

Nu weet ik niet waarom u me die vraag gedaan hebt. Moet u ook smaadheid dragen? Het is niet eender hoe wij smaadheid dragen. De apostel zegt: "Laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats. Zijn smaadheid dragende". Dat houdt dus twee dingen in. Allereerst zullen we moeten weten dat we buiten de legerplaats van onze wettische godsdienst moeten zijn om aan Christus en het door Hem gebrachte offer gemeenschap te hebben. Zolang we ons met al ons wettisch werk nog op de been kunnen houden, blijft de kroon nog wel op ons hoofd. De farizeeër wilde met al wat hij deed, graag van de mensen gezien worden. Hij had het niet nodig om door het offer van Christus gezaligd te worden. Hij zocht het niet buiten de legerplaats, maar in de legerplaats. Hij was echt geen verdoemenswaardig schepsel, want als men dat wordt, roept men uit: "O God, U behoeft me niet meer te verdoemen, want ik doe het mezelf al". Dan is men waardig om voor eeuwig buiten de legerplaats gesloten te worden als de grootste misdadiger. Dan gaat de vrome farizeeër er wel aan. Men is eeuwige versmaadheid waardig. Als ik zo weer aan de gang ben in dit schrijven, dan weet ik wel dat ik daarin door velen niet wordt begrepen. Ik kan dat nog niemand kwalijk nemen ook, want ik kan niet geloven dat er zulke mensen nog meer zullen zijn alsdat ik mezelf waarneem. Maar u mag wel van me weten, dat het me bij zulk een waarneming ook niet om eer van mensen te doen is. Men wordt hoe langer hoe meer afkerig van alle mensenvergoding-en verheerlijking. Vriend, geef er maar niet om, als krijgt ge van de mensen een zuur gezicht. Trek maar een zuur gezicht tegen uzelf

Als ge uzelf recht leert kennen, al is het dan toch nog maar een weinig kennis die ge van uzelf opdoet, dan krijgt ge toch de leer van vrije genade lief. En als ge dan in waarheid die leer aanhangt, dan werpt de vrome godsdienst u uit. Maar dan kon het weleehs zijn, dat ge Hem vindt. Die buiten de legerplaats de grootste smaadheid heeft moeten dragen, omdat wij zulke goddeloze monsters zijn geworden. Dan wordt Hij echter zo onuitsprekelijk dierbaar. De apostel wekt ertoe op, om tot Hem uit te gaan buiten de legerplaats, Zijn smaadheid dragende. Dat verkiest het vrome eigenlievende vlees niet. Maar met die smaadheid van Christus zijt ge beter dan met al de schatten van Egypte. Ik moet eindigen.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 januari 1991

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 januari 1991

De Wachter Sions | 8 Pagina's