Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een oudere en nieuwe gereformeerde dogmatiek - / -

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een oudere en nieuwe gereformeerde dogmatiek - / -

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog niet zo heel lang geleden verscheen van de hand van twee Christelijke Gereformeerde hoogleraars, te weten dr. J. van Genderen en dr. W.H. Velema, een Beknopte Gereformeerde Dogmatiek. Bij dit werk willen we wat uitvoeriger stil staan, niet alleen omdat er veel belangstelling voor is, maar ook omdat het in een aantal theologische opleidingen verplichte tentamenstof zal worden. De invloed, die dit boek ongetwijfeld zal gaan uitoefenen, moet dan ook niet onderschat worden. Bij de bespreking van deze Beknopte Dogmatiek willen we ook een andere dogmatiek betrekken, een dogmatiek die door de hoogleraars "een oudere gereformeerde dog­ 4 matiek" genoemd wordt en wel De Gereformeerde Dogmatiek voor de gemeenten toegelicht (1950) van ds. G.H. Kersten. Het waarom van deze vergelijking zal de lezer wel duidelijk zijn: op deze wijze kan een goed inzicht verkregen worden in welke opzichten het werk van de Christelijke Gereformeerde hoogleraars verschilt van het boek van de Rotterdamse predikant, die tot de Gereformeerde Gemeenten in Nederland behoorde. Het doel van de dogmatiek van ds. Kersten was volgens zijn voorwoord om op "eenvoudige wijze de voornaamste hoofdstukken der Gereformeerde leer samen te stellen" voor de gemeenten. Ds. Kersten wilde daarbij blijven 1 - bij de leer die de Reformatoren en in navolging van hen de Nadere Reformatoren hadden overgedragen. Hij sprak tevens de wens uit dat de gemeenten bij die leer zouden blijven en voegde eraan toe: "Bovenal verwaardige de Heere Zijn volk deze bevindelijk te beleven en bewaard te worden voor bespiegelingen, die van den regel van Gods Woord afwijken".

Duidelijk blijkt hieruit dat ds. Kersten Gods Woord boven alles stelde, terwijl hij daarnaast aandrong op de noodzaak van een bevindelijke beleving van de leer. Het spreekt dan eigenlijk ookvanzelfdathij bij deBro/inen voor zijn werk op blz. 10 als hoofdbron Gods Woord noemt, en als hulpbronnen de belijdenisgeschriften (ook van buitenlandse kerken), de handelingen van vroege conciliën en wat uit de kerkgeschiedenis van belang was,

zoals de arbeid van de Reformatoren en de Nadere Reformatoren.

Uit de titel van zijn werk blijkt dat ds. Kersten de gereformeerde dogmatiek wilde toelichten. Hij wilde niets nieuws brengen, maar zocht het oude voor te stellen en te verduidelijken. De beide hoogleraars lijken wat vrijer om te gaan met de erfenis van de gereformeerde vaderen. Zij willen - zoals uit hun Woord uoorafblijkt - "de dogma's van de kerk" houden tegen "het licht van de Schrift". Ook laten ze de belijdenisgeschriften aan het woord komen (blz. 5, 7). "Dikwijls" - dus niet altijd - konden zij zich "aansluiten bij de gereformeerde dogmatische traditie, waarvan J. Calvijn en H. Bavinck klassieke vertegenwoordigers zijn". Zo blijkt dan als een eerste verschil tussen de beide dogmatieken dat ds. Kersten als hulpbronnen, naast de belijdenisgeschriften, de traditie van de Gereformeerde kerk een belangrijker plaats geeft dan de hoogleraars. Een tweede verschil is dat zijn bede dat de Heere Zijn volk verwaardigen mocht deze leer "bevindelijk te beleven", bij de Christelijke Gereformeerde hoogleraars niet is te vinden. Dit is niet zo maar vergeten, verder vergelijk zal duidelijk maken dat zij in een aantal opzichten nadrukkelijk afrekenen met de bevinding.

Zo op het eerste gezicht maken de hoogleraars het ons gemakkelijk om tot een vergelijking te komen, want in het keurig verzorgde register komen we op blz. 806 de naam van ds. Kersten acht keer tegen, de Gereformeerde Gemeenten worden op vier plaatsen genoemd. Wat ligt nu meer voor de hand deze plaatsen op te slaan? Inderdaad kan het registergoedediensten verlenen, maar helaas, het is niet volledig, want blz. 718, waar uitvoerig op de opvattingen van ds. Kersten en de Gereformeerde Gemeenten ten aanzien van de Doop wordt ingegaan, wordt niet bij hen in het register vermeld. Daarnaast worden soms opvattingen, die door ds. Kersten verwoord zijn, bestreden, zonder dat hij genoemd wordt. Eén voorbeeld geef ik hier, omdat daarmee duidelijk gemaakt kan worden dat het belang dat ds. Kersten in de bevinding stelde, door de hoogleraars niet gedeeld wordt. Het betreft de bladzijden 566 en 567 van het hoofdstuk XII over De leer van het heil. Schrijver van dit hoofdstuk is prof Velema, die ik, maar dat is een persoonlijke indruk, minder zakelijk in zijn weergave vond dan zijn mede-scribent. Wat schrijft prof Velema?

Vanaf blz. 552 behandelt hij de rechtvaardiging. Nadat hij één en ander heeft uiteengezet, merkt hij op dat hij wil waken "tegen subjectivering èn tegen objectivering van de rechtvaardiging" (blz. 565). Wat bedoelt hij daarmee? Allereerst de objectivering. Die vindt volgens hem plaats waar "het heilgebeuren in Christus, het toen en daar gebeurde, tot grond van de rechtvaardiging wordt, zonder dat de gelovige betrokkenheid hier en nu daarin een rol speelt". Nauw met deze objectivering staat volgens Velema in verband de rechtvaardiging van eeuwigheid. Velema wijst er dan op dat deze leer door Comrie en Kuyper geleerd is, maar zelfverwerpt hij haar omdat "er geen enkele bijbelse grond voor is".

In navolging van Comrie heeft ook ds. Kersten de rechtvaardigmaking van eeuwigheid geleerd, zie zijnDogmatiek, II, 181 vlg. en 195. Omdat de Apeldoomse hoogleraar de dogma's "tegen het licht van de Schrift wil houden" verwijzen we hier alleen naar de teksten die ds. Kersten aanhaalde op blz. 186. Dat zijn 2 Tim. 1 : 9 en Rom. 8 : 29, 30.

Behalve tegen de objectivering verzet Velema zich ook tegen de subjectivering van de rechtvaardiging. Subjectivering vindtvolgens hem daar plaats "waar het geloofsgebeuren en de geloofsbeleving de dragende grond worden van de rechtvaardiging". Zetten we hiernaast deel II, blz. 188 uit de Dogmatiek van ds. Kersten, dan lijkt het er veel op dat prof Velema juist deze predikant op het oog heeft, want daar lezen we dat ds. Kersten "de noodzakelijkheid van de subjectieve rechtvaardigmaking" bepleit, dit dus in tegenstelling tot Velema.

Maar Velema gaat verder. Hij schrijft: "Met de afwijzing van de rechtvaardiging van eeuwigheid wijzen we ook af de gedachte van de rechtvaardiging in de vierschaar der consciëntie" (blz. 566). Velema ontkent niet dat dit bij sommigen gebeurt, maar hij meent dat door dit te leren "het geloof in die beloften wordt belemmerd door de gedachte, dat de rechtvaardiging op een bijzonder manier beleefd moet worden, alvorens van Christus als "mijn gerechtigheid" gesproken mag worden (blz. 567), en ook: "Voor schuchtere geloofswerkzaamheden met Gods belofte en voor groei in het hopen op Christus is feitelijk geen plaats". Tot zover prof Velema.

Eerst een opmerking: bij de bestrijding van dit leerstuk en bij de uiteenzetting van zijn eigen opvatting ontbreekt bij deze paragraaf het beroep op Gods Woord, en dat terwijl de schrijvers volgens het al eerder aangehaalde Woord uooraf'yeei zorg" besteed hebben "aan de bijbelse fundering van de leer". Ds. Kersten heeft het Schriftbewijs niet achterwege gelaten bij dit onderwerp, zie zijnDogmatiek, deel II, 193. Hoe deze predikant hierover dacht, is te lezen op blz. 192, waar staat: "God Zelf dagvaardt den uitverkoren zondaar voor Zijn rechterstoel. De Heilige Geest overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel. (...) Maar de Heilige Geest overreedt Zijn uitverkorenen op een zaligmakende wijze van hun doemwaardigheid, opdat zij als gansch verloren Gods recht erkennen, al zou Hij hen eeuwig verdoemen en opdat zij begeerig worden naar Christus, om in Hem gerechtvaardigd te worden. Deze rechtvaardig­ making nu is niet de rechtvaardigmaking van een geloovige, doch van een doemwaardige zondaar. Om dit te leeren kennen, is ons die voortgaande werking des Heiligen Geestes van noode, die den mensch van eigen leven afsnijdt en hem gansch doemwaardig als een erfwachter der eeuwige rampzaligheid voor God stelt. Niet beladen met den rijkdom zijner bevindingen, of omhangen met de vele beloften Gods, hem geschonken, maar verklaagd om al zijn erf-en dagelijkse zonden wordt hij in de vierschaar van Gods recht gesteld en op grond van Christus' gerechtigheid door den Vader voor eeuwig vrijgesproken; van welke vrijspraak de Heilige Geest hem verzekert." Zou ds. Kersten met deze leer geen plaats gegeven hebben "voor schuchtere geloofswerkzaamheden met Gods belofte", zou hij daarmee de "groei in het hopen op Christus" hebben weggenomen? Het wil er bij mij niet in. Kersten kon met zijn opvattingen steunen op voorgangers als ds. Ledeboer en ds. E. Fransen. Fransen vroeg zich af "Wordt de toegerekende rechtvaardiging dan niet in de ziel van de uitverkorene uitgewerkt? " Hij had daar geen enkele twijfel over: "Ja gewis..." was het antwoord. Maar waarom deze predikanten geciteerd? Ook de Nadere Reformatoren zoals Smijtegelt, Van der Groe en Comrie hebben niet anders geleerd, men hoeft er hun Catechismusverklaringen maar op na te slaan. En hun opvattingen waren niet anders dan die van de Reformatoren (Verg. Kersten, Dogmatiek, II, 183). Waarom kan Velema in dit geval niet "aansluiten bij de gereformeerde traditie", maar waarom ook onderbouwt hij zijn bestrijdingniet? Hij deelt alleen mee dat hij zich tegen Comrie's Brief over de rechtvaardigmaking des zondaars keert. Nogmaals, geen enkel beroep op Gods Woord plaats hij bij deze paragraaf. Daarbij laat hij ook de belijdenisgeschriften niet aan het woord komen. Hoe zijn zijn uitspraken te rijmen met bijvoorbeeld Zondag 23 Heidelbergse Catechismus en Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 22 en 23?

We gebruiken tenslotte zijn eigen woorden bij het formuleren van onze kritiek: met de afwijzing van zijn bestrijding van de rechtvaardiging van eeuwigheid wijzen we ook Velema's bestrijding van de rechtvaardiging in de vierschaar van de consciëntie af De Beknopte Gereformeerde Dogmatiek van de beide hoogleraars is in een aantal opzichten een waardevol werk, maar het geeft met betrekking tot de leer van de rechtvaardigmaking ernstige misslagen. Het is moeilijk om zich bij de lezing van deze paragraaf aan de indruk te onttrekken dat Velema een soort veronderstelde, een onbewuste rechtvaardigmaking voorstaat. Dat is een opvatting, die wel veel gehoord wordt, maar waaraan geen grond gegeven moet worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1992

De Wachter Sions | 10 Pagina's

Een oudere en nieuwe gereformeerde dogmatiek - / -

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 1992

De Wachter Sions | 10 Pagina's