Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het verbond en de goedertierenheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het verbond en de goedertierenheid

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meditatie

En ik zeide: Och Heere, God des hemels, Gij grote en vreselijke God, Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben en Zijn geboden houden.

Nehemia 1 : 5.

Geliefden, De vorige keer zagen wij Nehemia nederzittende, wenende en rouw bedrijven. En hij zei: "Ik was biddende voor het aangezicht van den God des hemels." Wij zien dan nu in onze tekst met welk een eerbied Nehemia vervuld mocht zijn. "Och Heere, God des hemels." Er wordt wel eens smalend gezegd: Dat is maar een volkje van och en ach. Maar hadden wij nog maar wat meer van die och en ach zuchters. Ik geloof dat het er dan toch wel anders uit zou zien, ook in Gods Kerk op aarde. Want als het recht mag liggen, dan zal men het och en ach hier niet te boven komen. En het is ook waar, dat och en ach volk wil toch met al zijn armoede nog niet ruilen met die hedendaagse roemers en prijzers. Laat ons maar proberen bij Nehemia te blijven. Daar voel ik mij bij ogenblikken toch beter thuis. Och Heere! Dat is nu soms net de ademtocht der ziel. In die paar woorden kan soms onnoemelijk veel liggen. Heere, tot wie zal ik anders henengaan, bij U alleen zijn de woorden des eeuwigen levens. Dan kan het wel eens zo zijn, dat er niet veel woorden gesproken worden, maar alleen maar overblijft: Och Heere. En dat gebeurt vaak meer met de pet op dan met de pet af, zeiden vroeger onze oudjes. Maar wij zien ook dat Nehemia diepe indrukken had van de hoogheid des Heeren. Dat gaat altijd met de ware vreze des Heeren gepaard. Wij horen hem dan ook zeggen: "God des hemels, Gij grote en vreselijke God." Hier vinden wij een kind des Heeren in diepe ootmoed voor het aangezicht des Heeren liggen. Wat mocht Nehemia toch een dierbaar plaatsje innemen. Abraham zei weleer: "Ik heb mij onderwonden te spreken tot den Heere, hoewel ik stof en as ben." God des hemels.

Gij grote en vreselijke God. O, één in-en afdruk van Gods majesteit en heerlijkheid dat doet toch zo laag buigen in het stof. Wat wordt het over het algemeen weinig gevonden in de praktijk van het leven. Maar als het eens gebeuren mag, dan zou hij daar wel willen blijven liggen. Wat een weldaad toch als de Heere de hoogste plaats weer eens in komt te nemen in het hart. Dat doet de ziel toch zo laag buigen in haar onwaarde voor dat hoge en heilige Wezen. O, had ik er meer van, want daar ligt toch de ademtocht der ziel, hoor. Maar helaas de praktijk is toch zo anders. Als hij zichzelf terugkrijgt, dan komt hij er in de ontdekking van zijn bestaan wel achter wie en wat hij is. Dan is hij in zichzelf niet meer dan een bedorven vat. En dan daar tegenover de God des hemels in Zijn vlekkeloze majesteit en vreselijk in gerechtigheid en heiligheid. Als er dan niet anders was dan moest hij verteerd worden. Want niemand kan in dat gericht, daar zelfs zijn hart hem aan moet klagen; rechtvaardig zijn voor Uw gezicht. Johannes op Padmos zag een troon gezet in de hemel, en er zat Eén op de troon. En van die troon gingen uit bliksemen en donderslagen en stemmen. En nu zou het voor eeuwig onmogelijk zijn om voor die heilige Majesteit, Die op de troon zit, te bestaan. Maar nu zag Johannes ook in het midden van die heerlijke troon een Lam, staande als geslacht. En op dat Lam zijn nu de donderslagen en de bliksemen van het Goddelijke recht gevallen, opdat goedertierenheid en waarheid elkander zouden ontmoeten en de gerechtigheid en de vrede elkander zouden kussen en het eeuwig Verbond der Genade zou ontsloten en geopenbaard worden in zijn vastigheid en onwankelbaarheid, dewijl dat vastligt in het onveranderlijke welbehagen des Heeren en gegrond op het bloed en de gerechtigheid van dat geslachte Lam. Zie daar mocht nu Nehemia ook het gezicht op krijgen. En dat deed hem zeggen: "Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben en Zijn geboden houden." Hij zal het verbond houden want Hij is geen God van ja en nee, maar een God van ja en amen! Zo kreeg dus Nehemia de onveranderlijke Verbondsgod in het oog. Die niet alleen het verbond houdt maar ook de verbondsweldaad van goedertierenheid. De goedertierenheid is een Goddelijke eigenschap. En die goedertierenheid is algemeen over al het geschapene in onderhouding en weldadigheid aan het schepsel. Doch zeer bijzonder bewijst de Heere Zijn goedertierenheid aan Zijn volk in genade en ontferming. En dat als een vrucht van het verbond. En daar mocht

Nehemia kennis aan hebben. Doch dat werd nu ook de grond van zijn gebed. Dus geen eigenwaarde of deugden, maar enkel en alleen om het verbond en de goedertierenheid welke de Heere onveranderlijk zal houden en bevestigen en dat zoals Nehemia mocht zeggen: "Dien, die Hem liefhebben en Zijn geboden houden." En nu is er van nature niemand die God vreest noch liefheeft. Door onze diepe val zijn wij haters Gods geworden. Maar nu is er een volk dat uit de liefde die God in het hart heeft uitgestort als een weeromstuitende daad de Heere liefheeft en een lust verkrijgt om in Zijn wegen te wandelen en Zijn rechten en inzettingen te onderhouden. Dan is het bij ogenblikken bij dat volk: "Hoe lief heb ik Uw wet, zij is mijn betrachting den gansen dag." En al is het dat zij struikelen in vele, het is toch de lust en de begeerte van het nieuwe leven, om indien mogelijk heilig voor God te leven.

Zie daar spreekt nu Nehemia van in zijn gebed. Hij krijgt een gebed te bidden vanuit een geopenbaarde en opengelegde schuld. En dat met ootmoed en kinderlijke vreze. Zo leert nu dat volk: "Als de wet gekomen is, is de zonde weder levend geworden." En dat is nu steeds maar weer nodig opdat er een aanbinding mag komen aan de troon der genade op grond van het verbond en uit kracht van Gods onveranderlijke goedertierenheid. Dan valt de grond van het gebed toch zo schoon buiten de mens, maar dan wordt het met Daniël: "Want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn." Zie dan blijft er maar één grond over en dat is de gerechtigheid van Christus. Maar die gerechtigheid moet dan ook steeds maar weer ontdekt en toegepast worden, wil men dezelve als de ware grond des gebeds kennen in het verlies van eigen waarde en vermeende gerechtigheid. Dan wordt de schuld een eigen schuld zoals ook bij Nehemia openbaar mocht komen. Daar hopen wij de volgende keer iets van te mogen zien. Het zal er maar op aankomen of wij iets bij bevinding mogen kennen van hetgeen wij nu hebben overdacht. Dan weten wij ook iets van de stand welke Nehemia door Gods genade mocht innemen, om als een schuldig mens op dat plekje te mogen komen: "Och Heere, God des hemels, Gij grote en vreselijke God, Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien, die Hem liefhebben en Zijn geboden houden." Amen.

Ederveen

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 september 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's

Het verbond en de goedertierenheid

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 september 1992

De Wachter Sions | 8 Pagina's