Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Antwoord per brief

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte heer N.N. te B.,

Uw vraag betreft ook weer het aanbod van genade. Nu, het kan geen kwaad, als we in deze tijd waarin de gevoelens daarover nogal uiteenlopen, daar ook steeds nog weer eens aandacht aan geven. Men beroept zich immers voor het aanbod van genade, zoals men daarover nogal graag zeer ruim wil spreken of hoort spreken, op uitspraken van oude schrijvers, niet alleen van Hollandse, maar ook in het bijzonder wel van de Engelse schrijvers. U hebt een boek gelezen van Jozef Alleine, getiteld "Betrouwbaregids naar de hemel". Het is u opgevallen, dat deze schrijver, die toch ook wel als een geachte en betrouwbare Engelse schrijver bekend staat, in het genoemde boek op vele bladzijden de algehele onmacht, vijandschap en verlorenheid van de gevallen mens duidelijk schetst, maar in het bijzonder in de twee laatste hoofdstukken zo ruim in de aanbieding is. Uhebt zich afgevraagd of er dan weer niet een vermogen in de geestelijk dode zondaar wordt gelegd, alsof het aannemen van de aangeboden genade geheel van de mens zou afhangen.

Het genoemde boekje van Jozef Alleine had ik niet in mijn bezit, maar ik heb het aangeschaft om u een antwoord op uw vraag te kunnen geven. Een ander boekje van genoemde schrijver is wel in mijn bezit en mocht ik nu juist wel op een bijzondere wijze in handen krijgen. Door het lezen daarvan mocht ik nu ineens wel goed weten wie Jozef Alleine was en werd de lust in mij verwekt om uw vraag te beantwoorden. Het boekje waarover u mij uw vraag gesteld hebt, heb ik nu ook goed doorgenomen. Ik kan wel begrijpen, dat u bij het lezen van dat boekje tot die vraag gekomen bent, die u me nu hebt gesteld. Toch blijkt het iedere keer weer, dat men de oude schrijvers niet half, maar geheel goed moet lezen. De schrijver laat ons eerst weten wat de bekering niet is en waarin de bekering wel bestaat. Ik kan niet alles schrijven wat in dat boekje over de bekering te lezen is, maar als men dat boekje goed leest, behoeft men geen misbruik te maken van wat we aan het einde van dat boekje kunnen lezen over de aanwijzingen voor de onbekeerden en de beweegredenen tot bekering. Laat ik u eerlijk doen weten, dat ik mezelf bij het lezen van geheel het boekje, maar ook wel in het bij zonder van de laatste hoofdstukken heb moeten beschuldigen, omdat ik zo mijn tekort heb gevoeld in mijn ambtelijke bediening, als ik onder het lezen van dit boekje zo heb aangevoeld hoe deze schrijver met zoveel ernst de onbekeerden de noodzakelijkheid der bekering onder het oog gebracht heeft, waaruit voor mij bleek hoe deze leraar zozeer bewogen is geweest omtrent de rampzalige staat van de onbekeerde mens, zoals hij daarin voortleeft en straks voor eeuwig om moet komen.

Neen, hij legt geen vermogen in de mens om zichzelf te bekeren. Als de schrijver begint met zijn aanwijzingen voor de onbekeerden, dan laat hij ons op de voorgrond weten, dat men de volgende raadgevingen in acht moet nemen. 1. Beschouw het als een zekere waarheid dat het onmogelijk voor u is ooit de hemel binnen te gaan in uw onbekeerde toestand! Kan iemand anders dan Christus u zalig maken? Hij zegt u dat Hij dit nooit zal doen, zolang gij niet vernieuwd en bekeerd zijt. Indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderen, zo zult gij in het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan. Heeft Hij niet de sleutels van de hemel en kunt u ingaan zonder Zijn verlof?

2. Tracht een grondig inzicht en een levendig besef en gevoel van uw zonden te verkrijgen. Zolang men niet vermoeid, ja ziek is vanwege de zonden en verslagen in het hart zal men niet naar Christus gaan om genezen te worden. Men moet inzien te zijn dood door de misdaden en de zonden alvorens men tot Christus komt, opdat men het leven zal mogen hebben.

Als de schrijver in het begin van het boekje de aard van de bekering heeft beschreven, dan is hij begonnen met de opmerking te maken: "Ik mag u niet verlaten met uw ogen half geopend, zoals bij die man, die de mensen als bomen zag wandelen". En dan heeft hij maar eerlijk en onomwonden geschreven: "Toch wordt de bekering voornamelijk toegeschreven aan de Heilige Geest en worden wij gezegd uit de Geest geboren te zijn. Het werk van de bekering is dus boven de macht van de mens. Wij zijn geboren niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar uit God. Denkt toch nooit dat ge uzelf bekeren kunt! Indien u ooit zaligmakend bekeerd wilt worden, moet u er aan wanhopen dit ooit in eigen kracht te kunnen. De bekering is een opstanding uit de dood, een nieuwe schepping, een werk van absolute almacht. Indien u niet meer bezit dan wat u ontving bij uw natuurlijke geboorte: een goede natuur, een zacht karakter, enz. dan bent u een vreemdeling van de bekering! Dit is een bovennatuurlijk werk". Dit is duidelijke taal. En we kunnen toch niet denken dat de schrijver in hetzelfde boekje het tegendeel is gaan beweren. De schrijver is er echter zomaar niet toe gekomen om zulk een boekje van zulk een ernstvoUe inhoud te schrijven. We horen hem in zijn beweegredenen tot bekering dan ook zeggen: "Als de Heere iets vreselijks van u vroeg om de eeuwige ellende te ontgaan, zou u het niet doen? Als gij uw ganse leven moest doorbrengen in de woestijn of door honger moest wegkwijnen, zou u dan op deze voorwaarden de eeuwige verlossing niet willen aannemen? Miljoenen jaren gepijnigd te worden in de rampzaligheid is als een zandkorrel in de zandloper van de eeuwigheid".

De schrijver heeft het gewicht der eeuwigheid voor de onbekeerden recht gevoeld. Als ik zo zijn boekje lees, dan wenste ik wel dat ik zo ook meer dan nu, evenals de schrijver dus, me het droevig en rampzalig lot van mijn arme onbekeerde medemens aan mocht trekken. Er is toch zo'n verschil in hoe men zo'n boekje leest. Het ontbreekt niet aan mensen die graag een preek met een ruime aanbieding lezen of horen, maar dan om er zichzelf maar bij ingesloten te zien. U mag van mij weten, dat er een tijd geweest is waarin ik juist in het lezen van de geschriften van de Schotse schrijvers er mezelf buiten las. Hoe ruimer ze werden, hoe benauwder ik het voor mezelf kreeg. En het is ook de bedoeling van deze schrijvers niet geweest om de mensen zonder grond iets in de handen te stoppen, maar om recht op de noodzakelijkheid te wijzen van door Christus uit zijn ellendige staat verlost te worden. De schrijver, wiens boekje ik nu even in korte trekken bespreek, heeft zich hierin geheel aan Gods Woord gehouden. In Spreuken 1 lezen we: "De opperste Wijsheid roept overluid daarbuiten, zij verheft

Haar stem op de straten. Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad. Gij slechten, hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten? Keert u tot Mijn bestraffing; zie. Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken. Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt, Mijn hand uitgestrekt heb en er niemand was, die opmerkte. En hebt al Mijn raad verworpen en Mijn bestraffing niet gewild, zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt".

Men zal toch niet kunnen zeggen, dat hier in Gods Woord, in het geroep van de opperste Wijsheid, een vermogen in de mens wordt verondersteld, om uit zichzelf iets tot zijn zaligheid te kunnen doen. Maar het niet ter harte nemen van die ernstige waarschuwing en bestraffing stelt de mens ten volle verantwoordelijk. Men zou kunnen denken dat zulk een ernstige waarschuwing dan geheel nutteloos is, maar dat is toch niet waar. Dat heeft de schrijver van het genoemde boek ook wel geweten. Een prediker kan in volle ernst zijn onbekeerde hoorders toeroepen: "Bekeert u, bekeert u!" En het is gebeurd, dat men in die uitroep de stem des Heeren kreeg te beluisteren en in zijn onbekeerde staat niet meer met rust gelaten werd. Ik hoop dat de Heere zo het genoemde boekje ook nog voor velen ten zegen zal willen doen zijn.

Ik heb in het begin van deze brief u geschreven, dat ik een boekje van dezelfde schrijver, dat in mijn bezit was, maar dat ik toch niet kende, op een bijzondere wijze nu juist in handen kreeg. Dit is een dun boekje, waaraan de titel is gegeven van "Taal des harten". Die taal des harten vinden we dan ontboezemd in een brief, geschreven door de Godzalige en om der Waarheidswille vervolgde en uitgeworpen leraar Ds. Jozeph Alleine. Ik wil de gelegenheid nu waarnemen om daar iets uit over te nemen, om te doen weten wie deze schrijver was.

Hij begint zijn brief met aan een hem dierbare en lieve vriend te schrijven: "Ik heb lust en genegenheid UE, die mij lief en waardig zijt, bekend te maken de gedachten mijns harten. In deze morgenstond, eer ik deze brief aan UE. begon te schrijven, daar was ik in een gezicht van mijn arme ziel, als gevangen en geboeid met ijzeren ketenen van verdorvenheden, en o, hoe vreselijk was die ondoorgrondelijke diepte van mijn ondeugend hart. In mijn binnenste heet wordende, sloeg ik op de borst en brak uit in deze taal: O rampzalige! wat een droevig gezicht is hier. Mijn hart is vol schuilhoeken van zondige lusten en kamers van inbeeldingen. Ik kan mij nergens keren of het slechte gezicht en de vuile stank van mijn verdorvenheden komen op in mijn neusgaten, zodat ik als een geestelijk melaatse uitroep: onrein, onrein. O hoeveel meer ben ik dan bevlekt in de reine ogen van mijn heilige Maker! Wanneer ik mijn ogen naar binnen keer en doorwandele de binnenkameren mijns buiks, dan moet ik op iedere deur schrijven: O God! zijt mij zondaar genadig! ledere faculteit der ziel en hartstochten is als een kooi van onreine vogelen. O, wat huisvesten daar al vergiftige lusten, die in mij leven. In mijn vermenigvuldigende gedachten zag ik als een magazijn van samenknopingen der ongerechtigheden. Immers als ik enig goed heb bedreven, ik vind het zwak en glibberig. Ik ben als een bottel met een nauwe hals, daar maar droppelen inkomen, terwijl de stortvlagen van de hemelse regen nederdalen. O! hoe weinig krijg ik van dat water des levens en van de dauw des hemels, dat meest terzijde valt. Maar dat meer is, daar is een groot lek in mijn vat, dat al het goede laat uitlopen, alleen de droesem blijft over. Weinig goed krijg ik in en het kwade blijft mij bij. Mijn wan en zeef behoudt het kaf en laat het goede koren vallen. Ik onthoud hetgeen ik moest vergeten en bewaar hetgeen ik moest wegwerpen. Wat vind ik al slechte dingen in mijn verstand, terwijl mijn ziel overspreid is met een Egyptische duisternis; en nog is het ondragelijker, dat dit niet alleen mijn plaag, maar ook mijn zonde is.

Helaas! hoe blind en onwetend ben ik, die omzwerf en dool in paden der dwalingen. En schoon het licht schijnt in de duisternis, is het van binnen zo donker, dat ik het licht niet ken, noch begrijpen kan de verborgenheid der Godzaligheid. Ik moet vragen met de onkundige Nicodemus, wat deze grote dingen zeggen willen, en wat die Evangelische waarheden beduiden! Doch mijn ziel is bekwamer daarover te disputeren, dan die van harte te geloven. Het is alsof ik liever en beter oordelen kan van zaken der religie bij het licht van de rede-kaars, dan van Gods Zon.

O dwaas als ik ben, zo traag om te geloven en zo weinig bekwaam om te zien! O, wat arme lage bevattingen heb ik van God! Hoe een klein gedeelte ken ik van Hem! Hij omringt mijn gaan en mijn liggen, en ik zie noch begrijp Hem niet. Hoewel Christus mijn ogen gezalfd heeft, nochtans mijn onvolmaakt gezicht van de eeuwige dingen, die het Koninkrijk Gods aangaan, is gelijk dat van de blindgeborene, die de mensen zag wandelen als bomen. Gelijk mijn verstand onbekwaam en afkerig is om de voorgestelde waarheden te omhelzen, zo is ook mijn wil onbereid en onwillig om die ten volle te concentreren en te practiseren, zodat ik, onvernuftig zijnde, nauwelijks mensenverstand heb en de wijsheid der heiligen nog niet recht geleerd heb. Wie zou geloven, wanneer hij mijn koude, dodige gestalte in de heilige plichten zag, dat het mij recht ernst is te bidden om vergeving der zonden, om doding des vleses en levendigmakende genade, alsof ik smeekte om mijn leven? Wie zou denken, bij het zien van mijn verzuim en nalatigheid in de wegen Gods, dat ik geloven zou dat het Koninkrijk Gods moet ingenomen worden met geweld? Dat de poort eng is en de weg nauw die ten leven leidt? Ik ben slap in plaats van ernstig, ik ben groots en niet ootmoedig, noch verbrijzeld van hart. Ik spreek van de ijdelheid der schepselen, nochtans aanbid ik dezelve. Ik predik van de zondelijkheid der zonde en ik koester die. Ik schrijf van het leven des geloofs, ofschoon ik daar een vreemdeling in ben. Ik geloof dat de zonde het grootste kwaad is en dat Gods toorn is de zwaarste vloek, maar helaas! hoe vreemd leef ik onder die gedachten, alzo ik de zonde liever kieze dan de verdrukking, niet ontziende de toorn en het misnoegen des Almachtigen. Is het moeilijk te geloven, veel moeilijker is het te practiseren. Ik weet maar weinig en nochtans, hoe weinig doe ik van hetgeen ik ken. Het vlees begeert tegen de Geest, zodat ik niet kan doen hetgeen ik wil. Het is waar, mijn kracht is weinig, maar hoeveel kom ik tekort in te doen al wat ik kan. O wat een verborgen afkeer is er in mijn hart tegen de waarheid en wegen van die wijze en goedertieren God".

Ik kan de gehele brief nu niet uitschrijven, maar ik wil wel vragen: Had deze man zelfkennis? Ik wil nog enkele dingen uit die brief schrijven, die een mens die hetzelfde bij zichzelf moet gewaar worden, tot bemoediging zouden kunnen zijn. Zo schrijft hij ook nog:

"Hoewel mijn verstand overreed is van de zekerheid der waarheid, evenwel ontvang ik die niet in deszelfs liefde, maar vind een diepe vijandschap in mijn hart tegen Christus, niettegenstaande al de persoonlijke uitstekendheden, die ik weet dat in Hem zijn en al de weldaden, die ik van Hem ontvangen heb. Hij stortte Zijn hartebloed voor mij en verdroeg het kruis gewillig, zijnde zeer beangst, verdrukt en geperst, terwijl Hij leed de ziele-angsten in de hof, eer die doop en dood vervuld en volbracht was. Zijn lust was in Gods wet en Zijns Vaders wil te doen, ja Zijn leven af te leggen voor Zijn schapen; nochtans ben ik onwillig om iets te lijden en murmureer als ik enig ding moet dragen van of voor Hem, Die de last van Gods toorn voor mij gedragen heeft. Hij was veel meer gereed voor mij, onwaardige, van Zijn leven te scheiden, dan ik gereed ben om voor Hem te scheiden van enige lust of zondige begeerte; zelfs die zonden, dewelke waren mijns Zaligmakers moordenaars, omhels en koester ik in mijn hart, en nochtans zeg ik Hem lief te hebben, maar hoe kan ik twee meesters liefhebben? Ik flatteer mij Hem te beminnen, maar helaas! waar is mijn tederheid om Zijn eer, mijn zorg om Hem te behagen, mijn ijver voor Hem? Och wat ben ik een grote vreemdeling in deze dingen."

De schrijver gaat verder met te erkennen, dat hij het zware lijden van Christus aanschouwen kon, terwijl zijn hart in hem was als een diamanten rotssteen. Hij las de historie van Zijn bittere dood en lijden met droge ogen en een hard hart, dat daar weinig indruk van had.

Maar hij kreeg er toch ook een oog voor om te zien wat het zijn zal, als men dat alles eens voor goed te boven zal mogen zijn. Dat deed hem uitroepen: O driemaal overgelukzalige zielen, wier dag nooit eindigt! Uw zon gaat nooit onder, gij hebt een volkomen eeuwige dag, dewijl geen wolken u overdekken. Gij hebt volmaakte kennis, licht en leven. De verborgenheden, nog voor ons bedekt, zijn u al bekend gemaakt. Uw heerlijk licht is zeer vermeerderd, uw hoedanigheden uitgebreid, uw schaduwachtig deksel is verdwenen en gij zijt geheel en al vervuld met al de volheid Gods. Zijn verborgen voorzienigheden zijn alle voor u ontwenden, gij ziet de heerlijke gestalte van ieder stuk, en al de kunst van dat curieuse schone borduursel, van welke ik hier maar zie een arm of een zijde, en niet weet hoe die samen te brengen, of wat ik daarvan maken zal. O, wanneer zal hetgeen ten dele is, eens weggedaan worden? "

Geachte vriend, uit deze ontdekking vandaan zijn zulke schrijvers als deze Alleine met zoveel bewogenheid vervuld geweest omtrent de eeuwige staat der zielen van hun onbekeerde medemensen. Als ge zo hun geschriften leest, dan bewaart dat niet alleen van een misbruik ervan te maken, maar kunnen ze ook uw ziel ten eeuwigen zegen zijn.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juli 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juli 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's