Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het opheffen van de ziel tot de Heere. (1)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het opheffen van de ziel tot de Heere. (1)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een Psalm van David. Tot U, o Heere, hef ik mijn ziel op.

Geliefden, Psalm 25 : 1

Mochten wij met de hulp des Heeren Psalm 84 voor uw aandacht verklaren, nu wilden wij trachten Psalm 25 met u te overdenken. Och, dat het de Heere behagen mocht ons Zijn hulp in deze ook niet te willen onthouden, en dat het ons tezamen geschonken mocht worden, de kracht der Waarheid door de Heilige Geest te ondervinden tot ons eeuwig nut op reis naar zulk een alles beslissende eeuwigheid.

Deze 25e Psalm is dan een Psalm van David, gedicht toen hij door vijanden zich omringd zag. Volgens de Kantt. was dat ten tijde dat hij vervolgd werd door Saul. Doch anderen zeggen weer dat het was ten tijde dat David moest vluchten voor zijn zoon Absalom. Hoe het ook zij, David heeft in zijn leven moeten ervaren, dat Gods weg met hem was in het heiligdom en Zijn pad in diepe wateren. Wateren van tegenspoed, kruis, moeiten en verdrukkingen. Doch zo was hij ook het type van de meerdere David, hetgeen wij uit deze Psalm nog wel hopen te beluisteren.

Een Psalm van David. In deze Psalm beluisteren wij: Zijn kinderlijk vertrouwen, zijn velerlei strijd, zijn grote overtreding, zijn waar .berouw en zijn uitgestrekte benauwdheden. Wij kunnen dat alles in deze Psalm vinden. Zo is het waar, dat men hier in het hart ziet van de man naar Gods hart. Het is altijd het kenmerk van het ware werk Gods in het hart van de verkoren zondaar, dat zijn wederwaardigheden en beproevingen hem gedurig herinneren aan zijn schuld en dat zijn smartelijke inleving daarvan hem uitdrijft tot de Heere. En daarom horen wij hier de dichter uitroepen: "Tot U, o Heere, hef ik mijn ziel op." Wat mocht David hier toch een gelukkige stand innemen. Hier bemerken wij hoe een gans ellendige in zichzelf, het toevluchtnemende geloof mag beoefenen. En daarin zien wij, dat David waarlijk het wezen des geloofs deelachtig was. En ach, de tijden zijn hem ook niet vreemd geweest dat hij zijn hart niet mee kon krijgen. Hoort hem eens klagen in Psalm 119: "Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.”

Wat zit de ziel dikwijls met ingekorte vleugels op aarde neder. Dan is het toch zo waar wat een oudvader schrijft: Dan lijkt hij meer op een wroetende mol dan op een vliegende adelaar". Dan mist hij zo de innige betrekking op God en gaat hij zo dor en dodig over de aarde. Een gesloten hemel, een glèsloten Woord en naeest een vijandig hart. Het gebedsleven dor en liefdeloos, vormelijk en zonder enige ware verootmoediging. O, als de ziel op zichzelf terug geworpen wordt dan krioelt het van binnen van allerlei ongedierte. En dan het ergste, die verborgen vijandschap tegen de Heere zo inwendig gewaar te moeten worden. Dan is het waarlijk een wonder dat God hem nog niet weg geslingerd heeft. En toch het wonderlijke onder alles, dat er in het diepst van de ziel toch iets is wat er onder komt te schreeuwen. Maar hij kan maar niet op de rechte plaats komen. Wat is het toch nodig dat de Heere Zelf weer eens op de rechte plaats brengt en de schuld weer eens gevoelig openvalt. O, wat wordt hij dan met schaamte en smart voor God vervuld. Maar dan krijgt hij ook weer eens zijn ziel op te heffen tot de Heere. Welk een laag plaatsje krijgt hij dan in te nemen. Als de Heere een mens bekeert, dan valt de schuld open en krijgt hij zich waar te nemen als zonder God op de wereld te verkeren en op zijn eeuwige ondergang aan reizende. Hij krijgt met een heilig en rechtvaardig God te doen. Die de schuldige geenszins onschuldig kan houden. En als hij de goedertierenheid Gods krijgt waar te nemen, dan valt hij met hartelijke smart voor God in en leert hij zijn ziel op te heffen tot de Heere uit de ware nood des harten met geween en smekingen. Dan wordt het waarheid in het binnenste: k heb tegen U, o Heere, zwaar en menigmaal misdreven. O Heere, bekeer mij! O Heere, wees mij, zondaar, genadig! Maar nu ook in de verdere doorleving moet de ziel altijd maar weer gaande gemaakt worden om weer eens in waarheid zich op te heffen tot de Heere. In de eerste gangen lag zij zo aan de hemel gebonden met hartelijke zuchtingen bij dagen en bij nachten. Toen werd er, om met het oude volk van God te spreken, meer gezucht met de pet op dan met de pet af. Toen was het waarlijk nood: oe kom ik nog ooit tot God bekeerd. O, dat smartelijke Godsgemis dat deed de ziel roepen bij dagen en bij nachten. Zij zagen zich verloren liggen voor God en hun ganse leven getuigde tegen hen. Voor iederéén zou het nog kunnen behalve voor hen. Maar wat krijgen zij dan onder dat alles hun ziel op te heffen tot de Heere. Heere, ik laat u niet los tenzij dat gij mij zegent. In die weg worden er worstelingen geboren die zij voorheen met al hun vermeende bidden toch echt niet kenden. Dan is in die eerste tijd het gebed de ademtocht der ziel. Maar later wordt het: ch mocht ik nog eens innig klagen, en mijn nood aan Jezus dragen. Nee, nooit kunnen denken, dat het later zo laag af zal gaan lopen. Dan wordt het waarlijk een wonder als hij verwaardigd mag worden om nog eens hartelijk een gebedje te mogen doen. En dat komt nu doordat de ziel de volmaaktheid bij zichzelf tracht te zoeken. Maar nu moet hij gaan leren dat de volmaaktheid buiten hem ligt in Hem, Die hier met vele biddingen en smekingen Zichzelf heeft geofferd aan Hem, Die Hem verhoord heeft uit de vreze. O, wat heeft de Middelaar op aarde menigmaal Zijn ziel opgeheven tot de Heere. Als de Knecht des Vaders was Hij gekomen om aan het Goddelijke recht te voldoen en de Zijnen te verlossen uit de diepe ellendestaat waarin zij verzonken lagen. Zijn leven was enkel bidden en offeren als de ware en getrouwe Hogepriester over het huis van God. Menigmaal lezen wij van Hem dat hij op de dag het volk leerde en des nachts op de berg was om te bidden. Wij lezen in Lukas 9 : 29: En als Hij bad, werd de gedaante Zijns aangezichts veranderd, en Zijn kleding wit en zeer blinkende". Hij kon alleen een volmaakt gebed bidden. Ons bidden is meestentijds zo bemodderd met eigenliefde en onze tranen met zelfbedoeling. Ook lezen wij in Joh. 11 : 41 en 42: En Jezus hief de ogen opwaarts en zeide: ader, Ik dank U, dat Gij Mij gehoord hebt. Doch Ik wist, dat Gij Mij altijd hoort; maar om der schare wil, die rondom staat, heb Ik dit gezegd, opdat zij zouden geloven, dat Gij Mij gezonden hebt." En hoe kwam de Heere Zijn ziel op te heffen tot God toen Hij zeide: Nu is Mijn ziel ontroerd en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure? Maar hierom ben Ik in deze ure gekomen. Vader, verheerlijk Uwen Naam.

A.

Wordt vervolgd.

V.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1991

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Het opheffen van de ziel tot de Heere. (1)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1991

De Wachter Sions | 8 Pagina's