Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer A. de G. te M.,

Twee vragen zijn me door u gesteld, die ik zal trachten te beantwoorden. U hebt me gevraagd om iets te schrijven over die twee penningen van die arme weduwe, die ze in de schatkist wierp. We kunnen dat lezen in Markus 12 en Lukas 21. Ook hebt u mij gevraagd om iets te schrijven over Lukas 2:32, waar we Simeon horen zeggen: Een Licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Uw volk Israël". U hebt me met eeh kleine toevoeging bij uw vragen doen weten waarom u me deze vragen hebt gesteld. In de beantwoording hoop ik daar dus op in te gaan.

Over die schatkist waarin de weduwe haar penningen wierp zijn nogal verschillende verklaringen te vinden. De Kanttekening verwijst echter gelijk maar naar 2 Kon. 12 : 9. Daar lezen we, dat in de tijd van de regering van koning Joas deze schatkist in de tempel werd geplaatst. Zijdelings zou ik graag nog even een opmerking willen maken over die koning Joas. We weten wel hoe die goddeloze koningin Athalia al het koninklijke zaad had omgebracht. Maar Joas, die nog zeer jong was, werd door Józabath, de huisvrouw van de priester Jójada verborgen gehouden, zodat hij niet gedood werd. Zes jaren werd hij verborgen gehouden in het huis Gods. Dat is voor het ware volk van God in die tijd toch ook wel heel wat geweest! Al het koninklijke zaad van het huis van Juda was omgebracht. Christus moest uit het huis van David voortkomen. Altijd moeten we dat maar voor ogen houden in de geschiedenis van het Israël Gods in de tijd van het Oude Testament, dat er een uitzien was naar de komst van Christus in het vlees. Maar hoe werd de verwachting dienaangaande toch gedurig afgesneden. Dit geschiedde ook, als al het koninklijke zaad uit het huis van David werd omgebracht. Dat Joas verborgen werd gehouden, heeft men niet geweten. Maar het is dan ook wat geweest, als het zevende jaar aangebroken is en als dan de priester Jójada zich heeft versterkt en als dan die kleine koning Joas tot het volk werd uitgebracht en als hem de kroon op het hoofd gezet werd.

Er is nog een volk waarbij het wacht op dat zevende jaar. Men komt met de beloften Gods in zulk een totale onmogelijkheid terecht. De weg tot de vervulling van die beloften wordt zo totaal afgesneden. Gods volk heeft in die tijd dat Joas verborgen werd gehouden en toen die goddeloze Athalia regeerde, niet meer geweten hoe de belofte aan Davids huis gedaan, nog in vervulling zou moeten gaan. Maar welk een wonder toch, als dat zevende jaar eens aan mag breken! Dan komt God op Zijn eigen werk terug en zal men weten dat Hij een Waarmaker van Zijn Woord en een Vervuiler van Zijn beloften is. De verlossing van de kerk door Christus is zeker en gewis. In Hem zijn al de beloften Gods, zovele als er zijn, ja en amen, Gode tot heerlijkheid. Vergun me even dat uitstapje. Er zitten misschien nog mensen deze briefte lezen, die ook niet anders meer kunnen zien dan dat het onmogelijk is dat de belofte die men meent gekregen te hebben, ooit nog in vervulling zal kunnen gaan. Men weet ook niet, dat er nog eens een zevende j aar aan zal kunnen breken. Het volk in Joas' tijd heeft niet geweten dat er nog een kleine Joas verborgen werd gehouden. Maar het zevende jaar brak aan en die kleine Joas kwam voor de dag. Het wacht voor de ziel op het zevende jaar, op het jaar der vrijlating, dat waarlijk een sabbatjaar voor de ziel zal zijn.

Joas heeft als zo'n jonge koning geregeerd onder toezicht van de priester Jójada. En zolang als Jójada leefde, deed Joas wat recht was in de ogen des Heeren. Onder de regering van Athalia waren er verschrikkelijke dingen gebeurd. Het huis Gods was opengebïoken, ja zelfs alle geheiligde dingen van het huis des Heeren waren besteed aan de Baals. Het was echter in het hart van Joas om het huis des Heeren te vernieuwen. Er moest een kist gemaakt worden en geplaatst worden buiten aan de poort van het huis des Heeren.

Het geld dat daarin geworpen werd, gebruikte men tot verbetering van het huis des Heeren. Hoewel de tempel des Heeren is verwoest door de Chaldeeën, zo schijnt er in de nieuwe tempel ten tijde van Christus' omwandeling op aarde, toch altijd ook nog zo'n schatkist geweest te zijn, want we lezen ook in Joh. 8 : 20: Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, lerende in den tempel”.

Maar nu komen we dan tot de geschiedenis van die weduwe. Christus heeft in die tempel zijn werk gedaan en het volk geleerd. Daaraan was ook de tempelreiniging nog vooi-afgegaan. Men heeft Hem wel willen doden, maar men kon Hem niets doen, want al het volk hing Hem aan. We lezen dan ook in Joh. 8: "Deze woorden . sprak Jezus bij de schatkist, lerende in den tempel; en niemand greep Hem, want Zijn ure was nog niet gekomen". Zijn prediking was ook weer niet zo zachtzinnig geweest voor de schriftgeleerden, want we lezen, dat Hij heeft gezegd: "Wacht u voor de schriftgeleerden, die daar gaarne willen wandelen in lange klederen en gegroet zijn op de markten. En de voorgestoelten hebben in de synagogen en de vooraanzittingen in de maaltijden. Welke de huizen der weduwen opeten, en dat onder den schijn van lang te bidden. Dezen zullen zwaarder oordeel ontvangen". En dan lezen we in Markus 12: "En Jezus gezeten zijnde tegenover de schatkist zag, hoe de schare geld wierp in de schatkist; en vele rijken wierpen veel daarin. En er kwam een arme weduwe, die wierp twee kleine penningskens daarin, hetwelk is een oort. En Jezus Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende, zeide tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat deze arme weduwe meer ingeworpen heeft dan allen, die in de schatkist geworpen hebben. Want zij allen hebben van hun overvloed daarin geworpen; maar deze heeft van haar gebrek, al wat zij had, daarin geworpen, haar gansen leeftocht". We nemen aan, dat het geld dat in de schatkist geworpen werd, nog steeds gelijk als in de dagen van Joas, voor de dienst des Heeren was bestemd. Jezus zag, hoe de schare geld wierp in de schatkist; en vele rijken wierpen veel daarin. Die rijken hielden natuurlijk nog genoeg over. Ze wierpen niet alles wat zij hadden in de schatkist. Die vrouw deed dat wel. En dat wist Jezus. Ze was een weduwe, een vrouw dus die geen man of kostwinner had. Ze zal met zelf te werken haar dagelijks brood hebben moeten verdienen. Er wordt van haar als een arme weduwe gesproken. Jezus als de Alwetende heeft geweten dat die vrouw een weduwe was en dat zij arm was en dat zij al haar leeftocht in de schatkist wierp.

U hebt me een vraag gedaan. En ik begrijp waarom u me die vraag gedaan hebt. U hebt ook nog gevraagd: Wellicht zijn er een aantal lessen uit te trekken? Dus met geen verkeerd oogmerk hebt u mij de vraag gedaan: was dit verantwoord (haar laatste geld, terwijl ze al tekort kwam), was het God verzoeken (ze had geen vrieskist en geen AWWAVAO), zijn we gehouden dit voorbeeld (altijd) te volgen? U merkt daar verder bij op, dat de Heere Jezus haar prees zonder voorbehoud.

U zult zelf wel begrijpen, dat het geen verzoeken van de Heere was, als die vrouw al wat zij had in de schatkist heeft geworpen. Wat zij deed, deed zij uit ware liefde. Ze had alles voor de dienst des Heeren over. Er kunnen er onder die rijken ook wel geweest zijn, die hun gift uit liefde in de schatkist wierpen. We hebben daarover op zichzelf geen oordeel te vellen, hoewel men wel op kan maken uit wat ons wordt vermeld, dat de meeste rijken het anderen wel lieten zien dat zij niet karig waren in het geven. Als men zo zijn gaven besteedt aan de dienst des Heeren, kunnen we wel weten dat zulke gaven vervloekt zijn, daar we er niet anders dan eigen eer mee beogen. Van die vrouw heeft Jezus geweten, dat zij alles gaf wat zij had. Dat hebben de mensen die daar in de omgeving van de schatkist zich ophielden niet geweten. Ook de discipelen niet. Jezus heeft hen tot Zich geroepen en hen doen weten hoe die weduwe meer gedaan had dan al die anderen die hun gave in de schatkist wierpen. De liefde doet een mens onvoorwaardelijk worden.

De mens is een zetfbedoelend schepsel. Met het geven van grote giften kan men verkeerde bedoelingen hebben. Maar die vrouw gaf werkelijk een grote gift, en dan zonder een verkeerde bedoeling. Ze verzocht God niet en ze verwachtte geen bijzondere vergelding van haar daad. Wat ze deed, deed ze uit liefde, onvoorwaardelijk. Het is de slechtste tijd in het leven van Gods volk niet, als men zijn hele vermogen voor de dienst van God overkrijgt. We leven op het ogenblik in zo'n tijd van weelde en overvloed, hoewel de armen er ook altijd zullen zijn en blijven, maar ik herinner me toch de tijd nog waarin er oprechte kinderen Gods waren, die arm waren naar de wereld, maar die uit de liefde tot de dienst van God en tot de Waarheid Gods, geheel hun vermogen zouden hebben gegeven of ook wel hebben gegeven aan de kerk of aan de armen. Ze hadden geen geld van de AWW of AOW te verwachten, want die instellingen waren er nog niet. Ze moesten zomaar van de ene dag in de andere leven. Als ze wat van iemand kregen, hielden ze dat ook nog niet eens voor zichzelf. Een ander moest daar ook in meedelen. Zo werd de gemeenschap der heiligen beoefend.

Och beste vriend, als u me uw vraag gesteld hebt, dan voel ik daaruit wel aan, dat u de gift van die weduwe wat te denken heeft

gegeven in betrekking tot de tijd die wij beleven. Aan sociale voorzieningen ontbreekt het op heden niet. En ik wens op geen eigengerechtige wijze een hard oordeel te vellen over degenen die daarvan trekken, want daar ik weet van overvloed te hebben, maar ook van gebrek te lijden, is het me ook niet onbekend waar een mens in nijpende levensomstandigheden toe komen kan. En ik wens ook niemand te veroordelen wat de staat der ziel betreft, omdat het in bepaalde omstandigheden aan het nodige vertrouwen heeft ontbroken. Ook heb ik wel gezien dat het gebrek aan dat vertrouwen de Heere ook nog niet in de weg gestaan heeft. We zijn nu eenmaal geen mensen die zich zo gemakkelijk aan de Heere kunnen toevertrouwen als de nood aan de man komt. Als er enige zelfkennis mag zijn, staan we met onze veroordelingen niet zo gauw meer klaar. En als we niet zo jong meer zijn dan hebben onze ogen al heel wat kunnen aanschouwen. Men kan overal ook nog zijn godsdienst van maken. Ik heb in mijn jonge tijd als student wel 's zondags op een plaats moeten vertoeven, waar ik tijdens mijn verblijf daar niet anders kreeg te horen dan over het verkeerde van zegels plakken, totdat ik het zo moe werd, dat ik die persoon liet weten, dat als zijn godsdienst nu werkelijk in niet anders bestond, er dan ook voor zijn ziel niets goeds van te verwachten was.

Maar die weduwe in die geschiedenis waar ik nu over schrijf, is voor mij een aantrekkelijk vrouwtje, als ik het zo eens schrijven mag. Die dierbare Persoon des Middelaars heeft Zelf zo'n goed getuigenis van die vrouw gegeven. Zie, dat is iets om jaloers op te worden. Die Goddelijke Persoon des Middelaars wist precies wat die vrouw deed. En Hij wist dan ook hoe ze het deed. Ze gaf al haar vermogen, zonder te rekenen of te redeneren. Maar die vrouw behoefde ook niet te rekenen ofte redeneren. Daar de Zoon van God wist wat zij deed, behoeven we er niet aan te twijfelen, of ze is er niet op tekort gekomen, als ze al haar leeftocht in de schatkist wierp. Ze werd door een Goddelijk oog gadegeslagen in wat zij deed. U hebt me gevraagd of we gehouden zijn om het voorbeeld van die vrouw (altijd) na te volgen. Het woordje (altijd) hebt u tussen haakjes geplaatst. Ik weet niet precies met welke bedoeling, maar ik wil u mijn mening wel doen weten. Als we het na willen doen wat die vrouw deed en dat om ook een lofprijzing van de Zoon van God te ontvangen, dan is dat ook alleen maar een walg in Gods neusgaten.

Die vrouw is ons wel tot een voorbeeld gesteld, maar niet opdat we zullen proberen haar na te doen met een bepaalde bedoeling. Die vrouw volgde geen ander voorbeeld. Wat ze deed, deed ze geheel uit zichzelf, zonder bijbedoelingen. De liefde geeft nooit te veel, maar altijd te weinig. Omdat de rijke jongeling de liefde miste, heeft hij gevraagd: "Wat ontbreekt me nog? " De liefde doet dat niet vragen. Als er liefde is, geeft men altijd te weinig. Men zou meer willen doen. Zo heeft het in het hart van die vrouw ook wel gelegen. Ze zou graag gewild hebben, dat ze in staat was om meer te doen. En als ze meer had kunnen doen, dan had ze het gedaan. De apostel heeft in 2 Kor. 8 een opwekking doen horen tot offervaardigheid. Hij mocht de gemeenten in Macedonië tot een voorbeeld stellen. Hij schrijft van hen: "Dat in vele beproeving der verdrukking die overvloed hunner blijdschap en hun zeer diepe armoede overvloedig is geweest tot den rijkdom hunner goeddadigheid. Want zij zijn naar vermogen (ik betuig het), j a boven vermogen gewillig geweest, ons met vele vermaning biddende, dat wij wilden aannemen de gave en de gemeenschap dezer bediening, die voor de heiligen geschiedt. En zij deden niet alleen gelijk wij gehoopt hadden, maar gaven zichzelven eerst aan den Heere en daarna aan ons, door den wil Gods". Maar als de apostel dan de Korinthiërs opwekt tot offervaardigheid, dan gebruikt hij daarbij die bekende woorden: "Want gij weet de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijn armoede zoudt rijk worden". En de woorden die de apostel verder gebruikt, zijn ook wel van toepassing geweest op die arme weduwe, als hij schrijft: "Want indien tevoren de volvaardigheid des gemoeds daar is, zo is iemand aangenaam naar hetgeen hij heeft, niet naar hetgeen hij niet heeft". En dan wijst hij op wat er in de woestijn gebeurd is, als de Heere het manna uit de hemel deed regenen, als hij zo opmerkt: "Gelijk geschreven is: Die veel verzameld had, had niet over, en die weinig verzameld had, had niet te weinig". De vrucht der milddadigheid zal niet uitblijven, zoals de apostel daarop dan ook nog in het volgende hoofdstuk wijst. En dan besluit hij met die veelbetekenende woorden: "Doch Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave”.

Het onderwerp waarover u me te schrijven geeft, brengt me weer van het een tot het ander. Dat vrouwtje dat haar leeftocht in de schatkist heeft geworpen, is er niets om te kort gekomen, al heeft ze het voor zichzelf nergens om gedaan. Die dierbare Persoon des Middelaars heeft gezien wat zij deed. We kunnen niet anders dan goede gedachten van dat vrouwtje hebben. Ze zal wel door de tempeldienst heen hebben mogen zien op hetgeen waar heel die tempeldienst op wees. Daarom is ze zo gul geweest. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave. Naomi heeft tot haar schoondochters gezegd: "Heb ik nog zonen in mijn lijf, dat zij u tot mannen zouden zijn? " Met eerbied zij het zo gezegd: Had God nog andere zonen, dié Hij kon afstaan tot dat grote werk der zaligheid? Hij schonk Zijn eniggeboren Zoon.

Als men daar toch eens iets van zien mag, dan zal men net als dat vrouwtje heel gemakkelijk zijn gehele leeftocht aan de Heere afstaan. En dan is men werkelijk aangenaam in hetgeen men heeft. Als die wortel der zaak er maar mag zijn. Al heeft men dan niet veel verzameld, dan heeft men niet te weinig. Dat wordt in het geestelijk leven ook zo ervaren. Het oude volk van God luisterde er altijd maar naar of er iets van het echte aanwezig mocht zijn. En dan kon men dat oude geoefende volk ook wel de opmerking horen maken, dat iemand aangenaam is in hetgeen hij heeft, niet naar hetgeen hij niet heeft. Nu kan men onder de Waarheid levende soms wel veeleisend zijn. Ik heb leraars gekend, die in het begin van hun voorgaan, niet zoveel konden geven, omdat ze nog niet meer hadden, maar het meer geoefende volk van God mocht toch opmerken dat er een gouden draad door hun spreken liep. Maar waar zijn in deze tijd de Aquila's en de Priscilla's nog? Neen, eën zogenaamde ApoUos die alleen maar holle woorden heeft, behoeft men niet te verdragen. Daar is de kerk niet mee gediend. Maar als er het beginsel van het ware leven maar mag zijn, dan komt het verder wel goed, want de Heere staat voor Zijn eigen werk in ten goede voor Zijn kerk.

Maar u hebt met uw vraag over die weduwe het oog gehad in het bijzonder op haar uitwendige omstandigheden, zoals bleek uit de vraag die u daaraan verbond. Welnu, ik kan niet anders denken dan dat we er goed mee zullen zijn, als we zonder te rekenen en te redeneren het op de Heere zullen mogen wagen. En wat men aan de dienst des Heeren mag besteden, is niet weggegooid. We kunnen er zeker van zijn, dat die vrouw nooit wat te kort gekomen zal zijn. U hebt me ook nog een vraag gedaan over de woorden van Simeon, als hij gesproken heeft over een Licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid van Israël. U hebt gezien, dat de kanttekening bij vers 31 als het ware een tijdsvolgorde aangeeft, als er eerst gesproken wordt over heidenen dan over Joden. Inderdaad, dit geeft wel wat te denken. In deze tijd is in het bijzonder het oog veel op Israël gericht. De apostel spreekt ook over de volheid der heidenen en over gans Israël. En hij wijst dan ook op de belofte die er voor Israël ligt in Jes. 59. We moeten niet uit hetoog verliezen, dat daar duidelijk gesproken wordt over degenen die zich bekeren van de overtreding in Jacob. Mijn briefis vol, dus ik kan daar nu niet meer uitvoeriger over schrijven. De verwachting mag er zijn, zoals de apostel die ook wekt in Rom. 11, dat de Heere Zich nog over Israël zal ontfermen. En de kanttekening spreekt ook de verwachting uit, dat de Heere Zich nog over velen uit Israël zal ontfermen. Wat me echter bij velen die op het ogenblik zo vol verwachting voor Israël zijn, niet aanstaat, dat is dat ze over zichzelf niet zo erg schijnen in te zitten. Maar ik moet nu afbreken. De Heere bedele ons maar met de genade van die arme weduwe. Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1991

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 december 1991

De Wachter Sions | 8 Pagina's