Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nehemia

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nehemia

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

En het geschiedde als ik deze woorden hoorde, zo zat ik neder en weende, en bedreef rouw, enige dagen, en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van den God des hemels.

Nehemia 1 : 4

Geliefden, Om der zonden wil was het volk van Juda en Jeruzalem door de koning Nebukadnézar weggevoerd naar Babel en waren stad en tempel verwoest. Vele jaren was het volk in gevangenis, terwijl er slechts een klein aantal van de armsten en geringsten des volks in het land van Juda was achtergebleven. Het was in het twintigste jaar van de koning Arthahsasta dat wij lezen van Nehemia, de zoon van Hachalja. In diezelfde tijd lezen wij ook van Ezra, beiden mensen met de vreze Gods bedeeld. Nehemia was aan het hof van Arthahsasta des konings schenker. Hij was dus een vertrouweling des konings. Ik denk vanwege de vreze des Heere die in zijn levenswandel openbaar kwam. Dat is een groot voorrecht als de Heere een mens niet alleen met genade bedeelt, maar ook geeft in Zijn vreze te mogen wandelen en bewaard te worden voor een slordige en losse levenswandel. Want dat is niet tot stichting van de naaste en zeker niet in overeenstemming met het werk Gods. Vroeger zei men: "Dat volk is kenbaar aan het gelaat, het gewaad en het gepraat". Wettische vroomheid is toch echt iets anders dan ware vroomheid en kinderlijke vreze is wat anders dan slaafse vreze. Nehemia was met kinderlijke vreze bedeeld en hem ging het welzijn van het overblijfsel des volks ter harte. Want wij lezen dat wanneer hij te Susan in het paleis was, zo kwam Hanani, één van zijn broederen, hij en sommige mannen uit Juda, en hij vraagde hen naar de Joden die ontkomen waren (die overgebleven waren van de gevangenis), en naar Jeruzalem. Hanani was zeer waarschijnlijk êén van de bloedverwanten van Nehemia. En liij had enige vrienden bij zich en deze mensen hadden niet zo'n mooie boodschap.

Ze waren niet zo optimistisch onder het oordeel. Deze mensen hadden echt zo'n genietend leven niet. Zij gingen gebukt onder het oordeel en waren met smart vervuld over de verbreking van Jozef. Voor hen was er geen verwachting meer overgebleven. En Nehemia vraagde hun: "Hoe is het met het volk dat overgebleven is? En hoe is het met Jeruzalem? " V/ant daar ging zijn hart naar uit, al was hij dan ook ver van alles verwijderd. Nehemia moest ook onder het oordeel door. En wat zeiden deze mensen? Och Nehemia, het mag nogal gaan, wij leven nogal zo stilletjes en vreedzaam onder elkaar en er is nog een beetje verwachting en een bloeiend kerkelijk leven en wij geloven dat er nogal wat volk onder ons gevonden mag worden. Nee, wij kunnen het nogal aardig recht houden hoor, en dat natuurlijk niet in eigen kracht, maar de Heere geeft dat nog. Wij mogen toch geloven dat de Heere nog met ons optrekt.

Och geliefden, dat is & i: taal en de praktijk in onze dagen. Maar bij deze mensen was het toch zo geheel anders. Zij waren met smart en droefheid vervuld over het verval van Gods Kerk. Stad en tempel waren tot puinhopen geworden en als door de vossen vertreden. Geen roem en geen eer was er overgebleven. Zij konden niet anders zeggen dan: "De overgeblevenen die van de gevangenis aldaar in het landschap zijn overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid; en Jeruzalems muur is verscheurd en haar poorten zijn met vuur verbrand". En och, moeten wij ook in onze dagen niet zeggen: "Och, dat mijn hoofd water ware en mijn oog een springader van tranen! Zo zou ik dag en nacht bewenen de verslagenen der dochter mijns volk." Wat is dan toch ook in deze tijd alles ver van de plaats en ligt het alles onder het oordeel en het wordt niet opgemerkt. Het gaat alles maar door uitroepende in de praktijk van het leven: "De tichelstenen zijn gevallen, maar met uitgehouwene stenen zullen vidj wederom bouwen; de wüde vijgebomen zijn afgehouwen, maar wij zullen ze in cederen veranderen".

En we hebben er maar geen erg in dat de Heere ver geweken is en moet zeggen: "Deze dingen doet gij, en Ik zwijg; gij meent, dat Ik ten enenmale ben gelijk gij". O, het is alles veel verder weg dan wij denken. Waar mag toch de genade des ouden tij ds wezen. Ook in onze gemeenten. Wat dringt de wereldgelijkvormigheid toch meer en meer door. Er helpt geen waarschuwen meer aan. En dat de rechtvaardigen weggeraapt worden voor de dag des kwaads, wordt niet meer opgemerkt. Alles haast naar het einde. Terwijl wij dit schrijven, is er weer een ledige plaats gekomen in Gods Kerk op aarde, daar onze geliefde leraar ds. Van Straalen is afgelost van zijn post en, verlost van een lichaam der zonden en des doods, de eeuwige rust mocht verkrijgen die er overblijft voor het volk van God. Hij is de strijd voor eeuwig te boven en mag nu voor eeuwig verkeren, daar, waar geen inwoner meer zal zeggen: "Ik ben ziek". Daar ervaren: "O zaligheid niet af te meten; o vreugd, die alle smart verbant, daar is de vreemdelingschap vergeten en wij, wij zijn in het Vaderland."

Maar hebben wij er nu wel recht erg in dat het zo smalletjes is geworden? Daar wij nu op dit ogenblik in onze gemeenten maar met twee leraars zijn overgebleven die eigenlijk ook al oud zijn geworden? En dat hun zorg gaat over drieënvijftig gemeenten? En dat die zorgen menigvuldig zijn met al de werkzaamheden die moeten verricht worden, ja dat het hun krachten schier te boven gaat? En dan te meer daar er zo weinig weerklank meer is? Gaat het u niet ter harte, gij allen die over de weg gaat? O, als de Heere ons niet een weinig overblijfsel gelaten had, wij zouden als Sodom geworden zijn, ja, Gomorra gelijk zijn geworden. Is in deze tijd de dochter van Sion niet overgebleven als een hutje in de wijngaard, als een nachthutje in de komkommerhof, als een belegerde stad? Moeten wij dan ook niet zeggen, ziende op alles: "De overgeblevenen zijn in grote ellende en in versmaadheid; en Jeruzalems muur is verscheurd en haar poorten zijn met vuur verbrand"?

Och geliefden, de breuken zijn wijder dan de zee en over het algemeen is er geen rechte smart onder dit alles waar te nemen. "Wee hen indien Ik van hen zal geweken zijn, zegt de Heere." O, dat de Heere geve gesteld te worden als een wenend priesterdom tussen het voorhuis en het altaar. En dat de stand door genade mag worden ingenomen gelijk Nehemia, van wie wij in het vervolg nog iets hopen te schrijven. Waarlijk, ik kon niet anders deze overdenking u voorstellen, geliefden. De tijd die woj beleven, is veel donkerder dan wdj u kunnen voorstellen. Wij kunnen soms zo bezwaard over de wereld gaan, dat is de Heere alleen bekend. Och, dat de Heere er nog eens over op mocht staan. Maar kom, wdj hopen u enkele weken stil te houden bij het eerste en tweede hoofdstuk van Nehemia: mocht het zijn tot lering, ontdekking, maar ook tot zegen en vertroosting van Gods ware volk dat als een klein overblijfsel onder ons gevonden mag worden. De Heere helpe ons daartoe en stelle het tot Zijn eer en onze nuttigheid. Amen.

Ederveen

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1992

De Wachter Sions | 10 Pagina's

Nehemia

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1992

De Wachter Sions | 10 Pagina's