Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nogmaals Petrus Plancius

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nogmaals Petrus Plancius

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Plancius heeft zijn cartografische arbeid in dienst gesteld van de verkondiging van het Evangelie, we hebben er al op gewezen. Maar hij is van deze arbeid niet armer geworden: toen hij in 1622 overleed was hij een vermogend man. Onderzoekers hebben dat ook opgemerkt en dat heeft hier en daar aanleiding gegeven tot beweringen dat het Plancius gegaan zou zijn om het geldelijke gewin dat voor hem aan de kaartenmakerij verbonden was. Het is goed om hier in een artikel nog even op in te gaan. Ging het Plancius om de centen?

Laten we in de eerste plaats dan vaststellen dat tijdgenoten dit verwijt niet hebben gemaakt. Zeker, ze hebben Plancius van alles verweten. De remonstrant Gerard Brandt kon in zijn Historie der Reformatie (1704) zijn afschuw van Plancius nauwelijks verbergen: hij noemde hem de allerpartij digste van de Contra-remonstranten, de aanstichter ook van de twisten en Plancius zou er op zijn "oudt monniks" van de preekstoel alles uitgegooid hebben wat tot nadeel van de Remonstranten was. Maar overdreven geldzucht? Dat wist Gerard Brandt wel beter. Daarvoor wist hij toch teveel af van Plancius' arbeid in de gemeenten onder 't kruis, zijn werk dus in de gemeenten in de Zuidelijke Nederlanden, die zuchtten onder het kruis van de vervolgingen. Trouwens veel in Plancius' leven heeft duidelijk gemaakt dat het hem zeker niet in de eerste plaats om het geld is gegaan. Bezien we daarom Plancius' leven tot aan zijn komst in Amsterdam.

Petrus Plancius werd in 1552 geboren in de Zuidelijke Nederlanden, in het plaatsje Dranoutre, een dorpje niet ver bij het stadje Belle vandaan. Eigenlijk was zijn achternaam geen Plancius maar Platevoet. Zijn vader was Antonius Platevoet, een poorter van de stad Belle, zijn moeder heette Janneke. Zij is een godvrezende vrouw geweest en heeft haar zoon van zijn jeugd af aan onderwezen uit Gods Woord; haar opvoeding is door de Heere rijkelijk gezegend. Janneke Platevoet was de Reformatie toegedaan en zij heeft er de gevolgen van ondervonden. De vervolgingen zijn haar niet bespaard gebleven en haar keuze is er de oorzaak van geweest dat al haar goederen verbeurd verklaard werden door de Roomse inquisitie.

Het gezin Platevoet is daarom naar Engeland gevlucht en kwam in Sandwich terecht. Hier heeft Petrus Plancius naar alle waarschijnlijkheid ook een opleiding gevolgd.

De jonge Plancius wist zich geroepen tot het predikambt en toen hij ongeveer 24 jaar oud was, in 1576, werd hij als predikant bevestigd. Dat gebeurde in de Zuidelijke Nederlanden, waar nog steeds de vervolgingen niet afgelopen waren. Een eigen gemeente had hij aanvankelijk niet; hij preekte in verschillende plaatsen.

Met grote trouw nam hij zijn ambt waar, onder de vele gevaren. Lange tijd preekte hij bijna iedere nacht, want om overdag bijeen te komen was onmogelijk, gezien de vervolgingen. Steeds andere plaatsen werden door Plancius bezocht om voor te gaan in diensten die door de Gereformeerden in het geheim gehouden werden. Hij moest er grote afstanden voor afleggen, meestal meer dan 20 kilometer te paard en dat in het donker. Het kostteuren om de plaatsen van bestemming te bereiken, maar hij verzuimde niet. Met grote ijver preekte hij en zijn werk werd gezegend. En het tractement? Dat had hij niet, hij kreeg zelfs geen vergoeding voor zijn diensten, alle kosten betaalde hij zelf. Was Plancius een geldwolf?

In 1578 was Plancius predikant van de plaatsen Meenen, Commene en Wervike. Niet zo lang is hij er gebleven, dat werd hem onmogelijk gemaakt. In de Zuidelijke Nederlanden zwierven groepen zogenaamde Malcontenten rond. Dat waren ontevredenen, mensen, die de Gereformeerden en Willem van Oranje haatten en die erop uit waren dat de Spaanse koning Filips II opnieuw alle macht in handen kreeg. Ze maakten wegen onveilig en vermoordden iedereen, die ze als hun tegenstander zagen. Ze kwamen ook in Meenen aan en dit stadje leek hun ideaal om zich er blijvend te vestigen. De tegenstand van de burgers van Meenen was niet groot. Het duurde niet lang of de Malcontenten trokken plunderend door het plaatsje. Ook de predikant zochten ze, maar tevergeefs. Op een onbewaakt ogenblik liep hij de stadspoort uit. Daarna zette hij het op een lopen en dook hij in het water van de rivier de Leye. Met krachtige slagen zwom hij naar de overkant, zo kwam Plancius in veiligheid.

Wel vonden de Malcontenten het huis waarin hij had gewoond. Al zijn bezittingen troffen ze daar aan. Zijn boeken waren ketters en werden verbrand, de overige goederen werden als buit verdeeld onder de vervolgers. Het lot dat zijn moeder getroffen had, heeft Petrus Plancius ook ondergaan.

Hij kwam in Brussel terecht en de gemeente daar beriep hem als haar predikant. Het was een gemeente, die erg arm was, maar voor de berooide Plancius bleek dat toch geen bezwaar te zijn. Hij nam het beroep aan. Was hij dan toch niet uit op het geld? In Brussel heeft Plancius goed werk verricht. Onversaagd tastte hij de reliquiënverering van de Rooms-katholieken aan; het gevolg was een diepe haat van zijn tegenstanders. Een van hen, een zekere Van der Noot besloot tenslotte om Plancius uit de weg te ruimen. Hij drong het huis van de predikant binnen, maar de aanslag mislukte, tot blijdschap van de Gereformeerden. Het gevaar was daarmee nog niet geweken, want de regering hoorde wel van het voorval maar wilde er niets tegen doen. De misdadiger bleef ongestraft rondlopen.

Nog erger zou het worden. De bekwame legeraanvoerder van Filips II, de prins van Paf ma bezette de wegen van en naar Brussel. Niemand kon er meer door. Het gevolg laat zich raden: er brak een grote honger uit in de stad en de gemeenteleden van Plancius en de andere Gereformeerde predikanten, die het toch al arm hadden, behoorden tot de burgers die de meeste ontberingen leden. Een brief, die ons nagelaten is, schreef Plancius over de grote armoede in de stad.

Wat moeten we, vroeg hij zich af. Moeten we de arme lidmaten van Jezus Christus, onze Zaligmaker, voor onze ogen van honger zien versmachten, zonder dat we daar iets aan kunnen doen? De stad Brussel was volgens hem geworden als een ellendig lichaam, dat door langdurige ziekten geheel was uitgeteerd. Help ons, schreef hij in de brief, opdat de stad uit de handen van Parma zou blijven. Anders zal het Evangelie niet meer gepredikt kunnen worden en welk een ramp zal dat zijn. Maar ook, gedenk ons in de gebeden, voegde hij eraan toe.

De brief kwam aan, maar Brussel was niet meer te redden. De hongersnood was on-

draaglijk geworden en nadat Parma beloofd had dat de soldaten en de predikanten vrijuit vertrekken mochten, had de overheid van Brussel de stad overgegeven. Niemand zou een haar gekrenkt worden. Plancius h'eeft zich nogal laatdunkend over deze belofte uitgelaten. Hij had teveel meegemaakt om dergelijke fraaie beloften klakkeloos te geloven. Hij verliet de stad tenslotte, vermomd als soldaat en zo redde hij het leven. Een ambtgenoot van hem, een zekere Johannes Florianus daarentegen was beter van vertrouwen. Ook hij verliet de stad, maar hij kwam niet ver. Gegrepen door een paar Spaanse soldaten werd hij terug gevoerd en stierf hij de marteldood, met medeweten van Parma en ondanks diens erewoord.

Wat had Plancius toen nog? Weer was hij alles kwijtgeraakt, alleen het pak waarmee hij zich vermomd had, kon hij als zijn bezit zien.

Hij is in Amsterdam aangekomen, daar hadden ze van hem gehoord en een beroep liet niet lang op zich wachten. Dit beroep heeft Plancius aangenomen, maar hij deed dat niet zonder meer. Hij verbond er een voorwaarde aan en wel deze dat hij direkt naar de Zuidelijke Nederlanden mocht terugkeren als "de Heere die genade gave" dat de Gereformeerde godsdienst daar opnieuw in ere werd hersteld, hetzij in Brussel, hetzij in een andere plaats in Vlaanderen. Hij heeft het niet meer meegemaakt, de Zuidelijke Nederlanden bleven tijdens zijn leven Rooms.

Wat trok hem nog in die Zuidelijke Nederlanden? Was het geldelijk voordeel dat hem er naar terug deed verlangen? We weten wel beter: niet één maar meerdere malen waren al Plancius' bezittingen eraan gegaan, maar hij heeft dat blijkbaar toch niet geacht. Ging het hem in zijn leven om het geldelijk gewin? Was het dat, wat hij in de eerste plaats zocht? Op grond van zijn levensloop kan men gerust zeggen dat hij daar niet op uit is geweest.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 april 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Nogmaals Petrus Plancius

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 april 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's